ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ7230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/6379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verklaring van geen bezwaar voor militair wegens meerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een kanonnier bij de luchtdoelartillerie, en de minister van Defensie. Eiser had in 2007 een verklaring van geen bezwaar ontvangen voor het vervullen van een vertrouwensfunctie, maar deze werd door de minister ingetrokken op 12 april 2012. De minister baseerde deze intrekking op gegevens uit de Centrale Justitiële Documentatie, waaruit bleek dat eiser meerdere veroordelingen had, wat volgens de minister onvoldoende waarborgen bood dat eiser zijn functie naar behoren zou vervullen.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de intrekking van de verklaring in strijd is met het motiveringsbeginsel en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hij stelde dat hij zijn commandant had ingelicht over zijn veroordelingen en dat hij sindsdien niet meer in aanraking was gekomen met justitie. Eiser voerde aan dat hij een stabiele relatie had en een gedragscursus volgde, wat zou moeten bijdragen aan zijn geschiktheid voor de vertrouwensfunctie.

De rechtbank overwoog dat de minister bevoegd is om de verklaring van geen bezwaar in te trekken indien er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene zijn plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid tot de intrekking had kunnen besluiten, gezien de ernst van de gepleegde strafbare feiten en de herhaalde contacten van eiser met justitie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belangenafweging van de minister niet onredelijk was. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de minister in dergelijke zaken en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 12/6379 WET
uitspraak van 9 april 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. F. Rietveld,
en
de minister van Defensie (de minister), verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit) van de minister inzake de intrekking van de verklaring van geen bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 februari 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerders verweerder].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam als kanonnier bij de luchtdoelartillerie en vervult in de hoedanigheid van militair een vertrouwensfunctie. Ten behoeve van de vervulling van deze functie heeft de minister in 2007 een verklaring van geen bezwaar aan eiser afgegeven.
De minister heeft deze verklaring bij besluit van 12 april 2012 ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft de minister het besluit van 12 april 2012 gehandhaafd.
Uit informatie uit de Centrale Justitiële Documentatie van het ministerie van Justitie is gebleken dat eiser:
- in februari 2011 is veroordeeld wegens wederspannigheid terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd, waarbij het slachtoffer een politieambtenaar was, tot 20 uren werkstraf subsidiair 10 dagen hechtenis;
- in november 2008 is veroordeeld tot 80 uren werkstraf waarvan 40 uren voorwaardelijk subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- in maart 2008 is veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen tot 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Daarnaast is eiser in 2006 wegens diefstal veroordeeld tot 1 week jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en 25 uren werkstraf subsidiair 12 dagen jeugddetentie. In 2004 heeft eiser een transactievoorstel van 20 uren werkstraf wegens openlijke geweldpleging geaccepteerd.
De minister stelt zich op het standpunt dat de gegevens uit de Centrale Justitiële Documentatie er blijk van geven dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit diens functie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De minister heeft daarom op grond van artikel 10 van de Wet veiligheidsonderzoeken en onder verwijzing naar punt 6 sub a, b, c, e en f van de Beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken defensie (hierna: Beleidsregeling) de aan eiser afgegeven verklaring van geen bezwaar ingetrokken.
2. Eiser heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 7 juni 2012, in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit primair in strijd is met het motiveringsbeginsel en secundair het beginsel van zorgvuldige belangenafweging en onzorgvuldige voorbereiding. Eiser kan zich vinden in de hoge motiveringsvereisten die gesteld worden aan de beoordelingstoets c.q. belangenafweging die door de minister wordt en is gemaakt in gelijksoortige gevallen als in het bestreden besluit. Voorts dient volgens eiser meegewogen te worden dat hij zijn commandant heeft ingelicht aangaande de veroordeling en kan het uitblijven van rechtspositionele maatregelen door zijn commandant niet voor zijn rekening komen. Verder is hij na zijn laatste veroordeling niet meer in aanraking geweest met justitie en heeft hij een stabiele relatie opgebouwd met zijn partner. Binnen zeer afzienbare tijd verwacht hij vader te worden en hij beseft welke verantwoordelijkheden dit met zich mee kan brengen. Dit blijkt mede uit het feit dat hij zelfstandig heeft besloten een gedragscursus te volgen. Voorts blijkt uit de brief van 10 januari 2012 van zijn commandant dat hij goed functioneert. Volgens eiser is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de veroordelingen hem niet op een later tijdstip zullen worden tegengeworpen aangezien hem tijdens de sollicitatie is meegedeeld dat het geen enkel probleem was dat hij meerdere malen is veroordeeld. Daarbij was de minister, zoals blijkt uit het bestreden besluit, op de hoogte van één veroordeling die bij de sollicitatie in 2007 nog niet bekend was.
3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) wordt in deze wet verstaan onder verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
Ingevolge artikel 2 van de Wvo treden, indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, de minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvo omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op (voor zover hier relevant) justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wvo is de minister bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen onder feiten en omstandigheden als bedoeld in het eerste lid worden gerekend gegevens die de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft verkregen door het verzamelen van justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is de minister bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
De wijze waarop door de minister invulling wordt gegeven aan de hem op grond van artikel 10, eerste lid, in samenhang met artikel 2 van de Wvo toekomende bevoegdheid is neergelegd in de Beleidsregeling.
Punt 6 van de Beleidsregeling bepaalt dat als er sprake is van één of meer veroordelingen, maar niet van een onder punt 4 beschreven situatie, geldt dat het individuele geval van betrokkene centraal staat; de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van betrokkene en de achtergronden van het gepleegde strafbare feit worden in beschouwing genomen. In de beschouwing worden factoren betrokken zoals:
a. de ernst van de gepleegde strafbare feiten;
b. de zwaarte van opgelegde straffen en maatregelen;
c. recidive;
d. …..;
e. de leeftijd van betrokkene;
f. het persoonlijk profiel van betrokkene;
g. …..;
h. …..;
i. …....
In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4. De minister is bevoegd een verklaring van geen bezwaar in te trekken indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Bij de waardering op grond van de feiten, of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, komt de minister beoordelingsvrijheid toe die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
Vaststaat dat eiser in 2011 is veroordeeld tot een werkstraf wegens wederspannigheid met lichamelijk letsel als gevolg, meermalen gepleegd, waarbij het slachtoffer een politieambtenaar was en dat eiser in 2008 tweemaal is veroordeeld tot een werkstraf wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Op grond van deze veroordelingen heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van meerdere geweldsdelicten waarbij eiser inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, waaronder een politieambtenaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De minister is derhalve gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Wvo bevoegd de verklaring van geen bezwaar in te trekken.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de minister, gelet op alle rechtstreeks betrokken belangen, in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Niet ter discussie staat dat sprake is van een situatie waarop punt 6 van de Beleidsregeling van toepassing is. In punt 6 van de Beleidsregeling heeft de minister enige van de criteria vermeld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of in een geval als het onderhavige de verklaring van geen bezwaar wordt ingetrokken. Uit de stukken blijkt dat de minister in zijn besluitvorming de ernst van de strafbare feiten, de zwaarte van de aan eiser opgelegde straffen, het feit dat eiser gedurende een lange periode meerdere malen met politie en justitie in aanraking is gekomen, de leeftijd en eisers persoonlijk profiel (het onverminderd voortzetten van strafbare gedragingen in de loop van de tijd) heeft laten meewegen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, gelet op het vorenstaande, in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar gebruik kunnen maken. De rechtbank acht de door de minister gemaakte belangenafweging niet onredelijk.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds meermalen heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 april 2008 (LJN: BC9032), is het niet (langer) kunnen vervullen van de vertrouwensfunctie door de betrokkene die niet (meer) beschikt over een verklaring van geen bezwaar inherent aan het systeem van de Wvo en moeten de daarmee samenhangende belangen van betrokkenen derhalve worden geacht in de regeling te zijn verdisconteerd.
5. Ten aanzien van hetgeen door eiser onder verwijzing naar de brief van zijn commandant van 10 januari 2012 is aangevoerd met betrekking tot zijn functioneren, merkt de rechtbank op dat de beoordeling van zijn functioneren een rechtspositionele aangelegenheid is, die is voorbehouden aan zijn leidinggevenden. Een dergelijke beoordeling staat de aan de minister in het kader van het veiligheidsonderzoek toekomende bevoegdheid om te beoordelen of voldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser de uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen, niet in de weg. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2008 (LJN: BD2648).
6. Voor wat betreft eisers beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat in deze procedure de vraag aan de orde is of de minister op goede gronden de aan eiser afgegeven verklaring van geen bezwaar heeft ingetrokken en of eiser er in dat kader gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze verklaring niet zou worden ingetrokken. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Er is niet gebleken dat vanwege de minister ten aanzien van eiser uitdrukkelijk ondubbelzinnig en ongeclausuleerde mededelingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben opgewekt.
7. De conclusie van het vorenstaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, rechter, in aanwezigheid van W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.