3.1Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
de thans 40-jarige [verweerder] is op 1 juni 1992 in dienst getreden van [verzoekster], waar hij laatstelijk werkzaam was in de functie van engineer, tegen een loon van € 2.590,40 bruto per maand exclusief emolumenten;
bij brief d.d. 9 juli 1996 is de arbeidsovereenkomst door [verzoekster] opgezegd per 1 september 1996. Op 1 april 1997 is er wederom een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen;
op 16 september 2013 heeft [verweerder], in de omgeving van zijn huis, een door hem zelf gemaakte vuurwerkcreatie getest. Het huis van [verweerder] bevindt zich in de nabijheid van de vliegbasis Woensdrecht. Bij het testen heeft [verweerder] de vuurwerkcreatie bevestigd aan het hekwerk van de Koninklijke Luchtmacht. Op 17 september 2013 werd de vuurwerkcreatie aan voornoemd hek door de Koninklijke Marechaussee gevonden voordat [verweerder] deze had verwijderd;
na door de Koninklijke Marechaussee op 19 september 2013 te zijn aangehouden en in verzekering te zijn gesteld door Justitie heeft [verweerder] tot 17 oktober 2013 in voorlopige hechtenis doorgebracht vanwege verdenking van het plegen van verschillende strafbare feiten;
de echtgenoot van [verweerder] heeft hem op 20 september 2013 telefonisch ziek gemeld. Op 23 september 2013 heeft zij [verweerder] telefonisch beter gemeld en aangegeven dat hij vakantie op wilde nemen, nu hij verhinderd was om zijn werkzaamheden uit te voeren. Op 26 september 2013 gaf zij [verzoekster] telefonisch te kennen dat [verweerder] in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in voorlopige hechtenis was gesteld;
[verweerder] werd -globaal weergegeven- verdacht van het in het bezit hebben van een pyrotechnisch mengsel/vuurwerk. Bij een huiszoeking zijn er in de woning van [verweerder] tevens hard- en softdrugs (amfetamine en hennep) aangetroffen;
Pyrotechniek wordt in ‘Van Dale’ beschreven als 1. ‘kunst om vuurwerk te maken’ en 2. ‘toepassing van hoge temperaturen in de techniek’;
[verzoekster] heeft [verweerder] verzocht om opheldering, waartoe op 18 oktober 2013 een gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden;
bij brief d.d. 29 oktober 2013 heeft [verzoekster] aan [verweerder] haar twijfel kenbaar gemaakt over de verklaring zoals die door [verweerder] in het gesprek van 18 oktober 2013 was gegeven. [verweerder] is verzocht om uiterlijk 1 november 2013 aanvullende informatie over te leggen waaruit blijkt dat de daadwerkelijke situatie overeenstemt met hetgeen [verweerder] in voornoemd gesprek heeft medegedeeld;
de gemachtigde van [verweerder] heeft [verzoekster] bij brief d.d. 15 november 2013 geïnformeerd dat hij geen inzage wenste te geven in zijn strafdossier gelet op de privacygevoelige informatie die zich hierin bevindt;
op 30 januari 2014 heeft de strafzitting voor de meervoudige kamer plaatsgevonden te Breda, waarbij de uitspraak is bepaald op 13 februari 2014.