ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/705810-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Duinhof
  • A. Borm
  • J. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval in Yerseke en de beoordeling van schuld onder de Wegenverkeerswet

Op 8 juni 2012 vond er in Yerseke een dodelijk ongeval plaats waarbij een voetgangster, die een fiets met zich meebracht, werd aangereden door een betonmixer bestuurd door de verdachte, een beroepschauffeur. De rechtbank Zeeland-West-Brabant behandelde de zaak en oordeelde dat de verdachte niet voldoende had opgelet, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem schuldig te verklaren voor het primair ten laste gelegde feit van roekeloosheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld, maar dat er wel sprake was van een verkeersfout. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die beroepschauffeur is en zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/705810-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2013
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen
[Verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. I. Klein, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2013, waarbij de officier van justitie mr. Paapen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegde dat
hij, op of omstreeks 08 juni 2012, te Yerseke, in de gemeente Reimerswaal, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beroepschauffeur) van een
motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer), daarmede rijdende over de weg, de
Marijkelaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of
ondeskundig,
terwijl het uitzicht vanuit de cabine van dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
betonmixer), voor hem, verdachte, op het (rechts) voor en/of op het rechts
naast hem, verdachte, gelegen weggedeelte van voormelde weg, door diverse
- op en/of aan het dashboard en/of aan en/of tegen en/of nabij de voorruit
en/of aan en/of tegen een rechterzijruit geplaatste en/of bevestigde (niet
noodzakelijke) -
voorwerpen (bestaande onder meer uit (een) bord(en) en/of (meerdere)
nummer/naamplaten en/of (stoffen/speelgoed) poppen en/of slingers en/of
miniatuurshirts, (in ernstige mate) werd belemmerd/beperkt,
met dat motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer), (komende vanaf de weg, de
Margrietstraat) op die weg, de Marijkelaan - ter hoogte van een, in die weg
gelegen, voetgangersoversteekplaats - is gaan rijden, op het moment dat de
bestuurster van een fiets, althans op het moment dat een voetgangster die een
fiets met zich meevoerde, zich (zeer) kort voor, althans zich dicht "rechts"
naast, dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, eveneens op die weg,
althans op die voetgangersoversteekplaats, bevond,
en/of
rijdende met dat motorrijtuig (betonmixer) op die weg, die Marijkelaan, geen
voorrang te verlenen aan, gezien de rijrichting, "rechtdoorgaand" verkeer
en/of
rijdende met dat motorrijtuig (betonmixer) op die weg, die Marijkelaan,
geen voorrang te verlenen aan die, zich, op genoemde, in die weg gelegen,
voetgangersoversteekplaats, bevindende voetgangster/fietsster
en/of rijdende met dat motorrijtuig (betonmixer), tijdens het inhalen van
overig verkeer, gevaar te veroorzaken,
tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig, tegen die fietsster, althans tegen die voetgangster, is
gebotst/gereden
waardoor die voormelde fietsster/voetgangster (genaamd: [slachtoffer] werd gedood,
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis
is gegeven, gebezigd in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij, op of omstreeks 08 juni 2012, te Yerseke, in de gemeente Reimerswaal, als
bestuurder (beroepschauffeur) van een motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer),
daarmede op de weg, de Marijkelaan,
terwijl het uitzicht vanuit de cabine van dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
betonmixer), voor hem, verdachte, op het (rechts) voor en/of op het rechts
naast hem, verdachte, gelegen weggedeelte van voormelde weg, door diverse
- op en/of aan het dashboard en/of aan en/of tegen en/of nabij de voorruit
en/of aan en/of tegen een rechterzijruit geplaatste en/of bevestigde (niet
noodzakelijke -
voorwerpen (bestaande onder meer uit, (een) bord(en) en/of meerdere
nummer/naamplaten en/of (stoffen/speelgoed) poppen en/of slingers en of
miniatuurshirts, (in ernstige mate) werd belemmerd/beperkt,
met dat motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer), (komende vanaf de weg, de
Margrietstraat) op die weg, de Marijkelaan is gaan rijden - ter hoogte van
een, in die weg gelegen, voetgangersoversteekplaats - op het moment dat de
bestuurster van een fiets, althans op het moment dat een voetgangster die een
fiets met zich meevoerde, zich (zeer) kort voor, althans zich dicht "rechts'
naast, dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, eveneens op die weg,
althans op die voetgangersoversteekplaats, bevond
en/of
met dat motorrijtuig (betonmixer), rijdende op die weg, die Marijkelaan,
geen voorrang heeft verleend aan, gezien zijn, verdachte's, rijrichting,
"rechtdoorgaand" verkeer, althans, geen voorrang heeft verleend aan een zich,
op genoemde, in die weg gelegen, voetgangersoversteekplaats, bevindende
voetgangster/fietsster en/of rijdende met dat motorrijtuig (betonmixer),
tijdens het inhalen van overig verkeer, gevaar heeft veroorzaakt,
waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
tegen die fietsster, althans tegen die voetgangster, is gebotst/gereden,
waarbij die fietsster/voetgangster (genaamd: [slachtoffer]), werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen zoals hierboven - vet cursief - is aangegeven. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich als beroepschauffeur zeer onoplettend gedragen, als gevolg waarvan een ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte is met zijn vrachtauto, een betonmixer, vanuit stilstand gaan rijden en heeft daarbij een andere verkeersdeelnemer, een vrouw met fiets, niet opgemerkt, haar geen voorrang verleend en haar overreden met de dood tot gevolg.
Blijkens het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verkeerde de vrachtauto die verdachte bestuurde niet in voldoende rijtechnische staat omdat voor de voorruit voorwerpen waren aangebracht die het uitzicht van de bestuurder belemmerden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten kan komen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
Uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van getuigen kan niet worden afgeleid dat verdachte roekeloos, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gereden. Het technisch onderzoek verschaft onvoldoende duidelijkheid over de positie van het slachtoffer ten opzichte van de vrachtauto, zodat de conclusie dat het slachtoffer zichtbaar zou zijn geweest als de voorwerpen voor de voorruit er niet hadden gehangen niet zonder meer kan worden getrokken.
Het slachtoffer zou naast de auto hebben gelopen of gefietst op het trottoir of op de rijbaan en vermoedelijk had zij rechtdoor willen oversteken. Niet kan worden uitgesloten dat zij op een punt heeft gestaan of gefietst waar verdachte haar niet heeft kunnen zien, zodat verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat op 8 juni 2012 op de kruising van de Margrietstraat met de Marijkelaan in Yerseke, gemeente Reimerswaal, een ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder, beroepschauffeur, van zijn vrachtauto, een betonmixer, vanuit de Margrietstraat de Marijkelaan op. Verdachte is vanuit stilstand, na het lossen van beton, in zijn met draaiende motor gereedstaande vrachtauto gestapt. Vanaf de bestuurdersplaats heeft hij met gebruikmaking van de hem ter beschikking staande spiegels gekeken en is vervolgens met een naar rechts buigende beweging de kruising opgereden. Hij merkte vrijwel meteen dat er iets niet goed ging, waarna hij heeft geremd en iets verderop tot stilstand is gekomen. Toen verdachte uitstapte zag hij onder zijn vrachtauto het slachtoffer met haar fiets liggen, naar later bleek [slachtoffer].
Uit het proces-verbaal ongevalsanalyse blijkt van corresponderende verf- en krassporen die er op wijzen dat de linkerzijkant van de fiets van het slachtoffer op enig moment in contact is gekomen met de voorkant van de vrachtauto. Door deze aanrijding moet het slachtoffer onder de auto terecht zijn gekomen en overreden zijn. Het slachtoffer [naam] is als gevolg van dit ongeval ter plaatse overleden.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit stilstand optrok en denkt ongeveer 10 à 15 kilometer per uur te hebben gereden. Uit het onderzoek naar de tachograaf-registratie is gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval slechts 5 kilometer per uur moet hebben gereden.
Op het door de vrachtauto afgelegde traject van enkele meters heeft de aanrijding plaatsgevonden. Deze aanrijding kon, gelet op de sporen in de bocht op de Marijkelaan, niet hebben plaats gevonden op de plaats als door verdachte ter terechtzitting aangegeven (nagenoeg aansluitend aan het uit stilstand wegrijden) maar moet gelet op die sporen enkele meters na vertrek hebben plaatsgevonden . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de voorzitter is voorgelezen blijkt dat het slachtoffer kort voordat de aanrijding plaats had met de fiets naar de markt ging, zoals zij dat elke vrijdag deed. Zij volgde daartoe de route over de Margrietstraat, waarbij zij de kruising met de Marijkelaan rechtdoor over moest steken.
Onbekend is gebleven waar het slachtoffer zich kort voor de botsing precies bevond en op welke wijze – fietsend of lopend – zij aan het verkeer deelnam.
De rechtbank heeft zich in dit verband ook gebogen over de vraag of nader onderzoek meer klaarheid in deze kwestie zou kunnen brengen en is tot de slotsom gekomen dat zulks niet het geval is. De beschikbare bewijsmiddelen bieden daarvoor geen ruimte.
In de cabine van de vrachtauto waren voor de voorruit en de zijruit een aantal poppen, (nummer)borden en andere voorwerpen opgehangen . Nu de precieze plaats van de aanrijding niet kan worden vastgesteld en evenmin duidelijk is waar het slachtoffer zich voorafgaand aan die aanrijding precies bevond, is het ook onmogelijk vast te stellen of die op de voorruit aangebrachte voorwerpen het slachtoffer daadwerkelijk aan het zicht van verdachte hebben onttrokken. De rechtbank stelt hiermee vast dat op basis van het beschikbare bewijs ook scenario’s denkbaar zijn waarin het slachtoffer niet door de genoemde voorwerpen aan het zicht van verdachte werd onttrokken, maar desalniettemin niet door hem werd opgemerkt.
De rechtbank ziet zich hiermee voor de vraag gesteld of het aan verdachte valt aan te rekenen - in de mate als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) – dat hij het slachtoffer niet heeft gezien. Voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is meer nodig dan het enkel niet zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Dat is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene, thans bewijsbare, verkeersfout, niet het geval. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW en spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
Dit ligt anders voor het subsidiair ten laste gelegde verwijt op basis van artikel 5 WVW. Voor dit verwijt is niet een aanmerkelijke mate van schuld vereist en volstaat de vaststelling dat een verkeersfout daadwerkelijk door een verkeersdeelnemer is gemaakt terwijl niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat alle schuld van de verkeersdeelnemer ontbreekt.
De manoeuvre die door verdachte met zijn vrachtauto is uitgevoerd, is een zodanige gedraging geweest dat gevaar op de weg is veroorzaakt en het verkeer op die weg is gehinderd. Het handelen van verdachte zoals hiervoor beschreven kan verdachte worden verweten in die mate dat van een verkeersdeelnemer mag worden verlangd dat deze alle andere verkeersdeelnemers die zich bevinden op zijn route waarneemt. Indien het zicht op de route door bepaalde omstandigheden wordt beperkt, dient de verkeersdeelnemer zijn verkeersgedrag daarop zo aan te passen dat wordt bereikt dat andere verkeersdeelnemers niet over het hoofd worden gezien.
Van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat het voor verdachte absoluut onmogelijk was om het slachtoffer te zien om redenen die hem niet kunnen worden verweten, waardoor van overmacht sprake zou kunnen zijn, is niet gebleken.
Op grond hiervan acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 08 juni 2012, te Yerseke, in de gemeente Reimerswaal, als
bestuurder (beroepschauffeur) van een motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer),
daarmede op de weg, de Marijkelaan,
terwijl het uitzicht vanuit de cabine van dat motorrijtuig (bedrijfsauto,
betonmixer), voor hem, verdachte, op het (rechts) voor of op het rechts
naast hem, verdachte, gelegen weggedeelte van voormelde weg, door diverse
- op en aan het dashboard en aan en tegen en nabij de voorruit
en aan en tegen een rechterzijruit geplaatste en bevestigde (niet
noodzakelijke -
voorwerpen (bestaande onder meer uit, (een) bord(en) en meerdere
nummer/naamplaten en (stoffen/speelgoed) poppen en slingers en of
miniatuurshirts, werd beperkt,
met dat motorrijtuig (bedrijfsauto, betonmixer), (komende vanaf de weg, de
Margrietstraat) op die weg, de Marijkelaan is gaan rijden - ter hoogte van
een, in die weg gelegen, voetgangersoversteekplaats - op het moment dat de
bestuurster van een fiets, althans op het moment dat een voetgangster die een
fiets met zich meevoerde, zich (zeer) kort voor, althans zich dicht "rechts'
naast, dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, eveneens op die weg, bevond
en
met dat motorrijtuig (betonmixer), rijdende op die weg, die Marijkelaan,
geen voorrang heeft verleend aan, gezien zijn, verdachte's, rijrichting,
"rechtdoorgaand" verkeer, aan een zich,
op genoemde, weg bevindende
voetgangster/fietsster en rijdende met dat motorrijtuig (betonmixer),
gevaar heeft veroorzaakt,
waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
tegen die fietsster, althans tegen die voetgangster, is gebotst,
waarbij die fietsster/voetgangster (genaamd: [slachtoffer]), werd gedood,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
en het verkeer op die weg werd gehinderd,;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor het in haar visie bewezenverklaarde aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar.
Gelet op de zeer grove verkeersfout en de trieste gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer is een gevangenisstraf aangewezen. In plaats van de gevangenisstraf vordert de officier van justitie echter de maximale werkstraf, zodat verdachte zijn baan, inkomen en daarmee samenhangend zijn woning kan behouden. Nu verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld vordert zij de ontzegging in voorwaardelijke vorm, met een langer dan gemiddelde proeftijd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte beroepschauffeur is en zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te behouden. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid heeft vergaande gevolgen voor verdachte. Hij zal zijn baan kwijtraken, niet meer aan de betalingsverplichtingen voor zijn woning kunnen voldoen en in een sociaal isolement geraken. Ook een werkstraf zal moeilijk zijn in te passen in de drukke baan die veel van verdachte vergt.
Verdachte lijdt nog elke dag onder het besef dat hij een mens heeft doodgereden. Het heeft hem erg onzeker gemaakt, waardoor hij een tijd niet heeft durven rijden. Onder begeleiding is hij daar weer mee begonnen.
Een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een zo lange proeftijd als door de officier van justitie geëist zal op verdachte grote druk leggen en stress veroorzaken, waardoor zijn rijvaardigheid juist nadelig zal worden beïnvloed.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport van 14 januari 2013 en het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 februari 2013, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld wegens vergelijkbare feiten.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank bewezen acht hetgeen subsidiair ten laste is gelegd, zal zij een beduidend lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt, naast bovengenoemde omstandigheden, verder rekening met de omstandigheid dat de door verdachte veroorzaakte gevaarlijke situatie met de dood van het slachtoffer een zeer dramatisch gevolg heeft gekregen. Verdachte treft daarmee het verwijt dat zijn gedrag, mede bestaand in het beperken van zijn eigen zichtlijnen, onvoldoende was afgestemd op de verkeerssituatie waardoor het gevaar ontstond dat zich in deze ook heeft gerealiseerd.
Al het voorgaande in overweging nemend, legt de rechtbank een geldboete op van
€ 1.000,00, bij niet betaling te vervangen door twintig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.000,= (duizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Duinhof, voorzitter, mr. Borm en mr. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2013.