ECLI:NL:RBZWB:2014:2496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
251950 / 13-478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en gefixeerde schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap Brezan Zuidwest B.V. [eiser] was sinds 1977 in dienst bij een rechtsvoorganger van Brezan en was bedrijfsleider van de vestiging te Terneuzen. Op 8 juni 2012 werd hij op staande voet ontslagen door Brezan, die dit ontslag baseerde op drie ontslaggronden: het niet communiceren van afwezigheid, het doen van onjuiste verklaringen en het niet aanvragen van verlof. [eiser] heeft de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen en vorderde een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontslaggronden niet voldoende waren om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De rechter oordeelde dat Brezan niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van dringende redenen voor het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gefixeerde schadevergoeding, die het loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten voortduren, € 15.428,57 bruto bedraagt. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 14 maart 2013.

Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag afgewezen, omdat deze vordering verjaard was. De vordering tot betaling van een bonus over 2011 werd ook afgewezen wegens gebrek aan gronden in de dagvaarding. De proceskosten werden verdeeld, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. C. Kool, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 251950 / 13-478

vonnis van de kantonrechter d.d. 12 maart 2014

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. S. d’Hooghe,
t e g e n :
de besloten vennootschap
BREZAN ZUIDWEST B.V.,
gevestigd te Goes,
gedaagde partij,
verder te noemen: Brezan,
gemachtigde: mr. N.M. Slump.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 12 maart 2013,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

de beoordeling van de zaak

1.1. [eiser] is geboren op [geboortedatum]. Op 3 oktober 1977 trad hij voor onbepaalde tijd in dienst van een rechtsvoorganger van Brezan. Zij was zijn werkgever vanaf 1 februari 2004. Sinds 1 januari 1995 was [eiser] bedrijfsleider van de vestiging te Terneuzen. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 3.000,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2. Op 3 februari 2012 vroeg Brezan aan UWV Werkbedrijf toestemming om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen. Na verweer van [eiser] werd de toestemming verleend op 29 mei 2012. Volgens UWV Werkbedrijf had Brezan de aangevoerde ontslagreden “verwijtbaar handelen of nalaten” voldoende aangetoond, maar de twee andere gronden voor ontslag, te weten een verstoorde arbeidsrelatie en disfunctioneren van [eiser], onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bij brief van 31 mei 2012 zegde Brezan aan [eiser] de arbeidsovereenkomst op “
met inachtneming van de voor u geldende opzegtermijn. Dit betekent ons inziens dat u met ingang van 1 september 2012 uit dienst bent.
1.3. Bij e-mail van 8 juni 2012 ontsloeg Brezan [eiser] op staande voet. Hij deed op 27 juni 2012 een beroep op de vernietigbaarheid van dat ontslag. Een vordering in kort geding van [eiser] tot doorbetaling van het loon na dit ontslag en betaling van de gefixeerde schadevergoeding is afgewezen bij vonnis van de kantonrechter van 3 september 2012.
2.
[eiser] vordert de veroordeling van Brezan tot betaling van, zakelijk weergegeven:
- de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging op 8 juni 2012 ter hoogte van het loon (inclusief vakantietoeslag en bonus) over de periode van 8 juni tot en met 31 oktober 2012 met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 2012, althans 14 maart 2013,
- een schadevergoeding van € 495.233,84 wegens kennelijk onredelijk ontslag op 8 juni 2012 met wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na vandaag,
- een bonus van € 3.000,-- bruto wegens het behalen van omzetresultaten over 2011, met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012,
- de proceskosten met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na vandaag.
3.
De standpunten van partijen komen voor zover nodig aan de orde in het vervolg van dit vonnis.
4.1.
Het meest verstrekkende verweer is dat de rechtsvorderingen tot gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag zijn verjaard.
4.2.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. De bedoelde rechtsvorderingen verjaren na verloop van zes maanden. Deze termijn begon met het ontslag op staande voet op 8 juni 2012. De lopende verjaring werd gestuit op 7 december 2012 door betekening aan Brezan van de brief van de gemachtigde van [eiser] waarin ondubbelzinnig zijn recht werd voorbehouden op de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatigheid van het ontslag en op de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag op 8 juni 2012.
5.1.
Brezan stelt dat [eiser] in zijn vorderingen tot gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans zijn vorderingen moeten worden afgewezen omdat hij de vernietigbaarheid van het ontslag heeft ingeroepen en in kort geding een loonvordering heeft ingesteld. Op dat beroep is hij nooit ondubbelzinnig teruggekomen.
5.2.
De kantonrechter volgt dit verweer niet. [eiser] heeft met het inroepen van de vernietigbaarheid van de opzegging niet het recht verwerkt zich later te beroepen op de onregelmatigheid van de opzegging en de kennelijke onredelijkheid van het ontslag.
De vordering tot gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
6.1.
De uitgebreide ontslagbrief van 8 juni 2012 komt erop neer dat Brezan het ontslag op staande voet baseert op:
- het niet communiceren door [eiser] van zijn afwezigheid op het werk (ontslaggrond a),
- het doen van onjuiste/onware verklaringen voor die afwezigheid (ontslaggrond b) en
- het niet vooraf vragen van verlof voor privé aangelegenheden (ontslaggrond c).
Volgens de ontslagbrief is zowel de samenhang van deze drie ontslaggronden als iedere ontslaggrond afzonderlijk voldoende voor ontslag op staande voet. Brezan vindt het gedrag van [eiser] onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Er is sprake van een situatie waarin hij (stelselmatig) weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever en tevens van een situatie waarin hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
6.2.
In de ontslagbrief is ontslaggrond a onder meer als volgt toegelicht:
- op donderdagmiddag (bedoeld is: 31 mei 2012) was u - zonder enig bericht van verhindering - tijdens uw reguliere werktijd wederom onvindbaar. Noch op vrijdag (1 juni) noch op maandag (4 juni 2012) heeft u uit eigen beweging aangegeven waar u was. Dit is alles behalve de eerste keer dat wij er zelf achter komen dat u (blijkbaar voor privé doelen afwezig was en u daarnaar moeten vragen,
- U bent simpelweg weggegaan voor privé aangelegenheden tijdens werktijd, zoals vele malen daarvoor ook al door ons was vastgesteld
6.3.
In de ontslagbrief is ontslaggrond b onder meer als volgt toegelicht:
- gisteravond kregen wij per mail een brief van uw juridisch adviseur. Wij moeten constateren dat de verklaring in die brief wederom niet klopt. Op donderdagmiddag (31 mei 2012) zijn wij namelijk naar uw woning gereden om de opzeggingsbrief persoonlijk aan uw te overhandigen. U was niet op het bedrijf en wij dachten dat u mogelijk (ongeoorloofd) thuis zou kunnen zijn. Wij troffen u echter niet thuis aan,
- wij troffen uw bedrijfsauto uiteindelijk aan naast de auto en het kantoor van uw andere adviseur [naam]om 15.36 uur. Zodoende heeft u blijkbaar wel auto gereden en ging u niet (alleen maar) naar uw vrouw, maar (ook) naar [naam],
- het verhaal dat u juridisch adviseur vertelt, klopt dus niet (volledig). Voor een zoveelste keer blijkt uw verklaring voor ons onbetrouwbaar,
- bovendien heeft u meerdere dagen de tijd gehad en alle mogelijkheden voor overleg met adviseurs, voordat u deze zoveelste niet volledig kloppende verklaring aan ons gaf. U had zowel op donderdag als op vrijdag (31 mei en 1 juni 2012) alle gelegenheid om verlof te vragen, wegens ziekte of om met u adviseurs te overleggen. Dat heeft u niet gedaan. Wij moesten er echter wederom eerst zelf achter komen en wij moesten u er weer eerst zelf naar vragen, voordat u een verklaring gaf voor uw afwezigheid.
6.4.
In de ontslagbrief is ontslaggrond c onder meer als volgt toegelicht:
- met grote regelmaat bent u gewaarschuwd dat u verlofregels dient na te leven en vooraf verlof dient aan te vragen,
- zo hebben wij u op 8 maart 2012 voor de zoveelste maal - toen de ontslagprocedure al liep - erop moeten wijzen dat u vooraf verlof dient aan te vragen,
- wij hebben u op 8 maart daarbij uitdrukkelijk gewaarschuwd dat u er rekening mee dienen te houden dat bij herhaalde niet naleving van deze regels wij u op staande voet zouden kunnen ontslaan,
- wij hebben ook weer uitgesproken dat wij het onbegrijpelijk vonden dat u onze instructies hardnekkig bleef negeren,
- ook gisteren weer (7 juni 2012 dus) heeft u met terugwerkende kracht in het systeem voor dinsdag 29 mei een verlofdag ingevoerd. Ook die dag had u niet van tevoren aangevraagd of ingevoerd. Er was toen nog geen sprake van een situatie waarin u van de ontslagvergunning op de hoogte was en dus radeloos zou zijn geweest,
- dit gedrag lijkt er wederom op te duiden dat u vaker niet (vooraf) verlof aanvraagt (alleen al vorige week tweemaal). Blijkbaar voelt u nattigheid en tracht u alsnog deze verlofdag achteraf regulier in het systeem in te voeren,
- dit gedrag in combinatie met uw grote tegoed aan vakantiedagen en met klachten van uw personeel dat u veel privézaken tijdens werktijd afhandelt, geeft ons nog meer reden tot twijfel over uw grote tegoed aan vakantiedagen.
7.1.
[eiser] voert aan dat het ontslag op staande voet niet standhoudt omdat het niet onverwijld is gegeven.
7.2.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit standpunt. Brezan had enig respijt om het ontslag op staande voet te overwegen alvorens het ontslag te verlenen. Mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld, had zij de gelegenheid voor het doen van onderzoek naar de feitelijke grondslag van de dringende reden en voor het horen van [eiser]. Daarbij is die voortvarendheid niet uit het oog verloren en is niet teveel tijd verstreken nadat Brezan bekend werd met de als dringende redenen aangevoerde ontslaggronden.
8.1.
De kantonrechter heeft dan ook de dringende redenen te beoordelen die Brezan ten grondslag legt aan het ontslag op staande voet. Bij die beoordeling dienen de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. De aard en de ernst van de dringende redenen moeten worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Van belang zijn onder meer de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, de wijze waarop de werkgever reageerde op eerdere soortgelijke gedragingen en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder de gevolgen van het ontslag.
8.2.
De kantonrechter neemt in het bijzonder de volgende omstandigheden in aanmerking.
8.3.
Uit de aanvraag van een ontslagvergunning bij UWV Werkbedrijf volgt dat Brezan al sinds lange tijd niet tevreden was over de arbeidsrelatie met [eiser] en dat hij volgens haar in diverse opzichten ernstig tekortschoot in de uitvoering van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Verwezen wordt naar de overwegingen in dit vonnis over de vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag. Brezan kreeg meermalen waarschuwingen voor gedragingen die in lijn liggen met de aangevoerde dringende redenen. Zo kreeg hij op 29 maart 2002 een reprimande omdat hij niet op tijd kwam voor een afspraak met zijn toenmalige werkgever zonder enig bericht te geven. Op 1 juli 2004 werd [eiser] erop aangesproken dat hij weigerde het per 1 februari 2004 van kracht geworden werkschema te volgen. Volgens een brief van 13 oktober 2008 was het aan de algemeen bedrijfsleider van Brezan onbekend dat [eiser] een week vakantie had ondanks de afspraak dat alle verlofuren/vakantiedagen vooraf aangevraagd dienen te worden. Bij aangetekende brief van 14 februari 2011 sprak Brezan [eiser] aan op diverse onacceptabele punten in zijn werkwijze. In juni 2011 zou worden bekeken of onder meer de verlofdagenregeling werd gebruikt zoals bedoeld. In zijn reactie van 2 maart 2011 op die brief schreef [eiser] dit punt te onderschrijven. In een bespreking op 6 februari 2012 werden namens Brezan diverse punten van kritiek op het functioneren van [eiser] aan de orde gesteld. Een daarvan was dat het vele malen was voorgekomen dat [eiser] zijn gewerkte uren op zaterdag aanmeldt in de urenregistratie maar vergeet de vrije maandag daarop te boeken. Uitdrukkelijk is afgesproken beide dagen zo te registreren dat geen misverstanden kunnen ontstaan over verloftegoeden. Bij brief van 8 maart 2012 werd [eiser] erop aangesproken dat hij was om 14.20 uur op zijn werk verscheen en zich zodoende niet aan afspraken had gehouden en niet - zoals hem herhaaldelijk verzocht - vooraf verlof had aangevraagd voor zijn afwezigheid.
8.4.
Anderzijds is aannemelijk dat [eiser] op donderdag 31 mei 2012 thuiskwam om te lunchen, kennis nam van de toestemming van UWV Werkbedrijf voor opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. Deze beslissing kwam niet als een donderslag bij heldere hemel, maar het kan [eiser] zeer wel van zijn stuk hebben gebracht dat zijn verweer tegen de verzochte toestemming niet was gehonoreerd en zijn arbeidsovereenkomst zou eindigen na maar liefst ruim 34 jaar. Daardoor dreigde verlies van zijn inkomen, bestaansonzekerheid als kostwinner en langdurige werkloosheid. Het is algemeen bekend dat in 2012 het perspectief op de arbeidsmarkt voor een 54-jarige werknemer die werkloos wordt verre van rooskleurig was. De gevolgen van ontslag zijn dan ingrijpend.
8.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht van Brezan worden verwacht onder deze omstandigheden meer begrip op te brengen voor het feit dat [eiser] na kennisneming van de beslissing van UWV Werkbedrijf in de middag van donderdag 31 mei 2012 enige tijd - kennelijk tot 15.36 uur - onvindbaar was zonder dat hij iets van zich liet horen. Het gestelde in de ontslagbrief dat [eiser] “simpelweg” is weggegaan van zijn werk voor privé aangelegenheden doet onvoldoende recht aan de omstandigheden waaronder dit gebeurde. Dat [eiser] er - uiteraard - beter aan had gedaan te melden aan Brezan dat hij van zijn stuk was geraakt door de beslissing van UWV Werkbedrijf en zich niet in staat achtte te komen werken, maakt dit niet anders.
8.6.
Voor de beoordeling van ontslaggrond b is van belang dat volgens Brezans brief van 5 juni 2012 [eiser] niet op zijn werk was op donderdag 31 mei vanaf omstreeks 12.00 uur en op vrijdag 31 mei (bedoeld zal zijn: 1 juni) tussen 8.30 en 10.15 uur zonder verlofaanvraag. [eiser] werd in de gelegenheid gesteld een verklaring te geven voor zijn afwezigheid op donderdag 31 mei. Bij e-mail van 7 juni 2012 reageerde de toenmalige gemachtigde van [eiser]. Die reactie houdt onder meer in dat [eiser] op 31 mei 2012 thuiskwam om te lunchen. “
De brief van het UWV, inzake de door u aangevraagde en inmiddels verkregen ontslagvergunning, was zojuist bij hem bezorgd. Op dat moment belde ik cliënt omdat ik dat bericht ook had ontvangen. De uitslag te horen was verschrikkelijk voor cliënt. Ik neem aan dat u zich daar wel iets bij voor kunt stellen. Het spijt cliënt zeer dat hij u op dat moment niet gebeld heeft, echter hij was en is nog steeds radeloos en zag de dingen niet helder. Cliënt besloot op dat moment naar zijn vrouw te gaan, volslagen van zijn stuk gebracht. Gelet op de emotionele toestand werd cliënt ontraden zijn auto op dat moment te besturen.
8.7.
Brezan trof op 31 mei 2012 om 15.36 uur de auto van [eiser] aan bij het kantoor van [naam]. [naam] is de werkgever van de vrouw van [eiser] en ook zijn adviseur. Naar de kern genomen houdt ontslaggrond b in dat [eiser] onjuiste/onware verklaringen deed voor zijn afwezigheid op donderdagmiddag 31 mei 2012 door het te doen voorkomen dat hij naar zijn vrouw ging, terwijl hij (ook) naar zijn adviseur [naam] ging. Dit verwijt komt de kantonrechter overtrokken voor. In de e-mail van 7 juni 2012 werd niet gesteld dat [eiser] ook naar zijn juridisch adviseur [naam] ging, maar Brezan stelt niet dat aan haar onbekend was dat de werkgever van zijn vrouw optrad als zijn adviseur. Onder deze omstandigheden draagt de mededeling dat [eiser] naar zijn vrouw ging niet een misleidend karakter. In ieder geval kan die mededeling niet als onjuist of onwaar worden beschouwd, temeer niet omdat niet is gesteld of gebleken dat zijn vrouw niet aanwezig was op het kantoor van [naam] toen [eiser] zich daar bevond. Dat [eiser] door zijn vrouw en/of [naam] werd ontraden gelet op zijn emotionele toestand zijn auto te besturen, is niet onaannemelijk en kan niet bijdragen aan zijn ontslag op staande voet.
8.8.
Uit het voorgaande volgt dat de ontslaggronden a en b het ontslag op staande voet niet kunnen dragen.
8.9.
In ontslaggrond c, zoals toegelicht in de ontslagbrief, gaat het om het wederom niet vooraf vragen van verlof voor privé aangelegenheden, wat tweemaal het geval zou zijn geweest in de voorafgaande week. Naar de kantonrechter begrijpt, is bedoeld het verlof op dinsdag 29 mei en op donderdagmiddag 31 mei 2012. In de brief van 5 juni 2012 aan [eiser] maakte Brezan ook melding van zijn afwezigheid op (naar moet worden aangenomen) vrijdag 1 juni 2012 tussen 8.30 en 10.15 uur, maar [eiser] had vooraf de mededeling gedaan dat hij weg was voor overleg met zijn advocaat. Voor betreft de afwezigheid op het werk op donderdag 31 mei 2012, wordt verwezen naar wat daarover is overwogen. Die afwezigheid kan - kort gezegd - ontslaggrond c evenmin dragen. In het midden kan blijven of de verwijten in verband met het verlof op 29 mei 2012 juist zijn. Indien dat wel het geval zou zijn, is van de als ontslaggrond c aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komen vast te staan. In dat geval kan niet worden aangenomen dat dat vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden is, dat Brezan heeft gesteld en ook aannemelijk is dat zij [eiser] ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en dat dit laatste voor hem in het licht van de gehele inhoud van de ontslagbrief en de overige omstandigheden van het geval duidelijk moet zijn geweest.
8.10.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de ontslaggronden a, b en c noch ieder voor zich, noch in hun onderlinge samenhang beschouwd, voldoende grondslag bieden voor het ontslag op staande voet op 8 juni 2012. Brezan is schadeplichtig doordat zij de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opzegde zonder een dringende reden. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt het loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. De opzegtermijn heeft een duur van vier maanden, zodat bij regelmatige opzegging op 8 juni 2012 de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 31 oktober 2012. De opvatting van Brezan dat de opzegtermijn drie maanden zou belopen, houdt geen stand in het licht van artikel 7: 672 lid 2 aanhef en onder d BW. Anders dan [eiser] voorstaat, behoort tot het loon inclusief vakantietoeslag niet de bonus. De gefixeerde schadevergoeding beloopt derhalve € 15.428,57 bruto. De wettelijke rente daarover is niet al toewijsbaar vanaf 9 juni 2012. Pas daarna deed [eiser] niet meer een beroep op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet, maar op de onregelmatigheid daarvan. De wettelijke rente is dan ook toewijsbaar vanaf 14 maart 2013.
De vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag
9.
Volgens [eiser] is zijn ontslag op 8 juni 2012 kennelijk onredelijk. Primair voert hij aan dat Brezan geen redelijke grond had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Hij disfunctioneerde niet, er was geen sprake van verstoorde verhoudingen en hij heeft niet verwijtbaar gehandeld. Subsidiair doet hij een beroep op het gevolgencriterium: het ontslag is kennelijk onredelijk omdat de gevolgen daarvan voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Brezan bij de opzegging. De concreet berekende schade als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag stelt hij op € 495.233,84 bruto. Dit bedrag bestaat uit € 41.988,88 wegens inkomensschade over de periode van de vanaf 3 september 2012 toegekende WW-uitkering, € 393.616,16 wegens inkomensschade over de periode na het einde van de WW-uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar en € 59.628,80 wegens pensioenschade.
10.
Brezan bestrijdt deze vordering en de daarvoor aangevoerde gronden.
11.1.
Op grond van jurisprudentie (zoals HR 27 november 2009, LJN:BK6596 en 12 februari 2010, LJN:BK4472) neemt de kantonrechter het volgende tot uitgangspunt. Er moet worden getoetst aan een maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. De werkgever dient te zijn tekortgeschoten in zijn verplichting zich ook bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst als goed werkgever te gedragen. De hoogte van de schadevergoeding in geval van kennelijk onredelijk ontslag houdt nauw verband met de omstandigheid die de rechter brachten tot zijn oordeel over de kennelijke onredelijkheid van het ontslag en is mede afhankelijk van omstandigheden als de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer en diens kans op het vinden van ander passend werk. De schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft in zoverre een bijzonder karakter dat deze vooral ertoe dient aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. De rechter, aan wie bij de begroting van de schade een grote mate van vrijheid toekomt, dient zich steeds nauwkeurig rekenschap te geven van de concrete omstandigheden en factoren die de hoogte van de vergoeding bepalen en hij dient de daarvan in zijn beslissing ook verantwoording af te leggen op een zodanige wijze dat voldoende inzicht wordt gegeven in de afweging die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding heeft geleid. De rechter moet de vergoeding dan ook relateren aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichtingen als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende (materiële en immateriële) nadelen. Dit laat onverlet dat artikel 6: 97 BW de rechter vrij laat de hoogte van de vergoeding uiteindelijk naar billijkheid op een bedrag te begroten.
11.2.
[eiser] gaat uit van een concreet berekende schade als gevolg van het volgens hem kennelijk onredelijk ontslag van 8 juni 2012. Dit brengt mee dat de schade moet worden berekend door vergelijking van de feitelijke situatie waarin [eiser] verkeert als gevolg van dat ontslag met de fictieve situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien dit kennelijk onredelijk ontslag niet zou zijn verleend.
11.3.
In die fictieve situatie zou de arbeidsovereenkomst eindigen door de opzegging bij brief van 31 mei 2012. Brezan toont aan die brief te hebben bezorgd in de woning van [eiser] op 31 mei 2012. Dat [eiser] naar hij stelt de opzeggingsbrief pas op 1 juni 2012 te hebben gelezen, neemt niet weg dat de opzegging haar werking had op 31 mei 2012. Met inacht-neming van de juiste opzegtermijn leidt die opzegging ertoe dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 30 september 2012.
11.4.
[eiser] vordert schade over de periode na 30 september 2012. Die schade wegens derving van inkomsten en pensioen is niet het gevolg van mogelijk kennelijke onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst op 8 juni 2012. Die schade zou zich ook hebben voorgedaan indien de arbeidsovereenkomst niet zou zijn opgezegd op 8 juni 2012.
11.5.
Wat [eiser] uitgebreid aanvoert om te betogen dat het ontslag op 8 juni 2012 kennelijk onredelijk is, is voor een groot deel gericht tegen de gronden van Brezans verzoek aan UWV Werkbedrijf om toestemming de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Die toestemming was de grond voor de opzegging bij brief van 31 mei 2012. Het komt er dan ook op neer dat [eiser] feitelijk een beroep doet op de kennelijke onredelijkheid van het op 31 mei 2012 verleende ontslag. De kantonrechter kan die kennelijke onredelijkheid niet beoordelen omdat het beroep op verjaring van een rechtsvordering wegens kennelijke onredelijkheid van dat ontslag wel hout snijdt. De stuiting van de rechtsvordering is pas gedaan op 7 december 2012, dat wil zeggen na voltooiing van de verjaringstermijn.
11.6.
Indien wordt aangenomen dat het op 8 juni 2012 verleende ontslag kennelijk onredelijk is, volgt daaruit de verplichting van Brezan tot vergoeding van schade. Datzelfde ontslag heeft al geleid tot een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag ter hoogte van het loon inclusief vakantietoeslag over de periode van 8 juni tot en met 31 oktober 2012. [eiser] motiveert niet dat de schade als gevolg van een kennelijk onredelijk ontslag op 8 juni 2012 over de periode van 8 juni tot en met 30 september 2012 meer bedraagt dan de gefixeerde schadevergoeding. Als het ontslag van 8 juli 2012 kennelijk onredelijk wordt geoordeeld, leidt dat derhalve niet tot een schadevergoeding die de gefixeerde schadevergoeding overtreft. Bij deze stand van zaken is de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag niet toewijsbaar en hoeft niet te worden beoordeeld of het ontslag op 8 juni 2012 kennelijk onredelijk is.
De vordering tot betaling van een bonus over 2011
12.
In strijd met artikel 111 lid 2 aanhef en onder d Wetboek van burgerlijke rechtsvordering vermeldt de dagvaarding niet de gronden van deze vordering. Dit gebrek is niet bij repliek geheeld. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
De proceskosten
13.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

de beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Brezan om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.428,57 bruto vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 maart 2013 tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.