RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: AWB 12/4479 WET
uitspraak van 28 februari 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Roosendaal, eiser,
gemachtigde: mr. [gemachtigde],
de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 juli 2012 (bestreden besluit) van de minister inzake het intrekken van het aan eiser verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [woordvoerder verweerder].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 januari 2011 heeft de korpschef van de regiopolitie Midden en West Brabant (hierna: de korpschef) aan eiser een verlof verleend tot het voorhanden hebben van (vuur)wapens.
Op 30 september 2011 zijn eisers wapens en munitie in bewaring genomen in verband met vrees voor misbruik.
Bij brief van 5 oktober 2011 heeft de korpschef aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om het aan hem verleende verlof in te trekken. Bij brief van 17 oktober 2011 heeft eiser zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij primair besluit van 2 december 2011 heeft de korpschef gelet op het bepaalde in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (Wwm) het aan eiser verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, ingetrokken.
Bij brief van 13 januari 2012 heeft eiser administratief beroep op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wwm ingesteld bij de minister.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard. De minister heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Uit het door de regiopolitie Midden en West Brabant tegen eiser opgemaakte mutatierapport ter zake van bedreiging, de opgemaakte registraties in het registratiesysteem van de politie zijn voldoende om de conclusie van de korpschef te kunnen dragen. De minister is van oordeel dat uit de tekst van de gedichten van eiser, in combinatie met de wijze waarop eiser heeft gehandeld tegen zijn ex-echtgenote, het feit dat eiser een combinatie van antidepressiva, een slaapmiddel, en alcohol (heeft) gebruikt en aan het feit dat eiser aan PTSS leidt, het beeld naar voren komt dat eiser onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon en alcoholmisbruik. Volgens de minister heeft de korpschef dan ook terecht besloten dat het niet verantwoord is om aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie toe te vertrouwen.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat niet de minister bevoegd is om op het administratief beroep te beslissen, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Voorts heeft eiser de argumenten die ten grondslag zijn gelegd aan het intrekken van het eerder aan hem verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, inhoudelijk bestreden. Eiser stelt dat er volledig wordt afgegaan op de verklaringen van zijn ex-echtgenote en haar partner. Eisers ex-echtgenote heeft valselijk aangifte tegen hem gedaan. Er is geen onderzoek gedaan naar vermeend fysiek geweld en/of bedreigingen. Eiser heeft kort onder behandeling gestaan van een psycholoog, maar diens verklaring is niet bij de beoordeling betrokken. Een verklaring van een arts/psychiater is een te ver strekkende eis, aangezien een medicus een zodanige verklaring niet kan en zal afgeven. Eiser heeft tijdelijk antidepressiva en slaapmiddelen gebruikt tijdens de verwerking van zijn scheiding, maar hij gebruikt deze nu al geruime tijd niet meer. De gedichten die eiser heeft geschreven kunnen geen aanleiding zijn om te veronderstellen dat aan eiser geen wapens en munitie meer kunnen worden toevertrouwd. Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In een vergelijkbare kwestie is namelijk geoordeeld dat een enkele verklaring van een derde niet kan leiden tot intrekking dan wel weigering van het verlof.
3. Met betrekking tot de formele aspecten van de procedure (bevoegdheid, ontvankelijkheid) overweegt de rechtbank eerst het volgende.
Op grond van artikel 46, tweede lid, van de Grondwet treedt een staatssecretaris in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen,
in zijn plaats als minister op. De staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
Bij besluit van 17 december 2010 (Stcrt. 2010, nr. 21239) heeft de minister de staatsecretaris binnen de grenzen van het door hem vastgestelde beleid meer in het bijzonder belast met aangelegenheden betreffende - onder meer - preventie.
De rechtbank is van oordeel dat de minister blijkens de tekst van bovengenoemd besluit zijn bevoegdheden niet heeft overgedragen aan de staatssecretaris (delegatie), maar dat hij deze aan hem heeft gemandateerd. Daarom zijn, naar het oordeel van de rechtbank, zowel de minister als de staatsecretaris bevoegd om in het kader van preventie besluiten op grond van de Wwm te nemen. Het bestreden besluit is derhalve bevoegd genomen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat het administratief beroep tijdig is ingediend.
4. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wwm is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wwm wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verlof verleend door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager.
Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
5. Bij de toepassing van artikel 7 van de Wwm wordt het beleid gehanteerd dat is neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2012 (Cwm 2012).
Blijkens onderdeel B/1.2 van de Cwm 2012 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van (a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, en/of (b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Bij andere omtrent de aanvrager bekende feiten als bedoeld onder (b) worden in de Cwm 2012 genoemd: sepots en processen-verbaal, psychische gesteldheid, verkeren in criminele kringen, betrokken derden, of een relatie met de Flora- en Faunawet.
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het bestreden besluit, dat strekt tot handhaving van het besluit tot intrekken van het eerder aan eiser verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, in rechte stand kan houden. In dat verband moet de rechtbank beoordelen of de twijfel van de minister aan het nog langer verantwoord zijn om eiser wapens en munitie voorhanden te laten hebben, gebaseerd is op een objectief toetsbare motivering. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Ten aanzien van het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van twee politiemutaties overweegt de rechtbank dat de mutaties zijn opgemaakt op basis van eenzijdige verklaringen van eisers ex-echtgenote, en dat eiser niet over deze verklaringen is gehoord of verhoord. Aangezien de minister geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de geloofwaardigheid van deze verklaringen en geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het opstellen van het rapport, kan daaraan door de rechtbank niet die waarde worden toegekend, die de minister daaraan heeft toegekend. De verklaringen van eisers ex-echtgenote vormen geen objectief toetsbare onderbouwing van het standpunt dat het niet langer verantwoord zou zijn om eiser wapens en munitie voorhanden te laten hebben.
Ten aanzien van eisers psychische gesteldheid overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat een arts bij eiser PTSS heeft vastgesteld. De aanname dat eiser daaraan zou lijden, lijkt gebaseerd te zijn op de verklaringen van eisers ex-echtgenote daarover.
Eiser zelf ontkent dat hij aan PTSS lijdt en ook zijn psycholoog vermeldt die stoornis niet in zijn verklaring. Uit de verklaring van eisers psycholoog van 12 december 2011 blijkt dat zij met eiser gesprekken heeft gehad over de verwerking van zijn scheiding, het oppakken van zijn dagelijkse leven en de visie op de toekomst. Volgens de psycholoog heeft eiser afstand kunnen nemen van zijn verbroken relatie en is hij in staat om zijn huidige leven naar tevredenheid in te vullen. Aangezien de klachten nagenoeg volledig zijn afgenomen, is het begeleidingstraject afgesloten. Naast de verklaring van de psycholoog bevinden zich in het dossier ook - voor eiser positieve - verklaringen van de schietsportvereniging en de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie. Voor het gestelde alcoholmisbruik geldt eveneens dat dit niet blijkt uit het dossier en uitsluitend gebaseerd lijkt op de verklaringen van eisers ex-echtgenote. Antidepressiva heeft eiser wel korte tijd gebruikt tijdens de verwerking van zijn scheiding in 2011. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van onvoldoende objectief toetsbare gegevens die de conclusie van de minister dat eisers psychische gesteldheid zich verzet tegen het voorhanden hebben van wapens en munitie kunnen dragen.
Met betrekking tot de door eiser – een jaar na zijn scheiding – uitgebrachte gedichtenbundel overweegt de rechtbank ten slotte dat de tekst van de gedichten alleen, naar haar oordeel, onvoldoende is om aan te nemen dat eiser zijn wapens zal misbruiken en dat daarom het voorhanden hebben van wapens en munitie aan hem niet langer kan worden toevertrouwd.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de twijfel van de korpschef en de minister niet gebaseerd is op een voldoende, objectief toetsbare motivering. De minister heeft daarom in strijd met zijn beleid, zoals dat is neergelegd in de Cwm 2012, geoordeeld dat het niet langer verantwoord is voor eiser om wapens en munitie voorhanden te hebben. Het beroep is gegrond. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen.
7. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 2 december 2011 wordt herroepen.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 2 december 2011;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.