ECLI:NL:RBZWB:2013:CA1902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12_37595
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen en inreisverboden op basis van onjuiste gegevens in het kader van het Bugibba onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de intrekking van verblijfsvergunningen van twee Chinese eisers. De verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had op 3 mei 2012 besluiten genomen om de aan eisers verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht in te trekken, met als argument dat de bedrijven waarmee zij verbonden waren feitelijk niet bestonden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 maart 2013, waarbij zowel eisers als verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende feitelijke grondslag hebben aangetoond voor hun stelling dat zij geen onjuiste gegevens hebben verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunningen terecht was, omdat de eisers niet in staat waren om aan te tonen dat hun bedrijf, [bedrijf 2], daadwerkelijk bestond en dat zij de vereiste bedrijfsactiviteiten hadden verricht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers niet in hun belangen zijn geschaad door het ontbreken van inzage in het strafrechtelijk onderzoek, aangezien zij voldoende gelegenheid hebben gehad om hun zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft de besluiten van de staatssecretaris om de verblijfsvergunningen in te trekken en de inreisverboden op te leggen, bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/37595,
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
[naam 2], eiseres,
tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. M. Wiersma,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. F.M. Ticheler.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluiten van 3 mei 2012 (de primaire besluiten) de aan eisers verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht met ingang van 27 februari 2001 respectievelijk 9 juli 2002 ingetrokken. Tevens zijn bij deze besluiten aan eisers terugkeerbesluiten uitgevaardigd en aan eisers inreisverboden voor de duur van twee jaren opgelegd.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 26 november 2012 (het bestreden besluit) de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013. Eisers en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak één maal verlengd.
Overwegingen
1. Eiser, van Chinese nationaliteit, is geboren op [geb. datum 1] . Bij besluit van 26 maart 2001 is aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “arbeid in loondienst bij China [bedrijf 1]”, geldig van 27 februari 2001 tot 27 februari 2002. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 30 december 2015. Aan eiser is een tewerkstellingsvergunning (TWV) verleend op grond van zijn functie als directeur van [bedrijf 2].
Eiseres, van Chinese nationaliteit, is geboren op [geb datum 2] en is de echtgenote van eiser. Aan haar is bij besluit van 14 november 2002 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel “verblijf bij echtgenoot [naam1]”, geldig van 9 juli 2002 tot 9 juli 2003. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 30 december 2010.
De beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning is met ingang 20 oktober 2009 gewijzigd in de beperking “voortgezet verblijf”, geldig tot 20 oktober 2014.
2. Bij brief van 16 maart 2012 is verweerder geïnformeerd door de Inspectie SWZ van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) verrichte strafrechtelijke onderzoek onder de projectnaam ‘Bugibba’. In Bugibba is onderzoek gedaan naar verondersteld misbruik van de zogenaamde regelingen ‘Arbeid in Loondienst’, ‘Kennismigranten’ en ‘Gezinsherenigers’ in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011.
In deze brief is vermeld dat uit voornoemd onderzoek zou zijn gebleken dat een dadergroep middels 309 rechtspersonen personen met een Chinese nationaliteit in staat heeft gesteld een arbeids- en verblijfsverleden op te bouwen in Nederland, kennelijk met het doel om na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. In het onderzoek Bugibba zouden 850 natuurlijke personen zijn aangetroffen. Kenmerkend voor de vorm van misbruik van regelgeving is dat uit het onderzoek zou zijn vastgesteld dat de Chinese vreemdelingen gedurende de eerste vijf jaar niet of nauwelijks in Nederland hebben verbleven.
Uit (digitale) documenten is vastgesteld dat deze constructie minstens vanaf 2001 wordt gebruikt.
3. In een lijst is vermeld op welke bedrijven en natuurlijke personen het onderzoek Bugibba betrekking had. Op deze lijst staan de namen van eisers met daarbij als rechtspersoon vermeld [bedrijf 2].
4. Aan het op 11 april 2012 aan de gemachtigde van eisers verstrekte dossier bevinden zich geen stukken betreffende het onderzoek Bugibba. Reden hiervan is dat de Officier van Justitie betrokken bij het onderzoek Bugibba heeft bepaald dat deze stukken niet mogen worden verstrekt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verleende verblijfsvergunningen zouden hebben geleid. Hieraan heeft verweerder de informatie verkregen uit het hierboven genoemde “Bugibba” onderzoek ten grondslag gelegd.
Op grond van dit onderzoek is er voldoende informatie dat het bedrijf waarmee eiser een arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan feitelijk niet bestaat. Daarnaast zijn er in het dossier van eisers diverse aanwijzingen gevonden die de bevindingen in de brief van 16 maart 2012 bevestigen. Zo zijn in 2003, 2005 en 2008 werkgeversverklaringen overgelegd die door verschillende mensen zijn ondertekend, terwijl [bedrijf 2] slechts één werknemer heeft, eiser, zodat deze stukken onjuist dan wel valselijk zijn opgemaakt. Voorts heeft verweerder onder meer verwezen naar een brief van gemeente Hellevoetsluis van 11 maart 2005, waaruit zou blijken dat eisers alleen ingeschreven waren als wonend in Hellevoetsluis ten behoeve van het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Doordat eisers ervan hebben afgezien van horen in bezwaar, hebben zij zich de gelegenheid ontnomen hierover meer duidelijkheid dan wel nadere informatie te verschaffen. Eisers hebben derhalve ook in bezwaar niet aannemelijk gemaakt dat [bedrijf 2] een feitelijk bestaande onderneming is, omdat niet is aangetoond dat deze onderneming reële bedrijfsactiviteiten heeft ontplooid en een reële omzet heeft gehad. Gelet hierop is de verblijfsvergunning van eiser verleend op basis van onjuiste gegevens. Als gevolg hiervan geldt ten aanzien van eiseres dat door de afhankelijkheid van de aan haar verleende vergunning met die van eiser, geconcludeerd moet worden dat ook de aan haar verleende vergunning op basis van onjuiste gegevens is verkregen.
6. Eisers handhaven (onder verwijzing naar het bezwaar) de stelling dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de stelling dat zij gegevens hebben achtergehouden. Nu zij het onderzoek van de SIOD (nu inspectie SWZ) niet kennen, bestrijden zij dat een dergelijk onderzoek naar het bedrijf van eiser is gedaan. Voor zover dit wel is gedaan, is het naar de mening van eisers onzorgvuldig dat verweerder zich hierop beroept, nu zij geen inzage hebben gehad in de resultaten van dit onderzoek. De enkele brief van de inspectie SZW van 16 maart 2012 volstaat niet als grond voor het intrekken van de aan eisers verleende verblijfsvergunningen. Deze brief is immers van zeer algemene aard. Het enige wat aan eisers wordt tegengeworpen is dat stukken over [bedrijf 2] zijn aangetroffen in de administratie van een verdachte. Verweerder heeft niet onderbouwd dat alle in de administratie van deze verdachte aangetroffen bedrijven feitelijk niet bestaan. Daarbij komt dat de betreffende verdachte niet is veroordeeld. Ten onrechte zijn eerst in het bestreden besluit aan eisers concrete verwijten gemaakt. Voor opleggen van een inreisverbod bestaat derhalve evenmin voldoende grond, aldus eisers.
7. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Op grond van artikel 19 van de Vw 2000, juncto artikel 18, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Het beleid met betrekking tot de intrekking van de verleende verblijfsvergunning is neergelegd in paragraaf B1/5.3.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Hierin is bepaald dat, indien wordt vastgesteld dat onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden en er nog geen periode van 12 jaren of langer is verstreken, de verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Hierbij is van belang dat het verstrekken van de onjuiste gegevens of het achterhouden van de juiste gegevens, er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd, of gewijzigd. Het is niet van belang of het verstrekken van de juiste gegevens dan wel het achterhouden van die gegevens opzettelijk is gebeurd. Evenmin is van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt door de vreemdeling zelf of door andere belanghebbenden.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 - voor zover hier van belang - wordt aan de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd, indien hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de vertrektermijn worden verkort of worden bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten, indien: (…)
b. de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde brief van 16 maart 2012 van de Inspectie SZW, in samenhang met de meegezonden kopie van een deels geanonimiseerde bladzijde van de bij dit onderzoek behorende lijst waarop de namen van eisers staan vermeld en de naam van de rechtspersoon [bedrijf 2], afdoende blijkt dat er onderzoek is gedaan naar het bedrijf van eiser.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers, door geen inzage te hebben gehad in de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek, niet in hun belangen zijn geschaad. Hiervoor is het volgende van belang.
11. Eisers zijn bij brief van 24 augustus 2011 in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om hun verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht in te trekken. In het voornemen is vermeld dat uit voornoemd strafrechtelijk onderzoek en de Belastingdienst is gebleken dat het bedrijf waarmee eiser een arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan, feitelijk niet bestaat, omdat er geen sprake is van (reële) bedrijfsactiviteiten en/of (reële) omzet. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en deze met bewijsstukken te onderbouwen. Eisers hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Evenmin hebben zij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van de op 11 april 2012 aan de gemachtigde toegezonden brief van 16 maart 2012 van de Inspectie SZW. Voorts hebben eisers ervan afgezien in bezwaar te worden gehoord. Eiser zijn derhalve voldoende in staat gesteld om stukken in te brengen waaruit zou kunnen blijken dat [bedrijf 2] wel een reëel bedrijf is. Hierbij is voorts van belang dat van eiser in zijn gestelde functie van general manager verwacht mag worden dat hij kan aantonen dat het om een reële onderneming gaat.
12. Voor wat betreft de vraag of de brief van de Inspectie SZW van 16 maart 2012 voldoende feitelijke grondslag vormt voor het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt.
13. Indien sprake is van een intrekking van een verblijfsvergunning regulier op grond van bovenstaande artikelen, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de daarin vermelde intrekkingsgrond zich voordoet. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen. Verweerder heeft zich niet alleen gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek maar daarnaast ook op aanwijzingen in het dossier van eisers die de bevindingen in de brief van 16 maart 2012 bevestigen. Dit is door verweerder afdoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Verweerder heeft hieraan de conclusie kunnen verbinden dat [bedrijf 2] niet een feitelijk bestaande onderneming was, maar dat het bedrijf een schijnconstructie was, dat slechts op papier aan allerlei voorwaarden voldeed.
Met het voorgaande heeft verweerder aan de vereiste bewijslast voldaan. Eisers hebben tot op heden geen tegenbewijs geleverd. Verweerder heeft daarom kunnen besluiten om tot intrekking van de verleende verblijfsvergunningen over te gaan.
14. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft derhalve terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod aan eisers opgelegd.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.