ECLI:NL:RBZWB:2014:281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
AWB 13_2414
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging woning en dakterras in Tilburg

Op 14 januari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg als verweerder en twee eisers, [naam eiser] en B. [naam eiser2], die beroep hebben ingesteld tegen besluiten van 27 februari 2013 en 18 maart 2013. Deze besluiten betroffen de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de indeling van een woonhuis en het aanleggen van een dakterras op het perceel [perceel] te [plaatsnaam2]. De rechtbank heeft het beroep van [naam eiser] tegen het besluit van 27 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college met de herroeping van het primaire besluit volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van [naam eiser2]. Het beroep van [naam eiser2] werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen procesbelang meer had na de herroeping van het primaire besluit.

De rechtbank heeft het beroep van [naam eiser] tegen het besluit van 18 maart 2013 gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college op onjuiste gronden de omgevingsvergunning had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de bewoners van de woning op het perceel [perceel] te [plaatsnaam2] een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden, wat in overeenstemming was met de bestemmingsplanregels. De rechtbank heeft het besluit van 18 maart 2013 vernietigd en het college opgedragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ aan [naam eiser] te verlenen. Tevens werd het griffierecht aan [naam eiser] vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/2414 WABOA en 13/2415 WABOA

uitspraak van 14 januari 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1.
[naam eiser], te [plaatsnaam] ,
2.
B. [naam eiser2], te [plaatsnaam2] ,
gemachtigde: mr. J. Schoneveld,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser sub 1 ( [naam eiser] ) heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 27 februari 2013 en 18 maart 2013 van het college inzake de weigering om hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de indeling van zijn woonhuis en het aanleggen van een dakterras op het perceel [perceel] te [plaatsnaam2] . Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 13/2414 WABOA.
Eiser sub 2 ( [naam eiser2] ) heeft ook beroep ingesteld tegen die besluiten. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 13/2415 WABOA.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 december 2013. [naam eiser] is verschenen. [naam eiser2] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.B. van Overdijk en [vertegenwoordiger vwr] .

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 juni 2011 heeft [naam eiser] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het veranderen van de indeling van de woning [perceel] te [plaatsnaam2] en het aanleggen van een dakterras op deze woning. Bij besluit van 17 augustus 2011 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan [naam eiser] verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’.
[naam eiser2] – woonachtig op het naastgelegen perceel – heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college de bezwaren gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en heeft medegedeeld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt opgestart. Beide eisers hebben tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Breda (zaaknummers AWB 12/346 WABOA en AWB 12/931 WABOA). Het beroep van [naam eiser] is bij uitspraak van 21 december 2012 gegrond verklaard en het besluit van 9 januari 2012 is vernietigd. De rechtbank heeft het college daarbij opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [naam eiser2] , met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is vermeld. Het beroep van [naam eiser2] is niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 27 februari 2013 de bezwaren van [naam eiser2] gegrond verklaard, waarbij het primaire besluit is herroepen. Het college heeft daarbij opgemerkt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt doorlopen. Bij besluit van 18 maart 2013 heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ geweigerd. In dat besluit heeft het college tevens gereageerd op de door [naam eiser] hangende de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ingediende zienswijze.
2.
[naam eiser] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een huishouden zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan. Volgens [naam eiser] is het vereiste onderzoek niet correct en volledig geweest. [naam eiser] plaatst daarbij de volgende kanttekeningen.
Het college heeft vermeld dat er een keuken aanwezig is op de begane grond, maar heeft daarbij verzuimd te vermelden dat de keuken gemeenschappelijk ter beschikking staat aan alle bewoners van het pand.
De pantry op de eerste verdieping behelst niet meer dan een spoelbak met stromend water; er is absoluut geen kookgelegenheid. Overigens merkt [naam eiser] op dat voor gemeenschappelijk gebruik geen persoonlijke band is vereist en dat de nationaliteit en/of afkomst van bewoners niet ter zake doet.
De tweede verdieping is niet bezocht. Op de tweede verdieping wordt een kamer aan twee bewoners verhuurd.
[naam eiser2] heeft aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in een deel van de motivering van de bestreden besluiten. Hij wil voorkomen dat die onderdelen van dat besluit onherroepelijk worden na eventuele aanpassing van het bouwplan.
3.
De rechtbank onderzoekt eerst of zij toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de beroepen. In dat kader dient te rechtbank te beoordelen of [naam eiser2] nog procesbelang heeft.
De rechtbank stelt vast dat het college met de herroeping van het primaire besluit volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van [naam eiser2] . Met het instellen van dit beroep kan [naam eiser2] niet meer bereiken dan hij reeds heeft bereikt. [naam eiser2] heeft aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in een deel van de motivering van de bestreden besluiten en dat hij wil voorkomen dat die onderdelen van die besluiten onherroepelijk worden na eventuele aanpassing van het bouwplan. De rechtbank ziet daarin onvoldoende reden om procesbelang aan te nemen. De rechtbank heeft [naam eiser2] in de beroepsprocedure van [naam eiser] als derde partij aangemerkt en [naam eiser2] zal een kopie van de uitspraak in dat beroep krijgen. Mocht de rechtbank komen tot een gegrondverklaring van het beroep, dan kan [naam eiser2] daartegen hoger beroep aantekenen. Het beroep van [naam eiser2] zal op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.
De rechtbank stelt vast dat het college bij het besluit van 27 februari 2013 het primaire besluit heeft herroepen, zonder dat het daarvoor een nieuw inhoudelijk besluit in de plaats heeft gesteld. Daarmee is de aanvraag weer open komen te liggen. Vervolgens heeft het college bij besluit van 18 maart 2013 op de aanvraag beslist, tegen welk besluit rechtstreeks beroep kon worden in gesteld. Niet is gebleken dat [naam eiser] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 27 februari 2013. Het beroep van [naam eiser] , voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 februari 2013, zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is – voor zover van belang – bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…].
In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat, in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en dat de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wabo bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.
Het perceel [perceel] te [plaatsnaam2] is gelegen in het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Op het perceel rust de bestemming ‘Wonen (W)’.
Ingevolge artikel 14.1.1.1 van de planregels – voor zover relevant – zijn de gebieden, die op de plankaart zijn aangegeven als ‘W’ bestemd voor de navolgende functie zoals nader omschreven in artikel 7:
wonen, met dien verstande dat:
  • sprake is van een grondgebonden woning;
  • […].
Ingevolge artikel 7.2 van de planregels – voor zover relevant – wordt onder ‘wonen’ verstaan:
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen met de daarbij behorende activiteiten zoals eten, slapen, recreëren enz. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
studentenhuisvesting (maximaal 5 studenten per huishouding), huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
[…].
In artikel 1.1 van de planregels is – voor zover relevant – bepaald dat onder een ‘grondgebonden woning’ wordt verstaan: een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
Onder een ‘huishouden’ wordt verstaan: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:
studenten: maximaal 5;
beschermd wonen: maximaal 12.
7.
De rechtbank dient te toetsen of de bewoners van de woning [perceel] te [plaatsnaam2] ten tijde van het besluit van 18 maart 2013 een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden.
Zoals in de uitspraak van 21 december 2012 (zaaknummers AWB 12/346 WABOA en AWB 12/931 WABOA) reeds is overwogen, begrijpt de rechtbank de plansystematiek aldus dat maximaal 5 studenten en maximaal 12 personen in het kader van beschermd wonen tezamen een huishouding kunnen vormen en dus tezamen een grondgebonden woning in gebruik mogen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank laat deze systematiek onverlet dat twee of meer andere personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, als ‘huishouden’ worden aangemerkt.
Op 25 januari 2013 is de woning bezocht teneinde vast te stellen of de bewoners een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren. Vastgesteld is dat de woning op dat moment werd bewoond door 5 bewoners. Daarmee wordt aan de begripsomschrijving van huishouden (maximaal 5 studenten en geen maximum voor bewoners niet zijnde studenten) voldaan. Verder stelt de rechtbank vast dat de voorzieningen in de woning (bijvoorbeeld de keuken/kookvoorziening op de begane grond en de badkamer op de zolderverdieping) zijn bedoeld voor gemeenschappelijk gebruik. Bovendien heeft [naam eiser] in de huurovereenkomsten opgenomen dat op de kamers niet gekookt mag worden, maar dat dit dient te gebeuren in de algemene centrale keuken op de begane grond, en dat alle gezamenlijke ruimtes (zoals entree, hal, wasgelegenheid) door de huurders gezamenlijk moeten worden onderhouden. Daarmee is het de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de bewoners van de woning een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren. Een verdergaande bemoeienis van de overheid heeft geen planologisch doel en zou bovendien naar het oordeel van de rechtbank te zeer ingrijpen in de privésfeer en moet daarom in strijd worden geacht met het legaliteitsbeginsel.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de vrees van [naam eiser2] – als derde partij – dat er gestapelde woningbouw ontstaat op het adres [perceel] te [plaatsnaam2] ongegrond.
8.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college op onjuiste gronden een omgevingsvergunning heeft geweigerd voor het in geding zijnde bouwplan. Nu de rechtbank niet is gebleken van andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo, was het college gehouden een omgevingsvergunning aan [naam eiser] te verlenen.
Het beroep van [naam eiser] zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het besluit van 18 maart 2013 vernietigen. Nu het college gehouden was een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ te verlenen, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het college de opdracht te geven een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ aan [naam eiser] te verlenen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan [naam eiser] te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [naam eiser] tegen het besluit van 27 februari 2013 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [naam eiser] tegen het besluit van 18 maart 2013 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 maart 2013;
  • draagt het college op een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ aan [naam eiser] te verlenen;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 160,= aan [naam eiser] te vergoeden;
  • verklaart het beroep van [naam eiser2] niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.