4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Zij gaat daarbij uit van de verklaring van aangever [slachtoffer] waaruit blijkt dat verdachte zich vervelend en recalcitrant gedroeg en direct begon met vechten waarbij hij [slachtoffer] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. Verdachte bekent de vuistslag maar zegt hier tevens over dat hij door [slachtoffer] werd vastgepakt. Deze verklaring van verdachte acht zij echter niet overeenkomstig de waarheid nu deze geen steun vindt in de getuigen¬verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal bevindingen op pagina 220.
Verder is uit het dossier gebleken dat verdachte vervolgens met [slachtoffer] op de grond terecht komt en [medeverdachte] en [getuige 3] hem elk op hun eigen wijze te hulp schieten nadat zij in de Gerbrandystraat zijn gearriveerd. De officier van justitie gaat er van uit dat zowel [medeverdachte] als verdachte [slachtoffer] in het gezicht heeft geschopt. Voor het aandeel van verdachte hierin baseert zij zich op de verklaringen van [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] en de whatsapp-gesprekken die gevoerd zijn door [getuige 3] met diverse personen. Voor het feit dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat enkel [medeverdachte] heeft geschopt verwijst zij naar de overweging van de rechtbank in het vonnis van [medeverdachte] op dit punt. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad met het LJN-kenmerk BP8856 stelt de officier van justitie dat het schoppen in het gezicht van [slachtoffer] een poging tot doodslag oplevert.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde en dat verdachte daarvan integraal vrijgesproken dient te worden. Gewezen wordt in dat kader op het feit dat verdachte altijd met klem ontkend heeft tegen [slachtoffer] te hebben geschopt, terwijl medeverdachte en inmiddels veroordeelde [medeverdachte] erkent met geschoeide voet met kracht te hebben geduwd en daarbij misschien ook het achterhoofd te hebben geraakt van [slachtoffer]. Tevens baseert de verdediging zich op de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die de rechtbank in de strafzaak van [medeverdachte] eveneens heeft aangemerkt als betrouwbaar, innerlijk consistent en over en weer elkaar ondersteunend. Zo herkent [getuige 1] verdachte op de aan hem door de politie getoonde foto’s en wanneer aan hem door de politie vervolgens wordt gevraagd of verdachte ook geschopt heeft, verklaart hij stellig dat enkel de bijrijder ([medeverdachte]) dat heeft gedaan. De rechtbank heeft in het vonnis van [medeverdachte] tevens over deze twee getuigen overwogen dat het zicht van hen op het moment dat er geschopt werd, niet werd belemmerd en een vergissing op dit punt aldus niet aan de orde kan zijn. De overweging dat [slachtoffer] door de trappen van [medeverdachte] van [verdachte] is afgevallen, laatstgenoemde vervolgens op kon staan en de laatste harde trap heeft gegeven, staat daar volkomen haaks op. Volgens de verdediging heeft de rechtbank in dat vonnis zich hierbij kennelijk laten leiden door de de auditu-verklaringen van getuigen [getuige 5] en [getuige 4], en de roddel en achterklap die er vervolgens is ontstaan. Dat de rechtbank zich in dat vonnis vergist heeft in de rol van verdachte wordt bevestigd door het feit dat verdachte volgens deze getuigen buiten schot gehouden moest worden in verband met een voorwaardelijke straf die boven zijn hoofd zou hangen. Uit het strafblad van verdachte blijkt echter dat hiervan geen sprake was. Evenmin kan volgens de verdediging gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking met de mededader nu verdachte op het moment van de schoppen door [medeverdachte] reeds op weg was naar de auto waarmee zijn intentie van dat moment duidelijk is, namelijk het zich onttrekken aan de aanval.
De onder 2 ten laste gelegde mishandeling kan volgens de verdediging wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] in de vroege ochtend van 26 juni 2011 in de Gerbrandystraat te Vlissingen met elkaar in gevecht zijn geraakt. Kort voor het gevecht had verdachte telefonisch contact gehad met zijn vrienden [getuige 3] en [medeverdachte] en aan hen gevraagd om nog een sigaret te komen roken. Tijdens het gevecht arriveerden [getuige 3] en [medeverdachte] dan ook met de auto van [getuige 3] in de Gerbrandystraat. Verdachte en [slachtoffer] lagen op dat moment op de grond. Verdachte was aan de verliezende hand. [slachtoffer] hield hem in zijn greep waardoor hij niet los kon komen en verdachte riep om hulp naar zijn zojuist gearriveerde vrienden. Hierop schoten zowel [getuige 3] als [medeverdachte] verdachte te hulp waarbij [getuige 3] de vrienden van [slachtoffer], te weten [getuige 1] en [getuige 2], tegenhield en [medeverdachte] op de vechtenden af is gegaan.