Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
.
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in 1991 gescheiden was van zijn ex-echtgenote, had aanspraak gemaakt op de alleenstaande ouderkorting voor het jaar 2011. De inspecteur had echter betwist dat de belanghebbende geen gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote, die op hetzelfde adres was ingeschreven en maandelijks bijdroeg aan de huur van de woning. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij alleen met zijn dochter een huishouding voerde, en dat hij derhalve niet in aanmerking kwam voor de alleenstaande ouderkorting. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat bij meerdere bewoners van een woning er slechts sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding indien er geen commerciële relatie bestaat tussen de bewoners. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarden voor de alleenstaande ouderkorting en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.