Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in het verleden gehuwd was, betwistte de correctie van negatieve inkomsten uit eigen woning door de inspecteur. De inspecteur had de negatieve inkomsten gecorrigeerd, omdat de ex-echtgenoot van de belanghebbende deze eenzijdig en frauduleus aan zichzelf had toegerekend. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gevolgen van deze fraude, aangezien de aangifte was ondertekend met de digitale handtekeningen van beide partners. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende was om ervoor te zorgen dat haar digitale handtekening niet onbevoegd werd gebruikt.
De rechtbank stelde vast dat de ex-echtgenoot op 13 februari 2009 aangifte had gedaan, waarbij de negatieve inkomsten uit eigen woning volledig aan hem waren toegerekend. De belanghebbende had later zelf een aangifte gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur de correctie terecht had doorgevoerd. De rechtbank verwees naar artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat bepaalt hoe gemeenschappelijke inkomensbestanddelen moeten worden verdeeld. Aangezien de ex-echtgenoot de aangifte had gedaan met de digitale handtekening van de belanghebbende, was er volgens de rechtbank sprake van een gekozen onderlinge verhouding, waardoor de belanghebbende geen recht had op de helft van de negatieve inkomsten.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees erop dat de inspecteur de aangifte terecht had gecorrigeerd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.