ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/3167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding uit het schadefonds geweldsmisdrijven na beoordeling van letselschade en medeschuld

In deze zaak heeft eiser, die letselschade heeft opgelopen door een geweldsmisdrijf, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser had op 18 november 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens letselschade die hij had opgelopen op 3 februari 2008. De Commissie schadefonds geweldsmisdrijven had zijn aanvraag afgewezen op basis van medeschuld, omdat de verdachten in de strafzaak waren ontslagen van rechtsvervolging. Eiser was van mening dat zijn letsel, een peesletsel aan de ringvinger, als ernstig letsel moest worden aangemerkt volgens de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel van eiser valt binnen de typering van peesletsel in categorie 1, zoals beschreven in de Beleidsbundel en de Letsellijst. De rechtbank oordeelde dat de Commissie niet voldoende had onderbouwd waarom het letsel van eiser niet als ernstig kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op een uitkering van € 275,- uit het schadefonds, wat 50% van het forfaitaire bedrag voor schaal 1 is. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 944,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3167 WET
uitspraak van 14 februari 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.N. Wessels,
en
de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven (de Commissie), verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 maart 2012 (bestreden besluit) van verweerder inzake de afwijzing van de aanvraag voor een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Voor eiser is diens echtgenote verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder].
Overwegingen
1. Met de inwerkingtreding van de Wet van 6 juni 2011 tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven per 1 januari 2012 (Staatsblad 2011, 501) is de rechtbank bevoegd om te oordelen over beroepen tegen op bezwaar genomen besluiten van de Commissie. Van belang hierbij is dat niet is voorzien in overgangsrecht.
2. Eiser heeft op 18 november 2009 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds wegens letselschade als gevolg van een op 3 februari 2008 te [woonplaats] gepleegd geweldsmisdrijf. Bij besluit van 22 maart 2010 heeft de Commissie het verzoek afgewezen, vanwege medeschuld aan de zijde van eiser. Eisers bezwaar hiertegen heeft de Commissie bij besluit van 6 augustus 2010 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Commissie overwogen dat geen sprake is van een opzettelijk geweldsmisdrijf, aangezien de verdachten in de strafzaak zijn ontslagen van rechtsvervolging. Het besluit van 6 augustus 2010 is bij beslissing van 7 november 2011 van het Gerechtshof te ’s Gravenhage vernietigd, met terugverwijzing naar de Commissie. Hieraan heeft het hof ten grondslag gelegd dat ten aanzien van alle betrokkenen een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (mishandeling) bewezen is verklaard. Nu alle betrokkenen zijn ontslagen van rechtsvervolging levert dit volgens het hof een zodanig bijzondere situatie op dat het volledig achterwege laten van een uitkering niet redelijk is te noemen.
3. Bij het bestreden besluit heeft de Commissie het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard, nu onder de overweging dat geen sprake is van ernstig letsel in de zin artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg).
4. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd en dat de rechtbank zelf in de zaak dient te voorzien door te bepalen dat aan eiser een uitkering van het schadefonds wordt toegekend. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat de conclusie van eigen schuld in het primaire besluit van 22 maart 2010 impliceert dat aan de voorwaarden voor het doen van uitkering, waaronder het bestaan van ernstig letsel, is voldaan. Door nu alsnog te concluderen dat geen sprake is van ernstig letsel, wordt volgens eiser gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Eiser heeft verder aangevoerd dat er bij zijn ringvinger sprake is van een malletvinger en dat dit is aan te merken als blijvend letsel in de zin van de letsellijst van de Commissie. Bij een malletvinger blijft het topje van de vinger in een buigstand staan, als gevolg van afscheuring van het strekpeesje. Eiser is gedurende enkele weken beperkt belastbaar voor arbeid geweest. Zijn werkzaamheden zijn hierop aangepast. Hierdoor kan gesteld worden dat er sprake is geweest van arbeidstherapeutische werkzaamheden en wordt voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn geweest van arbeidsongeschiktheid.
5. De Commissie heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond is. De Commissie heeft daartoe gewezen op de in bezwaar gebruikelijke volledige heroverweging en op het advies van haar medisch adviseur dat het opgelopen letsel niet ernstig is. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is volgens de Commissie geen sprake, aangezien eiser niet in een slechtere positie is komen te verkeren ten opzichte van de eerdere besluiten. Verder geldt volgens de Commissie dat peesletsel aan een vinger als ernstig letsel wordt beschouwd indien er sprake is van blijvend beperkt functieverlies. De medisch adviseur acht het functieverlies te miniem om van blijvend beperkt functieverlies in de zin van schaal 1 te spreken, zo stelt de Commissie. De genoemde (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid is geen zelfstandig criterium voor het aannemen van ernstig letsel.
6. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het fonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
7. De toepassing van deze bevoegdheid vindt plaats aan de hand van de Beleidsbundel, die is bekendgemaakt op internet (https://schadefonds.nl). Hierin wordt onder 1.4 ernstig letsel omschreven als letsel met langdurige, ernstige medische gevolgen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Daarnaast hanteert verweerder de Letsellijst, die eveneens is gepubliceerd op internet. Daarin worden verschillende soorten letsel getypeerd en gerangschikt naar ernst, in categorieën 1 tot en met 8, met bijbehorende forfaitaire uitkeringsbedragen, onderverdeeld in schalen 1 tot en met 8. Als letsel in categorie 1 wordt onder meer genoemd: peesletsel aan een vinger met blijvend beperkt functieverlies, niet zijnde duim of wijsvinger. Hierbij wordt een forfaitair bedrag van € 550,- (= schaal 1) genoemd.
8. De medisch adviseur van de Commissie spreekt in zijn advies van 8 december 2011 over een miniem verlies van strekvermogen van het laatste kootje, dat niet als ernstig dient te worden aangemerkt. De door de Commissie geraadpleegde medisch adviseur heeft, blijkens een gespreksnotitie van 14 december 2009 in een eerder stadium echter geadviseerd om vanwege een miniem functieverlies een uitkering overeenkomstig schaal 1 toe te kennen.
9. Uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken komt niet naar voren om welke reden de ernst van het letsel (het minieme functieverlies) nu anders is beoordeeld door de medisch adviseur dan destijds. De Commissie heeft dit evenmin onderbouwd. Uit deze verschillende beoordelingen door de medisch adviseur leidt de rechtbank dan ook af dat niet zonder meer kan worden gezegd dat het – blijvende beperkte – peesletsel aan de ringvinger van eiser niet als ernstig in de zin van artikel 3 van de Wsg kan worden aangemerkt. Gelet hierop ontbeert het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank een toereikende motivering en dient het beroep gegrond te worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift / en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).
11. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
12. Ter zitting is door verweerder gesteld dat de Beleidsbundel en de Letsellijst hebben te gelden als beleidsregels voor de toepassing van artikel 3 van de Wsg. De rechtbank stelt vast dat het letsel van eiser valt binnen de typering van peesletsel in de categorie 1, zoals hiervoor omschreven. Niet is gebleken van een reden om af te wijken van bedoelde beleidsregels.
13. Het in de Letsellijst omschreven letsel leidt tot een forfaitaire uitkering van het schadefonds. Nu de verdachten van het letselveroorzakende geweldsmisdrijf, onder wie eiser, zijn ontslagen van rechtsvervolging, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is medeschuld, die op grond van artikel 5 van de Wsg van invloed hoort te zijn op de hoogte van de aan eiser uit te keren tegemoetkoming in de schade. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat een nieuwe beoordeling op dit punt zou leiden tot een korting van 50% op het uit te keren bedrag. De rechtbank acht dit niet onredelijk en stelt het bedrag van de tegemoetkoming daarom vast op 50% van het forfaitaire bedrag behorende bij schaal 1.
14. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan eiser een uitkering uit het schadefonds toekomt van € 275,-, welke beslissing in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan eiser een uitkering uit het schadefonds toekomt van € 275,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.