ECLI:NL:RBZWB:2014:2494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB 13_5898
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huur, juridische kosten en verhuiskosten

Op 14 april 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 5 september 2013, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na een ontruiming van haar woning op 28 mei 2013 een nieuwe huurovereenkomst is aangegaan voor een gemeubileerde kamer. Eiseres had meerdere aanvragen voor bijzondere bijstand ingediend, waaronder voor huur, juridische kosten en verhuiskosten, maar het college heeft deze aanvragen afgewezen op basis van de argumentatie dat de kosten tot de dagelijkse uitgaven behoren die eiseres zelf moet kunnen betalen.

Tijdens de zitting op 6 maart 2014 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het college niet aanwezig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiseres stelde dat zij bijzondere omstandigheden had die haar recht gaven op de gevraagde bijstand, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten waarvoor zij bijstand vroeg, niet noodzakelijk waren en dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het college op goede gronden was gebaseerd.

De rechtbank heeft de aanvragen voor bijzondere bijstand voor huur, juridische kosten en verhuiskosten ongegrond verklaard. Eiseres had niet aangetoond dat zij recht had op de gevraagde bijstand, en de rechtbank heeft de beslissing van het college bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 april 2014, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/5898 WWB

uitspraak van 14 april 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 maart 2014. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft samen met [naam ex-partner] gewoond aan [adres1] . Op 28 mei 2013 is deze woning ontruimd wegens een huurachterstand. Eiseres heeft bij het college een huurcontract ingeleverd waaruit blijkt dat zij per 15 juni 2013 een gemeubileerde kamer aan de [adres2] huurt.
Eiseres heeft op 14 juni 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor drie maanden huur van de woning aan [adres4] , openbaar vervoer, meubels, wit- en linnengoed. Bij besluit van 15 juli 2013 (primair besluit I) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft op 21 juni 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een juridische procedure. Bij besluit van 21 juli 2013 (primair besluit II) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft op 11 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten. Bij besluit van 15 juli 2013 (primair besluit III) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft op 8 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een juridische procedure van 17 mei 2013. Bij besluit van 15 juli 2013 (primair besluit IV) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft tegen de vier primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat haar in eerste instantie een kamer aan [adres4] is aangeboden. De verhuurder had deze kamer echter aan iemand anders verhuurd, reden waarom eiseres deze niet heeft betrokken, maar in een kamer aan [adres2] is gaan wonen. Direct na het tekenen van de huurovereenkomst is een kopie daarvan door eiseres aan haar casemanager verstrekt. Die kamer aan [adres4] was niet gemeubileerd, reden waarom eiseres een dergelijke aanvraag heeft ingediend. In de kamer aan [adres2] bevindt zich niets meer dan een bedframe en een stoel. Eiseres blijft van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Op het moment dat eiseres haar aanvraag indiende, beschikte zij niet over een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangezien deze was opgeschort door een vergissing van het UWV.
Met betrekking tot de verhuiskosten stelt eiseres dat haar inmiddels ex-partner, [naam ex-partner] , en tevens hoofdhuurder van de woning aan [adres5] haar had verlaten. Omdat zij formeel geen medehuurder was, diende eiseres die woning te verlaten. Ten aanzien van de juridische kosten voert eiseres aan dat [naam ex-partner] haar medio november 2012 heeft verlaten. Vanaf die periode was er geen sprake meer van een gezamenlijke huishouding.
3.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is, voor zover van belang, bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Pas als deze aspecten positief zijn beoordeeld, dient ten slotte de vraag beantwoord te worden of de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen.
5.
Primair besluit I
Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de kosten van vervoer, huur, meubels, witgoed, linnengoed en huisraad behoren tot de dagelijkse kosten van het bestaan, die eiseres uit haar eigen inkomen dient te betalen. Voorts is het college van mening dat ten aanzien van de gevraagde meubels, linnengoed en huisraad sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid.
Ten aanzien van de kosten van vervoer overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat eiseres na de ontruiming van de woning aan [adres5] enkele weken bij haar ouders heeft verbleven. Omdat eiseres van haar ouders overdag niet in hun woning mocht zijn, ging eiseres met de bus naar het centrum van [woonplaats eiseres] om daar de dag door te brengen. De rechtbank is met het college van oordeel dat deze kosten geen noodzakelijke kosten betreffen en door eiseres dienen te worden voldaan uit haar inkomsten.
De rechtbank merkt op dat blijkens het aanvraagformulier eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd voor huur, meubels, witgoed, linnengoed en huisraad vanwege een verhuizing naar het adres [adres4] . Ter zitting is namens eiseres gesteld dat tijdens de hoorzitting in bezwaar met het college is besproken dat het college de aanvraag zal beschouwen als een aanvraag voor alleen het nieuwe adres van eiseres, [adres2] . De rechtbank acht een dergelijke conversie niet aannemelijk, onder meer niet vanwege het feit dat hierover niets blijkt uit het verslag van de hoorzitting. Voorts heeft het college in het bestreden besluit in zijn beoordeling mede de woning op het adres [adres4] betrokken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de aanvraag mede ziet op het adres [adres4] .Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat eiseres nimmer op dat adres woonachtig is geweest. Zij heeft na de ontruiming van de woning aan [adres5] enige tijd bij haar ouders verbleven en is vervolgens verhuisd naar een kamer aan [adres2] . De kosten van huur van een kamer aan [adres4] doen zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor. Evenmin doen naar het oordeel van de rechtbank de kosten van meubels, witgoed, linnengoed en huisraad zich voor, aangezien de kamer aan [adres2] volgens de huurovereenkomst een gemeubileerde kamer betrof. Daar komt bij dat blijkens de rapportage behorende bij het primaire besluit de huisraad van eiseres na de ontruiming is opgeslagen door de gerechtsdeurwaarder en dat eiseres heeft nagelaten deze vervolgens op te halen. Door eiseres wordt niet ontkend dat zij de beschikking heeft gehad over een volledige woninginrichting en deze door haar eigen toedoen is kwijtgeraakt, op grond waarvan het college het standpunt heeft mogen innemen dat bij eiseres sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank aan de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden niet toe.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor vervoer, huur, meubels, witgoed, linnengoed en huisraad heeft afgewezen.
6.
Primair besluit II
Aan de afwijzing van de door eiseres gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van een juridische procedure heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode waarin deze kosten zijn gemaakt een gezamenlijke huishouding voerde met [naam ex-partner] . Wegens gebrek aan bewijsstukken kan het college het gezamenlijk inkomen en vermogen niet vaststellen en daarom ook niet of recht bestaat op bijzondere bijstand.
Hoewel door eiseres is gesteld dat zij reeds sinds december 2012 niet meer aan [adres5] samenwoonde met [naam ex-partner] , heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam ex-partner] in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie (GBA) eerst per 6 juni 2013 is uitgeschreven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat [naam ex-partner] vanaf december 2012 niet meer op dat adres woonde.
De kosten voor juridische bijstand zijn gemaakt in de periode van november 2012 tot en met april 2013. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat eiseres in deze periode nog steeds een gezamenlijke huishouding met [naam ex-partner] voerde. Door eiseres wordt niet ontkend dat zij heeft nagelaten gegevens te overleggen met betrekking tot het inkomen en vermogen van [naam ex-partner] . De stelling dat, zoals ter zitting namens eiseres is aangevoerd, [naam ex-partner] niet over een inkomen beschikte en leefde van de ZW-uitkering van eiseres, kan door de rechtbank bij gebreke van een nadere onderbouwing niet worden gevolgd. Nu het college niet bekend is met de inkomens- en vermogenspositie van eiseres in de betreffende periode, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld of recht bestaat op bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college op goede gronden de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van een juridische procedure heeft afgewezen.
7.
Primair besluit III
Door het college is de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen, omdat deze volgens het college behoren tot de dagelijkse kosten van het bestaan, die eiseres uit haar eigen inkomen dient te voldoen.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de woning aan [adres5] diende te verlaten omdat zij geen hoofdhuurder was. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig bijzonder dat daarin grond is gelegen om af te wijken van het uitgangspunt dat verhuiskosten in beginsel dienen te worden betaald uit het inkomen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten heeft afgewezen.
8.
Primair besluit IV
Het college heeft de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een juridische procedure gebaseerd op de stelling dat eiseres over voldoende draagkracht beschikt.
De rechtbank stelt vast dat door het college een draagkracht is berekend van € 600,06. Zelfs indien eiseres wordt gevolgd in haar stelling, zoals aangevoerd ter zitting, dat het college haar draagkracht onjuist heeft vastgesteld en dat deze € 200,- bedraagt, is de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat de kosten van een juridische procedure uit die draagkracht kunnen worden voldaan. Uit de betreffende factuur blijkt immers dat de kosten € 64,50 bedragen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een juridische procedure heeft afgewezen.
9.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.