Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting. De rechtbank oordeelde dat de rijinstructeurs niet als ondernemers konden worden aangemerkt, maar in dienstbetrekking stonden tot de belanghebbende. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de wijze waarop de instructeurs werden aangestuurd en betaald. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht naheffingsaanslagen had opgelegd, omdat de belanghebbende geen loonbelasting had ingehouden en afgedragen. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 60.018 en de vergrijpboete tot € 13.503, waarbij ook de heffingsrente dienovereenkomstig werd aangepast. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en gelastte de inspecteur het griffierecht van € 41 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie bij de beoordeling van de arbeidsrelatie en de verplichtingen van de belastingplichtige.