ECLI:NL:RBZWB:2014:2661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
279327 HA RK 14-58
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in huurzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was in een huurgeschil met Woningstichting Brabantse Waard. De verzoeker had op 11 maart 2014 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de kantonrechter, mr. N.C.M. Koch, partijdig was. De verzoeker voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder de crisisopvang van zijn dochter, niet in staat was om op de zitting aanwezig te zijn en dat de kantonrechter zijn verzoek om uitstel had afgewezen, wat volgens hem een schending van de onpartijdigheid inhield.

De kantonrechter stelde echter dat hij het e-mailbericht van de verzoeker niet als een uitstelverzoek had opgevat, maar als een mededeling dat de verzoeker niet zou verschijnen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de kantonrechter in twijfel trokken. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat de argumenten van de verzoeker niet voldoende waren om aan te tonen dat de kantonrechter partijdig had gehandeld. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 279327 HA RK 14-58
Beslissing van 18 april 2014 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verder te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het op 11 maart 2014 ingekomen wrakingsverzoek;
  • de brief van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders, vestiging Roosendaal, van 24 maart 2014, gemachtigde van de eiseres in na te noemen zaak, en
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 16 april 2014, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. N.C.M. Koch, kantonrechter bij deze rechtbank. In de hiervoor aangehaalde brief heeft genoemde gemachtigde meegedeeld niet te zullen verschijnen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Koch, voornoemd, hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak van Woningstichting Brabantse Waard als eiseres tegen verzoeker als gedaagde (procedurenummer 2450140/CV EXPL 13-5994).
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden voor wraking

3.1.
Woningstichting Brabantse Waard heeft bij dagvaarding de ontbinding gevorderd van de tussen haar en verzoeker en zijn echtgenote bestaande huurovereenkomst betreffende de door haar aan hen verhuurde woning aan de [adres] te [woonplaats], met de ontruiming daarvan, alsmede betaling van achterstallige huurpenningen.
3.2.
Nadat verzoeker en zijn echtgenote in de procedure hadden geconcludeerd van antwoord heeft de kantonrechter bij vonnis van 4 december 2013 een comparitie van partijen gelast, te houden op 16 januari 2014. Op verzoek van verzoeker is die comparitie nader vastgesteld op 11 maart 2014.
3.3.
In zijn daartoe gedaan uitstelverzoek heeft verzoeker meegedeeld dat hij in verband met verplichtingen tot en met de eerste week van maart 2014 sporadisch beschikbaar te zijn en dat hij vanaf de week van 10 maart 2014 volledig beschikbaar is.
3.4.
Verzoeker heeft op 10 maart 2014 via e-mail bericht, dat hij voor een van zijn dochters, lijdende aan autisme en na een fysiek treffen tussen haar en zijn echtgenote, crisisopvang heeft moeten regelen via het GGZ en Jeugdzorg, waardoor de emotionele druk binnen het gezin enorm hoog is en hij in het geheel niet met zijn hoofd bij de zaak is. Zijn voorbereiding van de zaak is daardoor verre van optimaal, aldus verzoeker, zodat hij een keuze moet maken tussen het regelen van zaken voor zijn dochter en het aanwezig zijn op de zitting. Verzoeker meldt daarin verder nog dat hij Woningstichting Brabantse Waard heeft aangeboden een bedrag van € 4.500 te voldoen, waaraan hij ook uitvoering zal geven, en het restant op 17 maart 2014.
3.5.
Aan verzoeker is naar aanleiding van dit bericht telefonisch meegedeeld dat de comparitie van partijen doorgang zou vinden. Verzoeker heeft vervolgens zijn wrakingsverzoek ingediend.
3.6.
In zijn verzoek wijst verzoeker op de in zijn e-mailbericht van 10 maart 2014 geschetste situatie, waarin hij en zijn gezin door de crisisopname van zijn dochter verkeren en voert hij aan dat, buiten de immense impact die dit op zijn gezin heeft gehad, er zaken dienen te worden geregeld en dat hij aanwezig moet zijn bij Jeugdzorg op het tijdstip van de comparitie, om het vervolgtraject te bespreken. Verzoeker stelt verder dat, wanneer zij niet aanwezig zijn, zijn dochter weer terug naar huis zal komen, wat door alle betrokken deskundigen ten stelligste wordt afgeraden.
3.7.
Verzoeker voert voorts aan dat de keuze waarvoor hij wordt gesteld, te weten naar de zitting gaan en daarmee zijn dochter te laten thuiskomen, of de zitting te laten voor wat het is en worden veroordeeld met het risico van huisuitzetting, voor hem geen keuze is. Verzoeker meent dat het weigeren van uitstel van de comparitie door de kantonrechter dan ook alleen in het belang is van de woningstichting, zodat van een door de kantonrechter in acht te nemen onpartijdigheid geen sprake is.
3.8.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker volhard bij zijn wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter voert aan dat hij het e-mailbericht van verzoeker uitsluitend heeft opgevat als een mededeling dat verzoeker op grond van de daarin genoemde omstandigheden niet op de comparitie van partijen aanwezig zou zijn. Van een daarin te lezen uitstelverzoek is volgens de kantonrechter geen sprake. Hij heeft die mededeling dan ook ter kennisneming aangenomen, waarna aan verzoeker telefonisch is meegedeeld dat de comparitie doorgang zou vinden. Van een beslissing op een uitstelverzoek is dan ook geen sprake geweest. Niet valt dan ook volgens de kantonrechter in te zien dat hij zich partijdig zou hebben opgesteld, dan wel blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
5.4.
Op juiste grond stelt de kantonrechter zich op het standpunt dat in het e-mailbericht van verzoeker van 10 maart 2014 geen uitstelverzoek valt te lezen. Verzoeker maakt daarin uitsluitend gewag van de omstandigheden en de situatie waarin hij en zijn gezin verkeerden. Evenmin doet hij daarin mededeling van zijn noodzakelijke aanwezigheid bij een bespreking met en bij Jeugdzorg op hetzelfde tijdstip waarop de comparitie van partijen zou plaatsvinden. De kantonrechter mocht dan ook terecht het bericht van verzoeker opvatten als een mededeling dat verzoeker niet zou verschijnen.
5.5.
Van een (afwijzende) beslissing van de kantonrechter op een door verzoeker gedaan uitstelverzoek is dan ook geen sprake geweest. Dat verzoeker dit wel als zodanig kennelijk op grond van een telefonische mededeling van de zijde van de griffie heeft opgevat, valt te betreuren, maar kan de kantonrechter niet worden aangerekend.
Het door verzoeker aangevoerde argument voor zijn wrakingsverzoek dat de kantonrechter ten onrechte uitstel van de comparitie heeft geweigerd, mist dan ook een feitelijke deugdelijke grondslag.
5.6.
Ook de enkele omstandigheid dat de kantonrechter in het e-mailbericht van verzoeker reden heeft gezien de comparitie doorgang te laten vinden, levert, naar objectieve maatstaven bezien, geen gerechtvaardigde reden voor zijn wraking op.
5.7.
Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer: 2450140/CV EXPL 13-5994 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 18 april 2014 door mrs. Th. Peters, M.C. de Regt en
H.W.P.J. Hopmans, in tegenwoordigheid van de griffier A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken.
---