ECLI:NL:RBZWB:2014:1474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
STR-12_700017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2014, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 september 2011 in Ritthem, waar de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht met explosieven, wat leidde tot een ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte, gefascineerd door voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog, samen springstoffen hebben verzameld en deze op een strand in Ritthem hebben willen verbranden. De medeverdachte stak de inhoud van de emmers aan, wat resulteerde in een explosie die aanzienlijke schade veroorzaakte aan een caisson en gevaar voor de omgeving met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, maar sprak de verdachte vrij van brandstichting, omdat het opzet niet gericht was op het veroorzaken van een explosie. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van verboden wapens. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 360 dagen op, waarvan 266 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/700017-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 maart 2014
in de strafzaak tegen
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2014, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is tweemaal gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, te weten overeenkomstig het schriftelijk aangekondigde verzoek d.d.
29 januari 2014 (gecursiveerd) en het verzoek ter terechtzitting gedaan (gecursiveerd en vetgedrukt). Verdachte wordt, met inachtneming hiervan, tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/althans
een ontploffing teweeg heeft gebracht,
door opzettelijk in/op/nabij een caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen
aan/op een strand van/nabij Ritthem,
bij (een) hoeveelhe(i)d(en) springstof(fen) (onder andere bestaande uit TNT
en/of RDX, afkomstig uit pantservuisten en/of mortiergranaten en/of
handgranaten en/of antitankmijnen), in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en/of een hoeveelheid kruit te voegen en/of die
springstof(fen) en/of die patronen en/of dat kruit (met een aansteker) in
brand te steken/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat/een caisson en/of
het nabij gelegen dijklichaam en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam brand heeft gestichten/ althansgrovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een ontploffing teweeg heeft gebracht
door in/op/nabij een caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen aan/op een
strand van/nabij Ritthem,
bij (een) hoeveelhe(i)d(en) springstof(fen) (onder andere bestaande uit TNT
en/of RDX, afkomstig uit pantservuisten en/of mortiergranaten en/of
handgranaten en/of antitankmijnen), in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en/of een hoeveelheid kruit te voegen en/of die
springstof(fen) en/of die patronen en/of dat kruit (met een aansteker) in
brand te steken/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededader
schuld te wijten is geweest dat een ontploffing is teweeg gebracht en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, te weten dat/een caisson en/of
het nabij gelegen dijklichaam en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader, ontstond;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (een) voorwerp(en) te weten drie, in elk geval één of meer
emmer(s) met (in elk) een aanmerkelijke hoeveelheid
springstof(fen)/explosieven (onder andere bestaande uit TNT en/of RDX,
afkomstig uit panservuisten en/of mortiergranaten en/of handgranaten en/of
antitankmijnen)
zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing als bedoeld in categorie II onder 7 van de
Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art 55 lid 3 sub a jo. 26 lid 1 jo. 2 lid 1 cat. II sub 7 WWM)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2011 tot en met 24 januari
2012, in elk geval op of omstreeks 24 januari 2012 te Zoutelande, gemeente
Veere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van
personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde voorwerpen
als bedoeld in categorie II onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- drukdeksel(s) van lichte antitankmijn(en) (eerste foto op blz. 1165) en/of
- een (restant van) tijd (schok)buis (tweede foto op blz. 1165) en/of
- een (restant van) brisantgranaat (derde foto op blz. 1165) en/of
- (restanten van) scherfhandgranaat (vierde foto op blz. 1165) en/of
- (een onderdeel van) een brisantgranaat (eerste foto op blz. 1167) en/of
- een overdrager (derde foto op blz. 1167) en/of
- sprengkörper 28,(standaard vernielingslading) (eerste foto op blz. 1168)

en/of

- (een onderdeel van) een brisantgranaat (tweede foto op blz. 1168) en/of
- drie, in elk geval een of meer overdrachtslading(en) E.NR.8 (derde foto op

blz. 1168) en/of

- ((een) onderde(e)l(en) van) twee, in elk geval één tijdschokbuis No. 199

(vierde foto op blz. 1168) en/of

- antitankmijn ontsteker DZ-35, ongewapend (eerste foto op blz. 1169) en/of
- schokbuis/buizen CHZR met overdrachtslading(en) (tweede foto op blz. 1169)

en/of

- tijdschokbuis VG-SKR met overdrachtslading (derde foto op blz. 1169) en/of
- twee, in elk geval één slagpijpje(s) non-electrisch (eerste foto op blz.

1170) en/of

- twee, in elk geval één slagpijpjeshouder(s) van steel- en/of

handgrana(a)t(en) 39 (tweede foto op blz. 1170);

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan
in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis
te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte en de medeverdachte zijn naar Ritthem gegaan om daar ladingen uit oude oorlogsgranaten te verbranden. Samen hebben ze drie met ladingen gevulde bouwemmers over het strand naar het caisson gebracht en erin geplaatst. Verdachte heeft kruit en patronen op de emmers gegooid en dit met een aansteker aangestoken. De inhoud van de emmers begon te branden. De brand werd steeds heviger en toen volgde een enorme explosie. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarna de ontploffing is gevolgd. Door de niet homogene samenstelling van de inhoud van de emmers was niet goed te voorspellen wat er zou gebeuren bij het in brand steken ervan en verdachten hebben nauwelijks verstand van zaken. Deze ontploffing was voorzienbaar, zodat sprake was van voorwaardelijk opzet voor de ontploffing. Er was levensgevaar te duchten voor de mededader, alsmede gevaar voor goederen, waaronder het caisson waarvan de gemeente eigenaar is, en voor woningen. Dat woningen ook daadwerkelijk beschadigd zijn geraakt door de ontploffing is niet nodig. Het gaat erom dat er gevaar voor beschadiging te duchten was.
Gelet op de samenwerking van beide verdachten is er sprake van medeplegen. De officier van justitie baseert zich in het bijzonder op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, het rapport van het NFI van 5 juli 2012 en het rapport van TNO.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van opzet gericht op het veroorzaken van een explosie. Verdachte en de medeverdachte hebben samen een rustige plaats in Zeeland gezocht om de springstof in de emmers te verbranden. In plaats van brand ontstond een explosie. Zij hadden niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het teweegbrengen van een explosie.
Verdachte heeft met de emmers springstof gesjouwd, deze in het caisson geplaatst en is weggelopen. Verdachte wist niet dat de medeverdachte patronen en kruit in de springstof gooide. Hij wist wel dat de medeverdachte de springstof aanstak met een aansteker. De medeverdachte had eerder springstof in brand gestoken. Dit had niet tot een explosie geleid. De verdachten gingen ervan uit dat de aard van de gedraging vrij onschuldig zou zijn. De NFI-deskundige is het men hen eens op dit punt.
Verdachte heeft wel het opzet gehad op het in brand steken van de springstof. Als dit was gelukt, dan was waarschijnlijk een brand ontstaan, maar deze brand zou nooit tot gemeen gevaar hebben kunnen leiden. Ook van brandstichting dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
Subsidiair wordt aangevoerd dat geen gemeen gevaar voor goederen bestond. Het verwijt dat gebouwen of een dijklichaam aangetast konden worden blijkt niet uit het dossier.
Voor wat betreft het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel wordt – naar analogie met het Porsche-arrest – aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben gehad op het levensgevaar voor de mededader, indien hij zichzelf daarmee ook in levensgevaar brengt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten.
Verdachte is, evenals de medeverdachte, gefascineerd door het verzamelen van voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog. Verdachte ging, al dan niet samen met de medeverdachte, regelmatig naar dergelijke voorwerpen zoeken en graven in Nederland, alsook in het buitenland. Hij zocht dan vooral naar wapentuig en munitie. De gevonden voorwerpen werden mee naar huis genomen. [2] Verdachte verwijderde thuis de explosieve lading uit de gevonden granaten. [3] De medeverdachte deed dit ook. [4] De medeverdachte deed verwijderde ladingen – samen met afval dat van de werkbank af kwam, waaronder andere springstoffen zoals nitro penta, kruitkorrels en brokstukjes H10 – in bouwemmers. [5] Verdachte en de medeverdachte hebben op enig moment ook samen granaten die ze hadden opgegraven in Duitsland, schoongemaakt. De inhoud van die granaten ging ook in de emmers van de medeverdachte. [6] Op een gegeven ogenblik, toen de medeverdachte drie bouwemmers vol had, wilde hij af van deze verwijderde ladingen. Hij had bedacht dat dit kon door het te verbranden. Hij had dit al eerder geprobeerd met kleine hoeveelheden lading. Ook had hij op www.youtube.com filmpjes gezien waarin werd getoond hoe springstof kon worden verbrand. [7] Hij besloot dit in Ritthem op het strand te doen, omdat hij dan niemand in gevaar zou brengen. [8] Hij belde een paar dagen van te voren verdachte en vertelde hem van het plan. [9] De medeverdachte is met de drie emmers springstof in zijn auto naar Zeeland gereden. Voordat hij naar Ritthem reed heeft hij een bezoek gebracht aan [getuige]. [10] + [11] [getuige] zag in de kofferbak van de auto van verdachte de bouwemmers met springstof. De inhoud van de emmers had volgens de getuige diverse kleuren: roze, wit, geel en bruin. [12] Ook zag de getuige drie zogenaamde ‘boosters’ – ook wel slagpijpjes genoemd – van verschillende grootte tussen de springstof in de emmers liggen. Dit zijn ontstekingsmechanismen en ze bestaan uit een aluminium pijpje. [13] De medeverdachte heeft verklaard dat die inderdaad in de emmers lagen, maar dat die leeg waren. [14]
Verdachte en de medeverdachte ontmoetten elkaar op 23 september 2011 op de parkeerplaats bij het strand in Ritthem. [15] + [16] Ze zijn vervolgens gaan kijken of er iemand in de buurt was. [17] Verdachte en de medeverdachte hebben samen de drie bouwemmers vanaf de auto over het strand naar het caisson gedragen. Bij het caisson heeft verdachte de bouwemmers aangereikt aan de medeverdachte, die in het caisson was gaan staan. De medeverdachte heeft de emmers opgestapeld. In één van de emmers lagen doeken – met daaraan wat kruipolie, WD40 of aceton – en ook wat kruitstaafjes. Eén patroon heeft de medeverdachte leeggegooid op een hoopje bij een paar kruitstaafjes. Vijftien tot negentien andere patronen heeft hij erbij gegooid. [18] Daarna stak hij het kruit aan met een aansteker. Verdachte stond op enige afstand. [19] + [20] + [21] De inhoud van de emmers begon te branden en het brandde steeds heviger, totdat een ontploffing volgde. [22] + [23]
Na de ontploffing volgden vele meldingen bij de politie. [24]
Onderzoek van TNO en het NFI heeft uitgewezen dat de monsters afkomstig van de plaats delict sporen van onder meer de springstoffen TNT en RDX bevatten. [25] Dit zijn zogenaamde ‘high explosives’, met een snel exploderende werking en met een hoge capaciteit om iets te verbrijzelen. [26] Op basis van de grootte van de krater in de grond onder het caisson, de schade aan het caisson en de uitworp van de brokstukken is de hoeveelheid springstof berekend door TNO. Geconcludeerd is dat de meest waarschijnlijke hoeveelheid 25 tot 30 kilogram TNT betreft. [27] Uit het TNO-rapport blijkt dat brokstukken tot op [28] en over de dijk zijn aangetroffen. [29] In ieder geval is een brokstuk aangetroffen op circa 105 meter van het caisson [30] , achter de dijk. [31] Het woonhuis naast de camping, van welk huis een ruit was gesprongen, bevindt zich op circa 525 meter afstand van de explosie. [32] Onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat het niet waarschijnlijk is dat het breken van de ruit is veroorzaakt door de explosie. [33]
Bij doorzoekingen van de woningen waar verdachte verbleef in Hilversum en Diemen is een aanzienlijke hoeveelheid wapentuig en munitie uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen. [34]
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. De medeverdachte wilde af van zijn emmers met springstoffen en had het plan opgevat om dit te verbranden op het strand van Ritthem. Verdachte wist naar zijn zeggen pas op de parkeerplaats in Ritthem dat de medeverdachte de lading in de bouwemmers wilde verbranden maar uit de verklaring van de medeverdachte zelf blijkt dat deze laatste hem dit plan al een paar dagen daarvoor telefonisch had medegedeeld. Ondanks het feit dat hij niet precies wist wat er in de emmers zat, ging verdachte mee in het plan van de medeverdachte om de inhoud ervan te verbranden. Samen hebben ze de emmers van de auto van de medeverdachte naar het caisson gedragen en samen hebben ze de emmers in het caisson gezet. De rechtbank acht daarom medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Brand stichten/opzet
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde brandstichten. Weliswaar heeft de medeverdachte kruit uit een patroon in brand gestoken om daarmee de lading in de emmers tot ontbranding te brengen, maar zijn opzet daarbij, zelfs niet in voorwaardelijke vorm, was er niet op gericht enig ander object te doen ontbranden dan de emmers met hun lading. Gelet op de plaats waar de medeverdachte de emmers in brand heeft gestoken –op het zand en binnen in de op zichzelf niet brandbare constructie van staal en beton van het caisson– en het ontbreken van enig ander brandbaar object in de directe omgeving, kan niet worden gezegd dat de kans op brand aanmerkelijk was.
Ontploffing teweeg brengen/opzet
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de opzet – in voorwaardelijke vorm – had op het teweeg brengen van een ontploffing. De medeverdachte had eerder kleine hoeveelheden lading verbrand en gekeken naar filmpjes op het internet waarin dat gebeurde. Het verbranden van deze kleine hoeveelheden kan echter niet vergeleken worden met het verbranden van een hoeveelheid van vijfentwintig tot dertig kilo lading die in het stevige stijve omhulsel van drie bouwemmers is gepropt en aangestampt [35] . Daarbij komt dat de samenstelling van de lading in de drie bouwemmers niet homogeen was. Dit blijkt uit de hiervoor aangehaalde verklaring van de medeverdachte over de inhoud van de emmers en uit de verklaring van [getuige] dat de inhoud van de emmers diverse kleuren had. [getuige] heeft ook slagpijpjes in de emmers gezien. Volgens de medeverdachte waren die leeg. Deze stelling van de medeverdachte kon niet worden onderzocht. De medeverdachte is echter geen deskundige op het gebied van springstoffen. Daarnaast heeft de medeverdachte er blijk van gegeven zelfs de meest basale en voor de hand liggende veiligheidsmaatregelen bij de omgang met springstoffen achterwege te laten. Zo heeft hij grote hoeveelheden van verschillende springstoffen vermengd en deze eveneens vermengd met andere explosieve en/of licht ontvlambare stoffen, zoals kruit en (een lap met) aceton en heeft dit tezamen met eveneens grote hoeveelheden oude en door roest aangetaste scherpe oorlogsmunitie (terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke munitie instabiel en daarmee gevaarlijk is) opgeslagen in een gewone schuur te midden van een woonwijk, zonder blijk ervan te hebben gegeven in die schuur enige maatregel te hebben getroffen tegen brand of om de gevolgen van een mogelijke ontploffing te beheersen. Gelet op deze kennelijk zeer ondeskundige en onzorgvuldige handelwijze van de medeverdachte met betrekking tot springstoffen kan er niet vanuit gegaan worden dat de slagpijpjes die in de emmers zaten daadwerkelijk in die mate leeg waren dat daarvan geen enkel gevaar meer voor het ontsteken van de lading in de emmers uitging.
De medeverdachte heeft, naast het losse en later aangestoken kruit uit een patroon, nog vijftien tot negentien andere scherpe patronen op de emmers gelegd.
Over de mogelijkheid van ontploffing van de lading in de emmers is door het NFI het volgende gerapporteerd:
“Om springstoffen op basis van RDX of TNT tot ontploffing te brengen, is in de regel een speciale ontsteker noodzakelijk, een zogenaamd slagpijpje of een primaire (=gevoelige) springstof. (…) Als zich ergens in een emmer bedoeld of onbedoeld een slagpijpje of een hoeveelheid primaire springstof bevindt en deze wordt verhit, dan kan deze ontploffen waardoor ook de overige springstof in de emmer tot ontploffing komt.(…) Als wordt gekeken naar de verklaring rondom de lading, dan valt ook op dat wordt verklaard dat ‘wat verder van de werkbank afkwam’ ook in de emmers terecht is gekomen. Hier zouden zich dus kleine brokjes van andere springstoffen bij kunnen bevinden. Van de overige springstoffen die op de lijst van de EOD worden vermeld vallen vooral PETN en picrinezuur mij op. Deze zijn qua ontsteekgevoeligheid vergelijkbaar met RDX. Echter picrinezuur heeft de eigenschap te reageren met metalen en daarbij metaalpicraten te vormen die zeer ontstekingsgevoelig zijn. Afgezien van de mogelijkheid dat er kleine brokjes van andere springstoffen in de emmers terecht zijn gekomen, is er door de verdachte verklaard dat er doeken in de emmers zijn gedaan waar wellicht kruipolie, WD40 of aceton in heeft gezeten. Door dit soort toevoegingen wordt de inhoud van de emmers nog minder homogeen, waardoor het gedrag na aansteken van de lading nog minder goed te voorspellen is.” [36]
Vast staat dat in de emmers metalen (aluminium) slagpijpjes en andere verontreinigingen van de werkbank van de medeverdachte aanwezig waren, zodat niet kan worden uitgesloten dat in het mengsel in de emmers die in het voorgaande citaat genoemde, zeer ontstekingsgevoelige, metaalpicraten aanwezig waren.
Op basis van deze feiten met betrekking tot de inhoud van de emmers – zijnde een niet-homogene samenstelling met onder meer slagpijpjes erin - , de aanzienlijke hoeveelheid scherpe patronen die de medeverdachte op de emmers gooide, alsmede hetgeen het NFI als hierboven aangehaald in haar rapport van 5 juli 2012 heeft opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de kans op ontploffing van de lading van de drie bouwemmers aanmerkelijk was. Gelet op de aard van de gedragingen wist verdachte dat de kans aanmerkelijk was en heeft hij die aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Verdachte had immers in het geheel geen ervaring met het verbranden van lading, de medeverdachte had slechts beperkte ervaring met het verbranden van (homogene) lading, verdachte en de medeverdachte wisten dat de aangestampte inhoud van de emmers niet-homogeen was en de medeverdachte had begrepen dat de blokjes (springstof) gevaarlijk zijn als deze opgesloten zitten [37] . De medeverdachte mocht er daarom niet op vertrouwen dat het verbranden deze keer op dezelfde manier zou gebeuren als de wijze waarop hij eerder kleine, homogene hoeveelheden had verbrand. Daarnaast gingen verdachte en de medeverdachte bewust naar een afgelegen plaats en hebben zij vooraf de omgeving verkend om te kijken of er geen mensen in de buurt waren. Uit deze gedragingen spreekt eveneens dat verdachte en de medeverdachte zich er terdege van bewust waren dat de verbranding mogelijk niet zou verlopen als door hem gewenst en zij rekening hielden met de kans dat de lading in de emmers in plaats daarvan zou ontploffen.
Gevaar voor goederen
-Het caisson: de rechtbank is van oordeel dat het caisson kan worden aangemerkt als een goed. Artikel 157 Sr stelt geen (nadere) eisen met betrekking tot wat wel of niet als goed dient te worden aangemerkt. Daarnaast is voor het bezitten van de hoedanigheid “goed” niet constitutief of dat goed al dan niet een eigenaar en/of een economische waarde heeft. Bovendien vertegenwoordigt het caisson in ieder geval een historische waarde [38] . Voor het overige heeft de verdediging haar standpunt dat het caisson geen goed in de zin van dit artikel zou zijn niet onderbouwd. Door de ontploffing was gevaar voor het caisson te duchten, nu de emmers met springstoffen hierin stonden en het om een grote hoeveelheid springstof ging. Dit gevaar heeft zich verwezenlijkt: het caisson is zwaar beschadigd geraakt. [39]
-Het dijklichaam: uit het TNO-rapport blijkt dat brokstukken van het caisson zijn teruggevonden op en achter de dijk. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat door de ontploffing gevaar te duchten was voor het dijklichaam. Dat het dijklichaam volgens een medewerker van het Waterschap Scheldestromen niet beschadigd is geraakt, maakt dit niet anders.
-De nabijgelegen woningen: uit het dossier blijkt onvoldoende op welke afstand van de ontploffing woningen stonden. Wel blijkt dat op circa 525 meter van de ontploffing een woning stond, te weten naast de camping. Evenmin blijkt uit het dossier tot op welke afstand van de ontploffing nog brokstukken zijn aangetroffen. Nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit kan worden afgeleid of er door de ontploffing gevaar was te duchten voor nabijgelegen woningen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
In de tenlastelegging is levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel nader omschreven als levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) de mededader.
-voor de mededader: het in artikel 157, aanhef en onder sub 2 Sr omschreven levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, ziet naar het oordeel van de rechtbank op ‘een ander’ dan de pleger van het feit. Nu in de onderhavige zaak sprake is van medeplegen, is ook de medeverdachte derhalve pleger en kan hij om die reden niet worden gekwalificeerd als ‘een ander’ voor wie dit gevaar te duchten was.
-voor een ander of anderen: uit het dossier blijkt niet dat ten tijde van de ontploffing een ander of anderen dan verdachten zodanig dichtbij de ontploffing aanwezig waren dat genoemd gevaar voor hen viel te duchten.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het bestanddeel als bedoeld in artikel 157, aanhef en onder sub 2 Sr.
Ten aanzien van feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met de medeverdachte heeft begaan. Springstoffen zijn verboden wapens in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.5
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft dit feit erkend.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2014;
- het TNO-rapport van november 2011, waarin wordt geconcludeerd dat de hoeveelheid ontplofte springstof meest waarschijnlijk 25 tot 30 kilogram betrof, en dat er sporen zijn aangetroffen van onder andere RDX en TNT [40] ;
- het rapport van 5 juli 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat zowel RDX als TNT is geëxplodeerd. [41]
Naar het oordeel van de rechtbank is tussen verdachte en de medeverdachte sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het medeplegen van dit feit.
Ten aanzien van feit 3
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van inbeslagname, het identificatierapport van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: EOD) betreffende de locatie Zoutelande, en op het proces-verbaal van de Politie Midden en West Brabant, Regionaal Bureau Wapens en Munitie.
4.8
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat niet steeds is aangegeven of de aangetroffen onderdelen een onontbeerlijk onderdeel vormen van het wapen waartoe ze behoren, en als dit wel is aangegeven, waarom dit dan zo is.
Daarbij komt dat de categorisering door de EOD niet aansluit op de wettelijke criteria van de Wet wapens en munitie.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
De onder verdachte in Zoutelande in beslag genomen voorwerpen zijn door de EOD onderzocht en geïdentificeerd. Aan de hand van dit identificatierapport is door het Regionaal Bureau Wapens en Munitie (RBWM) van de Politie Midden en West Brabant in een proces-verbaal weergegeven of deze voorwerpen vallen onder de Wwm, en zo ja, in welke in deze wet opgenomen categorie.
In het proces-verbaal van het RBWM staat bij de in Zoutelande inbeslaggenomen voorwerpen steeds dat ‘kan worden gesteld dat het een (essentieel) onderdeel betreft van een categorie II wapen zoals genoemd onder categorie II onder 7. De kwalificatie “kan worden gesteld dat” laat naar het oordeel van de rechtbank zodanige ruimte over de vraag of de voorwerpen wel of niet daadwerkelijk vallen onder categorie II onder 7 Wwm, dat hiermee niet kan worden volstaan om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Daarbij komt dat de voorwerpen, ook volgens het proces-verbaal RBWM, onderdelen betreffen van wapens. In de omschrijving is niet genoemd dat deze onderdelen specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid Wwm. De toelichting op pagina 4 van het proces-verbaal onder ‘omschrijving categorie II wapens’ vormt naar het oordeel van de rechtbank niet een voldoende onderbouwing voor de vraag of de onderdelen specifiek bestemd zijn voor die wapens en wezenlijk van aard zijn, nu hier slechts de tekst van de wet is overgenomen.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair.
op
of omstreeks23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht en/althans
een ontploffing teweeg heeft gebracht,
door opzettelijk in
/op/nabijeen caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen
aan/op een strand van
/nabijRitthem,
bij
(een)hoeveelhe
(i)d
(en
)springstof
(fen
)(onder andere bestaande uit TNT
en
/ofRDX, afkomstig uit pantservuisten en
/ofmortiergranaten en
/of
handgranaten en
/ofantitankmijnen),
in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en
/ofeen hoeveelheid kruit te voegen
en/of die
springstof(fen) en/of die patronenen
/ofdat kruit (met een aansteker) in
brand te steken
/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht
en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat
/eencaisson en
/of
het nabij gelegen dijklichaam
en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader,te duchten was.
2
op
of omstreeks23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen
en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, (een)voorwerp
(en
)te weten drie,
in elk geval één of meer
emmer
(s
)met
(in elk
)een aanmerkelijke hoeveelheid
springstof
(fen
)/
explosieven(onder andere bestaande uit TNT en
/ofRDX,
afkomstig uit panservuisten en
/ofmortiergranaten en
/ofhandgranaten en
/of
antitankmijnen)
zijnde
(een)voorwerp
(en
)bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing als bedoeld in categorie II onder 7 van de
Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf van 360 dagen – met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – waarvan 266 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte gevaarlijke wapens en munitie opgroef, vervoerde en bewaarde, terwijl hij daarmee anderen in gevaar bracht. Verder is gebleken dat verdachte thans nog steeds zoekt naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog, zij het geen wapens en munitie meer.
Ook is rekening gehouden met het feit dat het om een oude zaak gaat. Om deze redenen ziet de officier van justitie geen meerwaarde in het opnieuw naar de gevangenis sturen van deze verdachten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voldoende zou moeten zijn. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest kan worden aangevuld met een voorwaardelijke straf. Gelet op het positieve verloop van het reclasseringstoezicht tijdens de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is oplegging van een reclasseringstoezicht nu niet noodzakelijk.
Verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds graaft naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog, maar dit betreffen nu gebruiksvoorwerpen en voertuigonderdelen. Het gaat niet meer om wapens en munitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander springstoffen tot ontploffing gebracht, waarbij een caisson ernstig is beschadigd. De ontploffing was in de wijde omgeving te horen en heeft in die omgeving tot indringende gevoelens van angst en onveiligheid geleid. Er is aanvankelijk zelfs gedacht aan een terroristische aanslag, ook in relatie tot de nabijgelegen kerncentrale in Borssele. Dit heeft tot daarbij passend optreden van politie en de EOD aanleiding gegeven. Door de media is veel aandacht aan de gebeurtenis besteed. Daarnaast zijn personen in verband met de gebeurtenis gedetineerd geweest, terwijl zij - naar later is gebleken - in het geheel niet bij de ontploffing betrokken waren.
Voorts heeft verdachte verboden onderdelen van wapens in zijn bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet en levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
Dit zijn bijzonder ernstige feiten.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 30 januari 2014 is verdachte op
28 december 2009 door de politierechter veroordeeld wegens handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, waarvoor een voorwaardelijke werkstraf is opgelegd. Deze voorwaardelijke straf heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de Wet wapens en munitie te overtreden. De rechtbank zal hiermee in de strafbepaling ten nadele van verdachte rekening houden.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 4 april 2012 naar voren gebracht dat verdachte als hobby heeft het verzamelen van voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog. Vanuit die hobby heeft hij de medeverdachte leren kennen. De reclassering heeft de indruk dat de schrik en angst na het onderhavige feit een rol hebben gespeeld bij het zich niet meteen melden bij de politie. Verdachte wil rigoureus stoppen met zijn uit de hand gelopen hobby. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een werkstraf.
Het reclasseringstoezicht dat was opgelegd als bijzondere voorwaarde bij de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is vanwege het positieve verloop ervan voortijdig beëindigd, zoals blijkt uit het ‘voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ van 20 november 2013 van Reclassering Nederland.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, waarbij hij in feit 1 is uitgegaan van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
Nu de rechtbank slechts de feiten 1 – zonder te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen –, en 2 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de feiten 1 en 2 bij de straftoemeting zwaar wegen.
Hoewel er nog geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf wel rekening met de omstandigheid dat het relatief oude feiten betreft.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In het feit dat verdachte nog steeds zoekt en graaft naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog en zich nog steeds niet bewust lijkt van de daarmee samenhangende gevaren, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, op zijn plaats.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.10. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 (driehonderdzestig) dagen, waarvan 266 (tweehonderdzesenzestig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2014.
Mr. J.B. Smits is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Regiopolitie Zeeland, nummer 2011077061, ook onderzoek ‘Raren’ genaamd, bestaande uit het dossier met sluitingsdatum 5 april 2012 en een aanvullend dossier met sluitingsdatum 28 juli 2013.
2.Pagina 661van het dossier.
3.Pagina 662, eerste alinea, van het dossier, en pagina’s 8, laatste alinea, en 9, eerste alinea, van het aanvullend dossier.
4.Pagina 52, vijfde tot en met achtste alinea, van het aanvullend dossier.
5.Pagina 52, de op één na laatste en de laatste alinea, van het aanvullend dossier.
6.Pagina 422, de op één na laatste alinea, van het dossier.
7.Pagina 53, derde alinea, van het aanvullend dossier.
8.Pagina 53, vierde alinea, van het aanvullend dossier.
9.Pagina 53, vijfde alinea, van het aanvullend dossier, en pagina 12, de op één na laatste alinea, van het aanvullend dossier.
10.Pagina 417, twaalfde alinea, van het dossier.
11.Pagina 258, de op één na laatste alinea, van het dossier.
12.Pagina 262, vijfde alinea, van het dossier.
13.Pagina 265, de op één na laatste alinea, van het dossier.
14.Pagina 449, eerste alinea, van het dossier.
15.Pagina 418, derde alinea, van het dossier.
16.Pagina 662, derde alinea, van het dossier.
17.Pagina 662, laatste alinea, van het dossier.
18.Pagina 418, vierde alinea, van het dossier, en pagina 53, zesde alinea van het aanvullend dossier.
19.Pagina 418, derde en vierde alinea, van het dossier.
20.Pagina 53, zesde en zevende alinea, van het aanvullend dossier.
21.Pagina 12, laatste alinea, en pagina 13, eerste alinea, van het aanvullend dossier.
22.Pagina 54, derde en vierde alinea, van het aanvullend dossier.
23.Pagina 13, eerste alinea, van het aanvullend dossier.
24.Pagina 8 van het dossier.
25.Pagina 1064 van het dossier en rapport NFI d.d. 13 oktober 2011, pagina 9.
26.Pagina 1064, tweede alinea, van het dossier.
27.Pagina 1080 van het dossier.
28.Pagina 1072, laatste alinea, van het dossier.
29.Pagina 1077, laatste alinea, van het dossier.
30.Pagina 1074, laatste alinea, van het dossier.
31.Pagina 1073, figuur 15, van het dossier.
32.Pagina 1078, eerste alinea, van het dossier.
33.Pagina 1079 van het dossier.
34.Pagina 1109 tot en met 1115 (Hilversum) en pagina 1117 en 1119 tot en met 1163 (Diemen).
35.Pagina 417, zevende en twaalfde alinea.
36.Pagina 87 en 88, tot aan paragraaf 5, van het aanvullend dossier (NFI-rapport van 5 juli 2012).
37.Pagina 417, derde alinea.
38.Pagina 1061, onder 2.1.1. ‘Algemeen’, van het dossier.
39.Pagina 42 tot en met 45 (foto’s van onbeschadigd caisson), pagina 46 tot en met 50 (foto’s van het beschadigde caisson) en pagina 1066, figuur 7, van het dossier.
40.Pagina 1058 van het dossier.
41.Pagina 86, onder 4.2.1, en pagina 92, conclusies op de onderzoeksvragen 3 en 4, van het aanvullend dossier.