ECLI:NL:RBZWB:2014:1473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
STR-11_700391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2014, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 september 2011 in Ritthem, waar de verdachte samen met een medeverdachte springstoffen in een caisson heeft geplaatst en deze in brand heeft gestoken, wat leidde tot een explosie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gefascineerd waren door het verzamelen van voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog en dat zij opzettelijk een gevaarlijke situatie hebben gecreëerd door grote hoeveelheden springstoffen te verbranden. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat resulteerde in de ontploffing, en dat er levensgevaar en gevaar voor goederen was te duchten. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om een ontploffing te veroorzaken en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gevolgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet en dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk brand stichten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van het teweegbrengen van de ontploffing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 266 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/700391-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 maart 2014
in de strafzaak tegen
[naam],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2014, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is tweemaal gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, te weten overeenkomstig het schriftelijk aangekondigde verzoek d.d.
29 januari 2014 (gecursiveerd) en het verzoek ter terechtzitting gedaan (gecursiveerd en vetgedrukt). Verdachte wordt, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/althans
een ontploffing teweeg heeft gebracht,
door opzettelijk in/op/nabij een caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen
aan/op een strand van/nabij Ritthem,
bij (een) hoeveelhe(i)d(en) springstof(fen) (onder andere bestaande uit TNT
en/of RDX, afkomstig uit pantservuisten en/of mortiergranaten en/of
handgranaten en/of antitankmijnen), in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en/of een hoeveelheid kruit te voegen en/of die
springstof(fen) en/of die patronen en/of dat kruit (met een aansteker) in
brand te steken/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat/een caisson en/of
het nabij gelegen dijklichaam en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam brand heeft gesticht en/ althans grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een ontploffing teweeg heeft gebracht
door in/op/nabij een caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen aan/op een
strand van/nabij Ritthem,
bij (een) hoeveelhe(i)d(en) springstof(fen) (onder andere bestaande uit TNT
en/of RDX, afkomstig uit pantservuisten en/of mortiergranaten en/of
handgranaten en/of antitankmijnen), in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en/of een hoeveelheid kruit te voegen en/of die
springstof(fen) en/of die patronen en/of dat kruit (met een aansteker) in
brand te steken/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededader
schuld te wijten is geweest dat een ontploffing is teweeg gebracht en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, te weten dat/een caisson en/of
het nabij gelegen dijklichaam en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader, ontstond;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (een) voorwerp(en) te weten drie, in elk geval één of meer
emmer(s) met (in elk) een aanmerkelijke hoeveelheid
springstof(fen)/explosieven (onder andere bestaande uit TNT en/of RDX,
afkomstig uit panservuisten en/of mortiergranaten en/of handgranaten en/of
antitankmijnen)
zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing als bedoeld in categorie II onder 7 van de
Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art 55 lid 3 sub a jo. 26 lid 1 jo. 2 lid 1 cat. II sub 7 WWM)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2011 tot en met 24 januari
2012, in elk geval op of omstreeks 24 januari 2012 te Hilversum, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad twee grendels van een grendelgeweer Mauser 98K, zijnde
(essentiële) onderdelen van een vuurwapen als bedoeld in categorie III onder 1
van de Wet Wapens en Munitie (foto blz. 1111, voorwerp nr. 16) en/of
voorhanden heeft gehad een vuurwapen (Duits Sturmgewehr, automatisch
aanvalsgeweer), zijnde een vuurwapen van categorie II onder 2 van de Wet
Wapens en Munitie (foto blz. 1111, voorwerp nr. 10) en/of
voorhanden heeft gehad (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van
personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde voorwerpen
als bedoeld in categorie II onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- (onderdelen van) brisantgranaten (foto blz. 1111, voorwerpen 2,3,4,6,8,18 en

22) en/of

- een hulzen(foto blz. 1111, voorwerpen 7) en/of
- een (restant) handgranaatontsteker (foto blz. 1111, voorwerp 9) en/of
- een lichtgranaat en/of een staartstuk van een mortiergranaat (foto blz.

1111, voorwerp 11) en/of

- een bodemschroef van een scherf handgranaat (foto blz. 1111, voorwerp 15)

en/of

- een ontsteker van een steelhandgranaat (foto blz. 1111, voorwerp 20) en/of
- (onderdelen van) brisantgranaten met schokbuis en/of een

brisantgranaatpatroon met schokbuis (eerste foto op blz. 1112) en/of

- (een onderdeel van) een brisantgranaat (tweede foto blz. 1112) en/of
- (onderdelenvan) brisantgranaat (foto blz. 1115);
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2011 tot en met 24 januari
2012, in elk geval op of omstreeks 24 januari 2012 te Diemen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van
personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde voorwerpen
als bedoeld in categorie II onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- een lanceerkoker van antitankbrisantgranaatraket Pzr Faust 60/100 (eerste

foto op blz. 1144) en/of

- trekontsteker van handgeweergranaat 30 (tweede foto p[ blz. 1144) en/of
- schokbuis AZ 23 Umg. (eerste foto op blz. 1145) en/of
- brisantgranaat van 7.65 cm AZ Gr M30, met restant schokbuis SKHZR (tweede

foto op blz. 1145) en/of

- vierentwintig, in elk geval een aantal overdrager onderde(e)l(en) (eerste

foto op blz. 1146) en/of

- tweeëntwintig, in elk geval een aantal overdrager(s) groot model (tweede

foto op blz. 1146) en/of

- drieënveertig, in elk geval een groot aantal overdrager(s) klein model

(eerste foto op blz. 1147) en/of

- vijfentwintig, in elk geval een groot aantal bodembuizen en diverse
onderdelen en/of acht, in elk geval meerdere schokbuizen (tweede foto op
blz. 1147) en/of
- twaalf, in elk geval meerdere bodembuizen BdZ 5127 (eerste foto op blz.

1148) en/of

- vijftien, in elk geval meerdere bodembuizen BdZ 5103 (tweede foto op blz.

1148) en/of

- twee, in elk geval één seinpatro(o)n(en) van 2,6 cm (eerste foto op blz.

1149) en/of

- een aanvullingsspringlading (restant) (tweede foto op blz. 1149) en/of
- een antitankbrisantgeweergranaat 40 (eerste foto op blz. 1150) en/of
- een schokbuis AZ 23 presstof (tweede foto op blz. 1150) en/of
- een ernstvuurwerk "Riechtopf" (eerste foto op blz. 1151) en/of
- huls van 2 cm. (tweede foto op blz. 1151) en/of
- een scherfhandgranaat No 1 (eerste foto op blz. 1152) en/of
- vier, in elk geval één of meer brisantgrana(a)t(en) van 8 cm mortier met

restant schokbuis WgrZ (tweede foto op blz. 1152) en/of

- een rookgranaat van 8 cm mortier met restant ontsteker (eerste foto op blz.

1153) en/of

- drie, in elk geval één of meer brisantgrana(a)t(en) van 5 cm mortier met

restant ontsteker (tweede foto op blz. 1153) en/of

- vijf, in elk geval één of meer grondkardoes/zen voor 8 cm

mortiergrana(a)t(en) (eerste foto op blz. 1154) en/of

- drie, in elk geval één of meer brisantgranaten van 81 mm mortier met alleen
grondkardoes in staartstuk (tweede foto op blz.1154 en eerste foto op blz.
1155) en/of
-
- een brisantgranaat van 2 ponder met schokbuis No 241 (tweede foto op blz.

1155) en/of

- acht, in elk geval een aantal hulzen van 37 mm granaten (eerste foto op blz.

1156) en/of

- een rookhandgranaat (Nebel Eihgr 42) (tweede foto op blz. 1156) en/of
- een tijdbuis BZS 30 (eerste foto op blz. 1157) en/of
- een raketmotor van 2.36 inch raket (tweede foto op blz. 1157) en/of
- een overdrager (beide foto's op blz. 1158) en/of
- een huls 8,8 cm (eerste foto op blz. 1159) en/of
- twaalf, in elk geval één of meer deellading(en) van 8 cm mortiergranaat

(tweede foto op blz. 1159) en/of

- een rookgranaat van 7,5 cm met restant ontsteker (eerste foto op blz. 1160)

en/of

- een brisantgranaat van 7.65 cm AZ Gr M30 met schokbuis SKHZR (tweede foto op

blz. 1160) en/of

- een brisantgranaat van 7.62 cm Gr 39 met schokbuis kl AZ 23 (eerste foto op

blz. 1161) en/of

- een brisnatpantsergranaat van 4.7 cm Gr 35 (tweede foto op blz. 1161) en/of
- een antipersoneelsmijn ontsteker S-miZ 35 (eerste foto op blz. 1162) en/of
- ongeveer 50 gram (geperste) springstof (tweede foto op blz. 1162) en/of
- drie, in elk geval één of meer adapter(s) voor een brisantgranaat van 7,65

cm AZ Gr M30 (eerste foto op blz. 1163) en/of

- een brisantgranaat van 7,5 cm (tweede foto op blz. 1163;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte en de medeverdachte zijn naar Ritthem gegaan om daar ladingen uit oude oorlogsgranaten te verbranden. Samen hebben ze drie met ladingen gevulde bouwemmers over het strand naar het caisson gebracht en erin geplaatst. Verdachte heeft kruit en patronen op de emmers gegooid en dit met een aansteker aangestoken. De inhoud van de emmers begon te branden. De brand werd steeds heviger en toen volgde een enorme explosie. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarna de ontploffing is gevolgd. Door de niet homogene samenstelling van de inhoud van de emmers was niet goed te voorspellen wat er zou gebeuren bij het in brand steken ervan en verdachten hebben nauwelijks verstand van zaken. Deze ontploffing was voorzienbaar, zodat sprake was van voorwaardelijk opzet voor de ontploffing. Er was levensgevaar te duchten voor de mededader, alsmede gevaar voor goederen, waaronder het caisson waarvan de gemeente eigenaar is, en voor woningen. Dat woningen ook daadwerkelijk beschadigd zijn geraakt door de ontploffing is niet nodig. Het gaat erom dat er gevaar voor beschadiging te duchten was.
Gelet op de samenwerking van beide verdachten is er sprake van medeplegen. De officier van justitie baseert zich in het bijzonder op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, het rapport van het NFI van 5 juli 2012 en het rapport van TNO.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij heeft geprobeerd drie emmers gevuld met springstof te verbranden in een caisson in Ritthem. Hij had dit al eerder gedaan met kleine hoeveelheden en dat was altijd goed gegaan. Ook had hij op www.youtube.com filmpjes gezien hiervan. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het verbranden van springstof geen schade teweeg zou brengen aan het caisson en het was niet de bedoeling om de springstof te laten ontploffen. Verdachte had met het aansteken van de springstof niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, om een ontploffing teweeg te brengen. Uit het rapport van het NFI van 5 juli 2012 blijkt dat de springstoffen TNT en RDX kunnen worden aangestoken zonder te ontploffen. Op basis van dit rapport kan niet worden gezegd dat de kans op ontploffing in dit geval aanmerkelijk was. De verdediging bepleit daarom vrijspraak van het onderdeel ‘opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht’.
Hetzelfde wordt bepleit voor wat betreft het verwijt dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachtes opzet was erop gericht om de inhoud van de emmers te laten verbranden en niet om een brand te stichten. Het opzet was niet gericht op enig gevaarzettend gevolg. Er was een kans op een gevaarzettend gevolg, echter, deze kans valt, gelet op voornoemd NFI-rapport, niet aanmerkelijk te noemen.
Aangaande het gemeen gevaar voor goederen wordt het volgende naar voren gebracht.
- het caisson: bezien dient te worden of het caisson een goed is in de zin van artikel 157, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht. Nu onduidelijk is of het caisson een eigenaar heeft en, zo ja, of het enige (economische of andere) waarde heeft, is de verdediging van mening dat het caisson geen goed is in de zin van artikel 157, sub 1;
- het dijklichaam: door het Waterschap Scheldestromen is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de ontploffing voor de dijk. Geconcludeerd is dat de ontploffing geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de dijk. In het dossier ontbreekt informatie van een deskundige dat de ontploffing nadelige gevolgen voor het dijklichaam had kunnen hebben;
- de woningen: de ontploffing vond plaats buiten de bebouwde kom. Binnen een straal van 0,5 kilometer bevonden zich geen woningen. Uit onderzoek van het NFI is niet gebleken dat door de explosie omliggende woningen zijn beschadigd. Er kan dan ook niet gesteld worden dat er gemeen gevaar voor omliggende woningen aanwezig was.
Voor wat betreft het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of voor anderen brengt de verdediging naar voren dat dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Verdachte en de medeverdachte hebben zich ervan vergewist dat er niemand in de buurt was. Ook het tijdstip en de plaats van de ontploffing geven aanleiding om niet uit te gaan van overige aanwezige personen. Ook is niet door technisch onderzoek onderbouwd wat het gevaar voor personen is geweest, dan wel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat iemand in de buurt letsel had kunnen oplopen. Er wordt daarom vrijspraak van dit onderdeel bepleit. Voorts kan onder ‘een ander’ niet de medeverdachte worden begrepen. Als verdachte en de medeverdachte nauw en bewust samenwerken, kunnen zij niet verantwoordelijk worden behouden voor elkaars mogelijke letsel. Immers, het bestanddeel ‘gevaar voor een ander’ betreft niet de verdachte zelf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten.
Verdachte is, evenals de medeverdachte, gefascineerd door het verzamelen van voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog. Verdachte ging, al dan niet samen met de medeverdachte, regelmatig naar dergelijke voorwerpen zoeken en graven in Nederland, alsook in het buitenland. [2] Hij zocht dan vooral naar wapentuig en munitie. [3] + [4] + [5] De gevonden voorwerpen werden mee naar huis genomen. Verdachte verwijderde thuis de explosieve lading uit de gevonden granaten. [6] De verwijderde ladingen deed hij – samen met afval dat van de werkbank af kwam, waaronder andere springstoffen zoals nitro penta, kruitkorrels en brokstukjes H10 – in bouwemmers. [7] Verdachte en de medeverdachte hebben op enig moment ook samen granaten die ze hadden opgegraven in Duitsland, schoongemaakt. De inhoud van die granaten ging ook in de emmers. [8] Op een gegeven ogenblik, toen verdachte drie bouwemmers vol had, wilde hij af van deze verwijderde ladingen. Hij had bedacht dat dit kon door het te verbranden. Hij had dit al eerder geprobeerd met kleine hoeveelheden lading. Ook had hij op www.youtube.com filmpjes gezien waarin werd getoond hoe springstof kon worden verbrand. [9] Hij besloot dit in Ritthem op het strand te doen, omdat hij dan niemand in gevaar zou brengen. [10] Hij belde een paar dagen van te voren de medeverdachte en vertelde hem van het plan. [11] Verdachte is met de drie emmers springstof in zijn auto naar Zeeland gereden. Voordat hij naar Ritthem reed heeft hij een bezoek gebracht aan [getuige]. [12] + [13] [getuige] zag in de kofferbak van de auto van verdachte de bouwemmers met springstof. De inhoud van de emmers had volgens de getuige diverse kleuren: roze, wit, geel en bruin. [14] Ook zag de getuige drie zogenaamde ‘boosters’ – ook wel slagpijpjes genoemd – van verschillende grootte tussen de springstof in de emmers liggen. Dit zijn ontstekingsmechanismen en ze bestaan uit een aluminium pijpje. [15] Verdachte heeft verklaard dat die inderdaad in de emmers lagen, maar dat die allemaal schoongemaakt en leeg waren. [16]
Verdachte en de medeverdachte ontmoetten elkaar op 23 september 2011 op de parkeerplaats bij het strand in Ritthem. [17] + [18] Ze zijn vervolgens gaan kijken of er iemand in de buurt was. [19] Verdachte en de medeverdachte hebben samen de drie bouwemmers vanaf de auto over het strand naar het caisson gedragen. Bij het caisson heeft de medeverdachte de bouwemmers aangereikt aan verdachte, die in het caisson was gaan staan. Verdachte heeft de emmers opgestapeld. In één van de emmers lagen doeken – met daaraan wat kruipolie, WD40 of aceton – en ook wat kruitstaafjes. Eén patroon heeft verdachte leeggegooid op een hoopje bij een paar kruitstaafjes. Vijftien tot negentien andere patronen heeft hij erbij gegooid. Daarna stak hij het kruit aan met een aansteker. Verdachte stak dit kruit aan omdat de verbranding hiervan – anders dan de vlam van de aansteker zelf – voldoende hitte produceerde om de lading tot ontbranding te brengen [20] . De medeverdachte stond op enige afstand. [21] + [22] + [23] De inhoud van de emmers begon te branden en het brandde steeds heviger, totdat een ontploffing volgde. [24] + [25]
Na de ontploffing volgden vele meldingen bij de politie. [26]
Onderzoek van TNO en het NFI heeft uitgewezen dat de monsters afkomstig van de plaats delict sporen van onder meer de springstoffen TNT en RDX bevatten. [27] Dit zijn zogenaamde ‘high explosives’, met een snel exploderende werking en met een hoge capaciteit om iets te verbrijzelen. [28] Op basis van de grootte van de krater in de grond onder het caisson, de schade aan het caisson en de uitworp van de brokstukken is de hoeveelheid springstof berekend door TNO. Geconcludeerd is dat de meest waarschijnlijke hoeveelheid 25 tot 30 kilogram TNT betreft. [29] Uit het TNO-rapport blijkt dat brokstukken tot op [30] en over de dijk zijn aangetroffen. [31] In ieder geval is een brokstuk aangetroffen op circa 105 meter van het caisson [32] , achter de dijk. [33] Het woonhuis naast de camping, van welk huis een ruit was gesprongen, bevindt zich op circa 525 meter afstand van de explosie. [34] Onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat het niet waarschijnlijk is dat het breken van de ruit is veroorzaakt door de explosie. [35]
Bij doorzoekingen van de woningen waar verdachte verbleef in Hilversum en Diemen is een aanzienlijke hoeveelheid wapentuig en munitie uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen. [36]
Brand stichten/opzet
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde brandstichten. Weliswaar heeft verdachte kruit uit een patroon in brand gestoken om daarmee de lading in de emmers tot ontbranding te brengen, maar zijn opzet daarbij, zelfs niet in voorwaardelijke vorm, was er niet op gericht enig ander object te doen ontbranden dan de emmers met hun lading. Gelet op de plaats waar verdachte de emmers in brand heeft gestoken –op het zand en binnen in de op zichzelf niet brandbare constructie van staal en beton van het caisson– en het ontbreken van enig ander brandbaar object in de directe omgeving, kan niet worden gezegd dat de kans op brand aanmerkelijk was.
Ontploffing teweeg brengen/opzet
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de opzet – in voorwaardelijke vorm – had op het teweeg brengen van een ontploffing. Verdachte had eerder kleine hoeveelheden lading verbrand en gekeken naar filmpjes op het internet waarin dat gebeurde. Het verbranden van deze kleine hoeveelheden kan echter niet vergeleken worden met het verbranden van een hoeveelheid van vijfentwintig tot dertig kilo lading die in het stevige stijve omhulsel van drie bouwemmers is gepropt en aangestampt [37] . Daarbij komt dat de samenstelling van de lading in de drie bouwemmers niet homogeen was. Dit blijkt uit de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte over de inhoud van de emmers en uit de verklaring van [getuige] dat de inhoud van de emmers diverse kleuren had. [getuige] heeft ook slagpijpjes in de emmers gezien. Volgens verdachte waren die schoongemaakt. [38] Deze stelling van verdachte kon niet worden onderzocht. Verdachte is echter geen deskundige op het gebied van springstoffen. Daarnaast heeft verdachte er blijk van gegeven zelfs de meest basale en voor de hand liggende veiligheidsmaatregelen bij de omgang met springstoffen achterwege te laten. Zo heeft verdachte grote hoeveelheden van verschillende springstoffen vermengd en deze eveneens vermengd met andere explosieve en/of licht ontvlambare stoffen, zoals kruit en (een lap met) aceton en heeft dit tezamen met eveneens grote hoeveelheden oude en door roest aangetaste scherpe oorlogsmunitie (terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke munitie instabiel en daarmee gevaarlijk is) opgeslagen in een gewone schuur te midden van een woonwijk, zonder blijk ervan te hebben gegeven in die schuur enige maatregel te hebben getroffen tegen brand of om de gevolgen van een mogelijke ontploffing te beheersen. Gelet op deze kennelijk zeer ondeskundige en onzorgvuldige handelwijze van verdachte met betrekking tot springstoffen kan er niet vanuit gegaan worden dat de slagpijpjes die in de emmers zaten daadwerkelijk in die mate schoon waren dat daarvan geen enkel gevaar meer voor het ontsteken van de lading in de emmers uitging.
Verdachte heeft, naast het losse en later aangestoken kruit uit een patroon, nog vijftien tot negentien andere scherpe patronen op de emmers gelegd.
Over de mogelijkheid van ontploffing van de lading in de emmers is door het NFI het volgende gerapporteerd:
“Om springstoffen op basis van RDX of TNT tot ontploffing te brengen, is in de regel een speciale ontsteker noodzakelijk, een zogenaamd slagpijpje of een primaire (=gevoelige) springstof. (…) Als zich ergens in een emmer bedoeld of onbedoeld een slagpijpje of een hoeveelheid primaire springstof bevindt en deze wordt verhit, dan kan deze ontploffen waardoor ook de overige springstof in de emmer tot ontploffing komt.(…) Als wordt gekeken naar de verklaring rondom de lading, dan valt ook op dat wordt verklaard dat ‘wat verder van de werkbank afkwam’ ook in de emmers terecht is gekomen. Hier zouden zich dus kleine brokjes van andere springstoffen bij kunnen bevinden. Van de overige springstoffen die op de lijst van de EOD worden vermeld vallen vooral PETN en picrinezuur mij op. Deze zijn qua ontsteekgevoeligheid vergelijkbaar met RDX. Echter picrinezuur heeft de eigenschap te reageren met metalen en daarbij metaalpicraten te vormen die zeer ontstekingsgevoelig zijn. Afgezien van de mogelijkheid dat er kleine brokjes van andere springstoffen in de emmers terecht zijn gekomen, is er door de verdachte verklaard dat er doeken in de emmers zijn gedaan waar wellicht kruipolie, WD40 of aceton in heeft gezeten. Door dit soort toevoegingen wordt de inhoud van de emmers nog minder homogeen, waardoor het gedrag na aansteken van de lading nog minder goed te voorspellen is.” [39]
Vast staat dat in de emmers metalen (aluminium) slagpijpjes en andere verontreinigingen van de werkbank van verdachte aanwezig waren, zodat niet kan worden uitgesloten dat in het mengsel in de emmers die in het voorgaande citaat genoemde, zeer ontstekingsgevoelige, metaalpicraten aanwezig waren.
Op basis van deze feiten met betrekking tot de inhoud van de emmers – zijnde een niet-homogene samenstelling met onder meer slagpijpjes erin - , de aanzienlijke hoeveelheid scherpe patronen die verdachte op de emmers gooide, alsmede hetgeen het NFI als hierboven aangehaald in haar rapport van 5 juli 2012 heeft opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de kans op ontploffing van de lading van de drie bouwemmers aanmerkelijk was. Gelet op de aard van de gedragingen wist verdachte dat de kans aanmerkelijk was en heeft hij die aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Hij had immers beperkte ervaring met het verbranden van (homogene) lading, wist dat de aangestampte inhoud van de emmers niet-homogeen was en had begrepen dat de blokjes (springstof) gevaarlijk zijn als deze opgesloten zitten [40] . Hij mocht er daarom niet op vertrouwen dat het verbranden deze keer op dezelfde manier zou gebeuren als de wijze waarop de kleine, homogene hoeveelheden waren verbrand. Daarnaast ging verdachte bewust naar een afgelegen plaats en heeft vooraf de omgeving verkend om te kijken of er geen mensen in de buurt waren. Uit deze gedragingen spreekt eveneens dat verdachte zich er terdege van bewust was dat de verbranding mogelijk niet zou verlopen als door hem gewenst en hij rekening hield met de kans dat de lading in de emmers in plaats daarvan zou ontploffen.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte wilde af van zijn emmers met springstoffen en had het plan opgevat om dit te verbranden op het strand van Ritthem. De medeverdachte wist naar zijn zeggen pas op de parkeerplaats in Ritthem dat verdachte de lading in de bouwemmers wilde verbranden maar uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat deze laatste hem dit plan al een paar dagen daarvoor telefonisch had medegedeeld. Ondanks het feit dat hij niet precies wist wat er in de emmers zat, ging de medeverdachte mee in verdachtes plan om de inhoud ervan te verbranden. Samen hebben ze de emmers van de auto van verdachte naar het caisson gedragen en samen hebben ze de emmers in het caisson gezet. De rechtbank acht daarom medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Gevaar voor goederen
-Het caisson: de rechtbank is van oordeel dat het caisson kan worden aangemerkt als een goed. Artikel 157 Sr stelt geen (nadere) eisen met betrekking tot wat wel of niet als goed dient te worden aangemerkt. Daarnaast is voor het bezitten van de hoedanigheid “goed” niet constitutief of dat goed al dan niet een eigenaar en/of een economische waarde heeft. Bovendien vertegenwoordigt het caisson in ieder geval een historische waarde [41] . Voor het overige heeft de verdediging haar standpunt dat het caisson geen goed in de zin van dit artikel zou zijn niet onderbouwd. Door de ontploffing was gevaar voor het caisson te duchten, nu de emmers met springstoffen hierin stonden en het om een grote hoeveelheid springstof ging. Dit gevaar heeft zich verwezenlijkt: het caisson is zwaar beschadigd geraakt. [42]
-Het dijklichaam: uit het TNO-rapport blijkt dat brokstukken van het caisson zijn teruggevonden op en achter de dijk. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat door de ontploffing gevaar te duchten was voor het dijklichaam. Dat het dijklichaam volgens een medewerker van het Waterschap Scheldestromen niet beschadigd is geraakt, maakt dit niet anders.
-De nabijgelegen woningen: uit het dossier blijkt onvoldoende op welke afstand van de ontploffing woningen stonden. Wel blijkt dat op circa 525 meter van de ontploffing een woning stond, te weten naast de camping. Evenmin blijkt uit het dossier tot op welke afstand van de ontploffing nog brokstukken zijn aangetroffen. Nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit kan worden afgeleid of er door de ontploffing gevaar was te duchten voor nabijgelegen woningen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
In de tenlastelegging is levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel nader omschreven als levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) de mededader.
-voor de mededader: het in artikel 157, aanhef en onder 2 Sr omschreven levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, ziet naar het oordeel van de rechtbank op ‘een ander’ dan de pleger van het feit. Nu in de onderhavige zaak sprake is van medeplegen, is ook de medeverdachte derhalve pleger en kan hij om die reden niet worden gekwalificeerd als ‘een ander’ voor wie dit gevaar te duchten was.
-voor een ander of anderen: uit het dossier blijkt niet dat ten tijde van de ontploffing een ander of anderen dan verdachten zodanig dichtbij de ontploffing aanwezig waren dat genoemd gevaar voor hen viel te duchten.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het bestanddeel als bedoeld in artikel 157, aanhef en onder sub 2 Sr.
Ten aanzien van feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met de medeverdachte heeft begaan. Springstoffen zijn verboden wapens in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.5
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft dit feit erkend.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2014;
- het TNO-rapport van november 2011, waarin wordt geconcludeerd dat de hoeveelheid ontplofte springstof meest waarschijnlijk 25 tot 30 kilogram betrof, en dat er sporen zijn aangetroffen van onder andere RDX en TNT [43] ;
- het rapport van 5 juli 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat zowel RDX als TNT is geëxplodeerd. [44]
Naar het oordeel van de rechtbank is tussen verdachte en de medeverdachte sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het medeplegen van dit feit.
Ten aanzien van feit 3
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van inbeslagname, het identificatierapport van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: EOD) betreffende de locatie Hilversum, en op het proces-verbaal van de Politie Midden en West Brabant, Regionaal Bureau Wapens en Munitie.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangetroffen zakenvoorwerpen en onderdelen betreffen die kapot en niet opnieuw te gebruiken zijn. De onderdelen die gevonden zijn, zijn niet essentieel voor de werking of functie van het wapen. Daardoor zijn ze niet bestemd voor het treffen van personen of voorwerpen, zodat deze niet vallen onder categorie II, onder 7, of categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie (Wwm).
4.9
Het oordeel van de rechtbank
De onder verdachte in Hilversum in beslag genomen voorwerpen [45] zijn door de EOD onderzocht en geïdentificeerd [46] . Aan de hand van dit identificatierapport is door het Regionaal Bureau Wapens en Munitie (RBWM) van de Politie Midden en West Brabant in een proces-verbaal weergegeven of deze voorwerpen vallen onder de Wwm, en zo ja, in welke in deze wet opgenomen categorie.
Aangaande de voorwerpen genoemd in de tweede alinea onder 3 in de tenlastelegging – kortgezegd twee grendels van een grendelgeweer – overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van het RBWM gemotiveerd staat omschreven dat deze grendels essentiële onderdelen van een grendelgeweer betreffen als bedoeld onder categorie III van de Wwm [47] . De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat deze grendels, met verwijzing naar artikel 3, eerste lid, Wwm, vallen onder categorie III van artikel 2, eerste lid Wwm, zodat daarmee artikel 26, eerste lid Wwm is overtreden.
Ten aanzien van het wapen genoemd in de derde alinea onder 3 in de tenlastelegging is in het proces-verbaal van het RBWM opgenomen dat dit een vuurwapen betreft in de zin van categorie II. In de toelichting hierop staat vermeld dat het van origine een vuurwapen is dat geschikt is om automatisch af te vuren. De verbalisant heeft het wapen niet fysiek in handen gehad en kon derhalve de geschiktheid niet beoordelen, zoals hij zelf schrijft. De staat van het vuurwapen, evenals het als zodanig functioneren, kon door hem niet worden beoordeeld. Hij neemt aan dat het een vuurwapen betreft in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank is van oordeel dat dit (gebrek aan) onderzoek aan het voorwerp en de onzekere wijze waarop de verbalisant dit voorwerp categoriseert, onvoldoende zijn om wettig en overtuigend te bewijzen dat het valt onder artikel 2, eerste lid, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, zodat zij verdachte vrij zal spreken van dit onderdeel.
De overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen staan in het proces-verbaal van het RBWM vermeld op pagina 2, onder 4. Van deze voorwerpen kan volgens het proces-verbaal worden gesteld dat het onderdelen zijn van een categorie II wapen, zoals genoemd onder categorie II onder 7. De kwalificatie “kan worden gesteld dat” laat naar het oordeel van de rechtbank zodanige ruimte over de vraag of de voorwerpen wel of niet daadwerkelijk vallen onder categorie II onder 7 Wwm, dat hiermee niet kan worden volstaan om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Daarbij komt dat de voorwerpen, ook volgens het proces-verbaal RBWM, onderdelen betreffen van wapens. In de omschrijving is niet genoemd dat deze onderdelen specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid Wwm. De toelichting op pagina 4 van het proces-verbaal onder ‘omschrijving categorie II wapens’ vormt naar het oordeel van de rechtbank niet een voldoende onderbouwing voor de vraag of de onderdelen specifiek bestemd zijn voor die wapens en wezenlijk van aard zijn, nu hier slechts de tekst van de wet is overgenomen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van al deze onderdelen van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 4
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van inbeslagname, het identificatierapport van de EOD betreffende de locatie Diemen, en op het proces-verbaal van de Politie Midden en West Brabant, Regionaal Bureau Wapens en Munitie.
4.11
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het voorwerpen en onderdelen betreffen die kapot zijn en niet opnieuw te gebruiken zijn. De onderdelen die gevonden zijn, zijn niet essentieel voor de werking of functie van het wapen. Daardoor zijn ze niet bestemd voor het treffen van personen of voorwerpen, zodat deze niet vallen onder categorie II, onder 7, of categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
4.12
Het oordeel van de rechtbank
Volgens het proces-verbaal van het RBWM kan van alle in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen worden gesteld dat het essentiële onderdelen betreft van een categorie II wapen zoals genoemd onder categorie II onder 7. De rechtbank herhaalt hier hetgeen zij hiervoor bij feit 3 heeft overwogen over de kwalificatie ‘kan worden gesteld’. Hoewel in de omschrijving wel is opgenomen dat sprake is van essentiële onderdelen, is niet gemotiveerd waarom de omschreven onderdelen essentieel en specifiek bestemd zijn voor het functioneren van het wapen waar ze onderdeel van uitmaakten. De rechtbank komt daarom niet tot wettig en overtuigend bewijs voor dit feit en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.13
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op
of omstreeks23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen
en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht en/althans
een ontploffing teweeg heeft gebracht,
door opzettelijk in
/op/nabijeen caisson (zogenaamd beetle ponton), gelegen
aan/op een strand van
/nabijRitthem,
bij
(een)hoeveelhe
(i)d
(en
)springstof
(fen
)(onder andere bestaande uit TNT
en
/ofRDX, afkomstig uit pantservuisten en
/ofmortiergranaten en
/of
handgranaten en
/ofantitankmijnen),
in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en)
en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen,
een aantal(kogel)patronen en
/ofeen hoeveelheid kruit te voegen
en/of die
springstof(fen) en/of die patronenen
/ofdat kruit (met een aansteker) in
brand te steken
/aan te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te
brengen met (een) brandbare stof(fen),
tengevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht
en/of
dat caisson geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat
/eencaisson en
/of
het nabij gelegen dijklichaam
en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten (onder andere) diens
mededader, te duchten was.
2.
op
of omstreeks23 september 2011 te Ritthem, gemeente Vlissingen
en/of
(elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, (een)voorwerp
(en
)te weten drie,
in elk geval één of meer
emmer
(s
)met
(in elk
)een aanmerkelijke hoeveelheid
springstof
(fen
)/explosieven(onder andere bestaande uit TNT en
/ofRDX,
afkomstig uit pantservuisten en
/ofmortiergranaten en
/ofhandgranaten en
/of
antitankmijnen)
zijnde
(een)voorwerp
(en
)bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing als bedoeld in categorie II onder 7 van de
Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
3.
in of omstreeks de periode van 23 september 2011 tot en met 24 januari
2012,
in elk geval op of omstreeks 24 januari 2012 te Hilversum, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad twee grendels van een grendelgeweer Mauser 98K, zijnde
(essentiële) onderdelen van een vuurwapen als bedoeld in categorie III onder 1
van de Wet Wapens en Munitie (foto blz. 1111, voorwerp nr. 16)
en/of
voorhanden heeft gehad een vuurwapen (Duits Sturmgewehr, automatisch
aanvalsgeweer), zijnde een vuurwapen van categorie II onder 2 van de Wet
Wapens en Munitie (foto blz. 1111, voorwerp nr. 10) en/of
voorhanden heeft gehad (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van
personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde voorwerpen
als bedoeld in categorie II onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- (onderdelen van) brisantgranaten (foto blz. 1111, voorwerpen 2,3,4,6,8,18 en
22) en/of
- een hulzen (foto blz. 1111, voorwerpen 7) en/of
- een (restant) handgranaatontsteker (foto blz. 1111, voorwerp 9) en/of
- een lichtgranaat en/of een staartstuk van een mortiergranaat (foto blz.
1111, voorwerp 11) en/of
- een bodemschroef van een scherf handgranaat (foto blz. 1111, voorwerp 15)
en/of
- een ontsteker van een steelhandgranaat (foto blz. 1111, voorwerp 20) en/of
- (onderdelen van) brisantgranaten met schokbuis en/of een
brisantgranaatpatroon met schokbuis (eerste foto op blz. 1112) en/of
- (een onderdeel van) een brisantgranaat (tweede foto blz. 1112) en/of
- (onderdelen van) brisantgranaat (foto blz. 1115).
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde is op 26 maart 2012 gerapporteerd door de gedragsdeskundige drs. T.J.P.M. Bögels, GZ-psycholoog,
In het onderzoek worden voor pyromanie in DSM-termen geen aanwijzingen gevonden en evenmin voor een preoccupatie met of fascinatie voor brand of vuur. Er is sprake van een depressief beeld, dat grotendeels in remissie is. Eveneens is sprake van obsessieve en ontwijkende persoonlijkheidstrekken en enkele lichtere borderline en antisociale trekken. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Er kan vanuit gegaan worden dat in periodes van toegenomen druk of draaglast de kans op ervaren van aan depressie gerelateerde klachten en symptomen toenemen. Op die momenten lijkt de afstand tussen betrokkene en de objectieve realiteit, met de daaraan inherente normen, waarden en verantwoordelijkheden, wat groter te worden. In die zin kan van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid worden uitgegaan.
Gelet op de inhoud van het rapport van de gedragsdeskundige is de rechtbank van oordeel dat de feiten verdachte licht verminderd toegerekend kunnen worden. Deze licht verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit, zodat verdachte strafbaar is. Niet gebleken is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf van 360 dagen – met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – waarvan 266 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte gevaarlijke wapens en munitie opgroef, vervoerde en bewaarde, terwijl hij daarmee anderen in gevaar bracht. Verder is gebleken dat verdachte ook nu nog steeds zoekt naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog, zij het geen wapens en munitie meer.
Ook is rekening gehouden met de licht verminderde toerekenbaarheid en met het feit dat het om een oude zaak gaat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 3 en 4. Voor feit 2 dient een passende straf te worden opgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit het rapport van de psycholoog. Ten tijde van de feiten ging verdachte door een zware periode. Hij heeft zelfstandig hulp gezocht en de problemen binnen het gezin zijn opgelost. Hulpverlening in een gedwongen kader acht hij dan ook niet noodzakelijk. Verdachte zoekt en graaft nog wel naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog, maar wapens en munitie laat hij liggen.
Bij de bepaling van de strafmaat dient tevens rekening gehouden te worden met termijnoverschrijding van ten minste zes maanden, het strafadvies van de reclassering, het ontbreken van relevante documentatie en het feit dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander springstoffen tot ontploffing gebracht, waarbij een caisson ernstig is beschadigd. De ontploffing was in de wijde omgeving te horen en heeft in die omgeving tot indringende gevoelens van angst en onveiligheid geleid. Er is aanvankelijk zelfs gedacht aan een terroristische aanslag, ook in relatie tot de nabijgelegen kerncentrale in Borssele. Dit heeft tot daarbij passend optreden van politie en de EOD aanleiding gegeven. Door de media is veel aandacht aan de gebeurtenis besteed. Daarnaast zijn personen in verband met de gebeurtenis gedetineerd geweest, terwijl zij - naar later is gebleken - in het geheel niet bij de ontploffing betrokken waren.
Voorts heeft verdachte verboden onderdelen van wapens in zijn bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet en levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
Dit zijn bijzonder ernstige feiten.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2014 is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclassering Nederland brengt in haar rapport van 6 april 2012 naar voren dat verdachte in tijden van stress kan reageren met een depressieve reactie. Verdachte was in die tijd zijn werk verloren. Hij trekt zich dan terug en lijkt het contact met de wereld wat te verliezen. Hij heeft dan minder oog voor risico’s en consequenties. Het ten laste gelegde gedrag lijkt in een dergelijke depressieve fase te hebben plaatsgevonden. Eerder wilde hij geen professionele hulp aanvaarden, maar nu wel. Enig wantrouwen richting de hulpverlening is er nog wel, zodat geadviseerd wordt dit in een gedwongen kader te realiseren. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
De rechtbank houdt rekening met de licht verminderde toerekenbaarheid, zoals vastgesteld door GZ-psycholoog drs. Bögels. Hij heeft in zijn rapport van 26 maart 2012 ter preventie van recidive geadviseerd de (voortzetting van) ambulante therapeutische begeleiding door GGZ in verband met recidiverende depressieve gevoelens en omgaan met toegenomen druk en stress, waarbij een niet-vrijblijvend kader vooralsnog de voorkeur geniet.
Tijdens het onderzoek ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte na zijn detentie zelf hulp heeft gezocht en dat de situatie zich heeft genormaliseerd en gestabiliseerd.
De rechtbank ziet daarom thans geen noodzaak om ambulante behandeling en begeleiding in het kader van een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, waarbij bij feit 1 is uitgegaan van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen.
Nu de rechtbank slechts de feiten 1 – zonder te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen –, 2 en een beperkt deel van feit 3 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de feiten 1 en 2 bij de straftoemeting zwaar wegen.
Hoewel er nog geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf wel rekening met de omstandigheid dat het relatief oude feiten betreft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In het feit dat verdachte nog steeds zoekt en graaft naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog en zich nog steeds niet bewust lijkt van de daarmee samenhangende gevaren, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf op van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.13 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;;
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 (driehonderdzestig) dagen, waarvan 266 (tweehonderdzesenzestig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2014.
Mr. Smits is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Regiopolitie Zeeland, nummer 2011077061, ook onderzoek ‘Raren’ genaamd, bestaande uit het dossier met sluitingsdatum 5 april 2012 en een aanvullend dossier met sluitingsdatum 28 juli 2013.
2.Pagina 431, de op één na laatste alinea, van het dossier.
3.Pagina 409 en pagina 410, eerste alinea van het dossier.
4.Pagina 422, twaalfde tot en met vijftiende alinea, van het dossier.
5.Pagina 430, eerste, tweede alinea en laatste alinea, van het dossier.
6.Pagina 52, vijfde tot en met achtste alinea, van het aanvullend dossier.
7.Pagina 52, de op één na laatste en de laatste alinea, van het aanvullend dossier.
8.Pagina 422, de op één na laatste alinea, van het dossier.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2014, en pagina 53, derde alinea, van het aanvullend dossier.
10.Pagina 53, vierde alinea, van het aanvullend dossier.
11.Pagina 53, vijfde alinea, van het aanvullend dossier.
12.Pagina 417, twaalfde alinea, van het dossier.
13.Pagina 258, de op één na laatste alinea, van het dossier.
14.Pagina 262, vijfde alinea, van het dossier.
15.Pagina 265, de op één na laatste alinea, van het dossier.
16.Pagina 449, eerste alinea, van het dossier, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2014.
17.Pagina 418, derde alinea, van het dossier.
18.Pagina 662, derde alinea, van het dossier.
19.Pagina 662, laatste alinea, van het dossier.
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2014.
21.Pagina 418, derde en vierde alinea, van het dossier.
22.Pagina 53, zesde en zevende alinea, van het aanvullend dossier.
23.Pagina 12, laatste alinea, en pagina 13, eerste alinea, van het aanvullend dossier.
24.Pagina 54, derde en vierde alinea, van het aanvullend dossier.
25.Pagina 13, eerste alinea, van het aanvullend dossier.
26.Pagina 8 van het dossier.
27.Pagina 1064 van het dossier en rapport NFI d.d. 13 oktober 2011, pagina 9.
28.Pagina 1064, tweede alinea, van het dossier.
29.Pagina 1080 van het dossier.
30.Pagina 1072, laatste alinea, van het dossier.
31.Pagina 1077, laatste alinea, van het dossier.
32.Pagina 1074, laatste alinea, van het dossier.
33.Pagina 1073, figuur 15, van het dossier.
34.Pagina 1078, eerste alinea, van het dossier.
35.Pagina 1079 van het dossier.
36.Pagina 1109 tot en met 1115 (Hilversum) en pagina 1117 en 1119 tot en met 1163 (Diemen).
37.Pagina 417, zevende en twaalfde alinea.
38.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2014.
39.Pagina 87 en 88, tot aan paragraaf 5, van het aanvullend dossier (NFI-rapport van 5 juli 2012).
40.Pagina 417, derde alinea.
41.Pagina 1061, onder 2.1.1. ‘Algemeen’, van het dossier.
42.Pagina 42 tot en met 45 (foto’s van onbeschadigd caisson), pagina 46 tot en met 50 (foto’s van het beschadigde caisson) en pagina 1066, figuur 7, van het dossier.
43.Pagina 1058 van het dossier.
44.Pagina 86, onder 4.2.1, en pagina 92, conclusies op de onderzoeksvragen 3 en 4, van het aanvullend dossier.
45.Pagina 70 tot en met 72 van het aanvullend dossier.
46.Pagina 1109 tot en met 1115 van het dossier.
47.Pagina 1, onder 2, en pagina 4, onder ‘automatisch vuurwapen genoemd onder 1’, van het proces-verbaal van RBWM van de Politie Midden en West Brabant (los document).