ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
02-810835-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hertsig
  • J. de Weert
  • A. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door hulpofficier van justitie zonder geldige certificering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2013, stond de verdachte terecht op verdenking van valsheid in geschrift. De verdenking betrof het opmaken en vervalsen van geschriften in de periode van 15 juli 2009 tot en met 10 april 2010, waarbij de verdachte zich voordeed als hulpofficier van justitie, terwijl zijn certificaat hiervoor op 15 juli 2009 was verlopen. De rechtbank overwoog dat er in het district Oosterhout een signaleringssysteem was dat hulpofficieren attendeerde op het verstrijken van hun certificaten, maar dat dit systeem in de tenlastegelegde periode niet meer functioneerde. De verdachte had verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn certificaat geldig was tot medio 2010, en dat hij niet op de hoogte was van de vervaldatum. De rechtbank nam deze verklaring in overweging, evenals de omstandigheden rondom het verdwijnen van het signaleringssysteem.

De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan valsheid in geschrift, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet het oogmerk had om geschriften als echt te gebruiken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte handelingen had verricht die onder de definitie van valsheid in geschrift vallen, er onvoldoende bewijs was voor de opzet om deze geschriften valselijk op te maken. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte geloofwaardig en oordeelde dat hij oprecht meende bevoegd te zijn om als hulpofficier van justitie op te treden.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk valsheid in geschrift had gepleegd. De uitspraak benadrukt het belang van de opzet in strafzaken en de verantwoordelijkheid van de verdachte in relatie tot zijn certificering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810835-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Schönfeld, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 15 juli 2009 tot en met 10 april 2010 meermalen geschriften valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst, door deze te ondertekenen als ware hij hulpofficier van justitie, terwijl hij deze hoedanigheid in verband met het verstrijken van de geldigheidsdatum van zijn certificaat ‘hulpofficier van justitie’ niet meer had.
3 De voorvragen
3.1 Geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding is geldig.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft ter zitting bij wijze van preliminair verweer aangevoerd dat de officier van justitie in de onderhavige zaak niet ontvankelijk is, om reden dat sprake zou zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. De verdediging stelt dat collega’s van verdachte, die net als verdachte onbevoegd hebben opgetreden als hulpofficier van justitie, niet strafrechtelijk zijn vervolgd. Daarbij komt dat het referentiekader afdoening onbevoegde hulpofficieren pas op 5 oktober 2010 is bekend gemaakt door het College van Procureurs-generaal.
De officier van justitie heeft aangegeven dat ten aanzien van negen collega’s van verdachte een dossier is ingediend bij het Openbaar Ministerie. Eén collega heeft een taakstraf van
80 uur gekregen en één collega heeft een boete van € 750,- betaald. De strafzaken van de zeven andere collega’s zijn voorwaardelijk geseponeerd. Geen enkele zaak is gelijk en per zaak is een individuele afweging gemaakt, aldus de officier van justitie.
De rechtbank heeft overwogen dat zaken weliswaar vergelijkbaar kunnen zijn, maar dat dat niet tegelijk ook betekent dat sprake is van een identiek geval of van een zodanig vergelijkbaar geval dat een gelijke behandeling in de rede ligt. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake zou zijn van collega’s van verdachte waarbij vergelijkbare situaties aan de orde zouden zijn, maar heeft dienaangaande geen nadere gegevens aangereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van de verdediging op de schending van het gelijkheidsbeginsel of van het verbod op willekeur onvoldoende concreet is onderbouwd. De verwijzing naar het voormelde referentiekader maakt dit niet anders.
Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4 Schorsing van de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het administratief onderzoek waaruit de ongeldigheid van het certificaat ‘hulpofficier van justitie’ van verdachte is gebleken. Daarnaast heeft de officier van justitie in aanmerking genomen de verklaringen van verdachte, die heeft aangegeven dat hij een fout heeft gemaakt en een eigen verantwoordelijkheid heeft om ervoor zorg te dragen dat zijn certificering in orde is. Volgens de officier van justitie heeft verdachte bewust het risico genomen dat de termijn van het certificaat zou verstrijken en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan de overtreding van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Zij heeft betoogd dat verdachte er van overtuigd was dat zijn certificaat tot het voorjaar van 2010 geldig zou zijn. Verdachte heeft dan ook niet het oogmerk gehad om geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. De verdediging merkt in dit verband op dat, blijkens de Memorie van Toelichting, het oogmerk om het verlopen certificaat als echt en onvervalst te gebruiken, een doelbewustheid behelst, tenminste in de vorm van een zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet, zoals is aangevoerd door de officier van justitie, is daarbij niet toereikend.
Tevens verwijst de verdediging naar de zaak van verdachte bij de bestuursrechter, waarin op 20 juni 2012 uitspraak is gedaan. In deze uitspraak is vermeld dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet onaannemelijk acht, dat hij zich er niet van bewust was dat zijn certificaat was verlopen en dat hij onbevoegd was.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat vanaf de periode 2004/2005 de hulpofficieren van justitie tijdig werden gewaarschuwd door de controller in het politiedistrict Oosterhout om zich te laten hercertificeren. Na het vertrek van deze controller in de periode 2006/2009 is dit verlengingssysteem komen te vervallen zonder daarover aan de hulpofficieren van justitie mededeling te doen.
Tot slot wijst de verdediging op de uitspraak van de rechtbank Utrecht d.d. 24 januari 2008 (LJN BC3189), waaruit volgt dat het tijdelijk niet beschikken over een certificaat een omissie oplevert en geen juridische consequenties heeft.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het proces-verbaal van bevindingen ter zake van het administratief onderzoek naar geregistreerde ambtshandelingen van niet gecertificeerde hulpofficieren van justitie, worden vastgesteld dat het certificaat ‘hulpofficier van justitie’ van verdachte op 15 juli 2009 zijn geldigheid heeft verloren en dat verdachte vervolgens ambtshandelingen heeft verricht zonder daartoe bevoegd te zijn.
Blijkens het relaasproces-verbaal en de verklaring van verdachte tegenover de politie is verdachtes derde certificaat immers geldig geweest van 14 juli 2006 tot en met 14 juli 2009 en heeft zijn vierde certificaat als ingangsdatum 13 juli 2010. Gedurende de periode van
15 juli 2009 tot 13 juli 2010 zijn door verdachte ambtshandelingen uitgevoerd als ware hij nog hulpofficier van justitie. Verdachte is een aantal documenten, te weten diverse bevelen tot inverzekeringstelling en processen-verbaal verhoor inverzekeringstelling, uit genoemde periode voorgehouden. Verdachte heeft daarover aangegeven dat hij telkens zijn handtekening in hoedanigheid van hulpofficier van justitie op de getoonde documenten heeft geplaatst.
Dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de geschriften te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zij echt en onvervalst, staat vast.
Daarnaast dient echter voor een veroordeling voor valsheid in geschrifte te worden bewezen dat verdachte tevens de opzet heeft gehad om deze geschriften valselijk op te maken of te vervalsen. Een dergelijk opzet kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
De rechtbank neemt in dit kader in aanmerking dat verdachte steeds heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn certificaat pas medio 2010 verlengd moest worden en dat hij zich er om die reden niet van bewust was dat zijn certificering per 15 juli 2009 verliep.
Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de mailwisseling die verdachte op 20 april 2010 had met zijn collega [naam collega] van personeelszaken, waarin verdachte schrijft verrast te zijn en ervan te balen dat zijn certificaat was verlopen.
Dat verdachte op dit punt de waarheid spreekt wordt naar het oordeel van de rechtbank voorts bevestigd door het gegeven dat verdachte direct nadat hem was bericht dat hij niet langer gecertificeerd was, open kaart heeft gespeeld door hiervan melding te doen bij zijn leidinggevende en dat hij met onmiddellijke ingang is gestopt met het uitvoeren van zijn taken als hulpofficier van justitie.
Verder weegt de rechtbank mee dat er in het district Oosterhout enige tijd sprake was van een signaleringssysteem waarbij hulpofficieren van justitie tijdig werden geattendeerd op het aankomende verloop van hun certificaten, maar dat dit signaleringssysteem in de tenlastegelegde periode niet meer werd gebruikt, terwijl het verdwijnen van dit systeem kennelijk niet aan de betrokken hulpofficieren van justitie was gemeld. Hoewel de betreffende hulpofficieren van justitie en daarmee ook verdachte een eigen verantwoordelijkheid hebben om er op te letten of hun certificering verloopt, kan de rechtbank zich voorstellen dat verdachte hierdoor op het verkeerde been is gezet en heeft aangenomen dat hij dienaangaande tijdig zou worden gewaarschuwd.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, de verklaring van verdachte geloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dus de opzet op het vervalsen dan wel op het valselijk opmaken van die geschriften, ook in voorwaardelijke vorm, nu verdachte oprecht meende bevoegd te zijn de taken als hulpofficier van justitie uit te oefenen.
De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en zal verdachte vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hertsig, voorzitter, mr. De Weert en mr. Van Gessel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in de periode van 15 juli 2009 tot en met 10 april 2010 te Breda en/of
Tilburg en/of Sprang-Capelle en/of Oosterhout, in elk geval in het
arrondissement Breda, meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft
opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk en/of in
strijd met de waarheid op (onder meer) de navolgende geschriften vermeld dat
hij de hoedanigheid had van hulpofficier van justitie en/of deze geschriften
ondertekend als ware hij hulpofficier van justitie, terwijl hij deze
hoedanigheid, in verband met het verstrijken van de geldigheidsdatum van zijn
certificaat "hulpofficier van justitie", niet meer had:
- bevel tot inverzekeringstelling (verlenging) van [verdachte 1] d.d.26
juli 2009 te Breda (blz. 38 dossier) en/of
- proces-verbaal verhoor inverzekeringstelling verdachte van [verdachte 2] d.d. 6
september 2009 te Tilburg (blz. 41 dossier) en/of
- klachte tegen natuurlijk persoon van [naam natuurlijk persoon] d.d. 10 oktober
2009 te Oosterhout (blz. 49-50) en/of
- bevel tot inverzekeringstelling van [verdachte 3] d.d. 17 december 2009 te
Breda (blz. 57-58 dossier) en/of
- proces-verbaal verhoor inverzekeringstelling verdachte van [verdachte 4]
d.d. 12 januari 2010 te Sprang-Capelle (blz. 63-64 dossier) en/of
- bevel tot inverzekeringstelling van [verdachte 5] d.d. 22 januari 2010 te
Oosterhout (blz. 75-76 dossier) en/of
- proces-verbaal verhoor inverzekeringstelling verdachte van [verdachte 6] d.d. 3 februari 2010 te Oosterhout (blz. 79-80 dossier) en/of
- bevel tot inverzekeringstelling van [verdachte 7] d.d. 31
maart 2010 te Breda (blz. 94-95 dossier) en/of
- bevel tot inverzekeringstelling van [verdachte 8] d.d. 6
april 2010 te Tilburg (blz. 98-99 dossier) en/of
- bevel tot inverzekeringstelling van [verdachte 9] d.d. 10 april 2010 te
Oosterhout (blz. 108-109 dossier),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht