ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1692 en 12/1693
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een minnelijke regeling met bestuursrechtelijke grondslag met betrekking tot neveninkomsten en pensioengarantie van een voormalig burgemeester

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalig burgemeester en de raad van de gemeente [gemeente X]. De zaak betreft de uitleg van een minnelijke regeling die is getroffen tussen de burgemeester en de gemeente, met betrekking tot neveninkomsten en pensioengarantie. Eiser, de voormalig burgemeester, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de gemeente, waarin werd gesteld dat hij zijn neveninkomsten diende op te geven en dat de pensioengarantie zou lopen tot zijn 62e levensjaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minnelijke regeling moet worden gezien als een bestuursrechtelijke regeling. Eiser is in 2004 ontslagen als burgemeester en heeft sindsdien een pensioengarantie die volgens hem tot zijn 65e levensjaar loopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minnelijke regeling geen duidelijke bepalingen bevatte over de looptijd van de pensioengarantie, en dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond dat de pensioengarantie tot de 62e levensjaar zou lopen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en bepaald dat de pensioengarantie tot zijn 65e levensjaar loopt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser zijn neveninkomsten aan de gemeente moet doorgeven, maar dat er nog geen besluit is genomen over de wijze van verrekening van deze inkomsten. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/1692 AW en AWB 12/1693 AW
uitspraak van 7 maart 2013 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Made, eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de raad van de gemeente [gemeente X], verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 februari 2012 (bestreden besluit I) van verweerder inzake de effectuering van een pensioengarantie. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 12/1692 AW.
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 29 februari 2012 (bestreden besluit II) van verweerder inzake de opgave van neveninkomsten. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 12/1693 AW.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder 1], [woordvoerder verweerder 2] en [woordvoerder verweerder 3].
Overwegingen
1.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Eiser is werkzaam geweest als burgemeester in de gemeente [gemeente X]. Eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente X] (college) hebben bij ‘gentleman’s agreement’ van 14 april 2004 (gentleman’s agreement) overeenstemming bereikt over eisers vertrek als burgemeester. Verweerder heeft deze regeling bekrachtigd. Bij Koninklijk Besluit van 6 mei 2004 is aan eiser met ingang van 15 mei 2004 eervol ontslag verleend als burgemeester van de gemeente [gemeente X]. Eiser is per 15 mei 2004 in dienst getreden bij het bureau P&O-services, zoals is overeengekomen in het ‘gentleman’s agreement’.
Eiser is per 1 november 2004 in dienst getreden van de gemeente [gemeente Y] als waarnemend burgemeester. Deze wijziging in omstandigheden heeft er toe geleid dat er opnieuw overleg is geweest en dit heeft geleid tot een minnelijke regeling van 26 oktober 2005 (minnelijke regeling) tussen eiser en het college. Daarbij zijn partijen onder meer overeengekomen dat de gemeente [gemeente X] eisers bezoldiging (indien nodig) zal aanvullen tot 100% van de laatstgenoten bezoldiging bij de gemeente [gemeente X] op het moment van ontslag. Ook wordt er van de zijde van de gemeente [gemeente X] aan eiser een garantie gegeven met betrekking tot de pensioenopbouw. Op 27 oktober 2005 heeft verweerder naar aanleiding van het voorstel van het college van 11 oktober 2005 besloten om kennis te nemen van de uitwerking van het bepaalde in artikel 46a, vierde lid, van het rechtspositiebesluit burgemeesters met de bijhorende (financiële) informatie. De gemeente [gemeente X] heeft vervolgens op 24 oktober 2005 de directie van Loyalis Maatwerkadministraties BV (Loyalis) gemandateerd en gevolmachtigd om de werkzaamheden uit te voeren die verband houden met de met eiser getroffen minnelijke regeling. Daarbij zijn de gemeente [gemeente X] en Loyalis onder meer overeengekomen dat Loyalis maandelijks controleert op het insturen van de gewenste rapportages en de door eiser genoten inkomsten.
Bij besluit van 20 januari 2006 heeft Loyalis aan eiser een loonaanvulling van € 1.211,01 bruto per maand toegekend ingaande 1 oktober 2005.
Het college heeft in 2010 geconstateerd dat de maandelijkse controle op de door eiser genoten inkomsten nimmer heeft plaatsgevonden. Bij brief van 20 oktober 2010 heeft het college aan Loyalis gevraagd om alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2005 een maandelijkse controle uit te voeren op eisers inkomsten. Naar aanleiding van een briefwisseling hierover met eiser heeft Loyalis op 8 november 2010 besloten dat eiser de gevraagde inkomstengegevens vooralsnog niet hoeft in te sturen.
Eiser maakt vanaf 1 januari 2011 gebruik van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA), vanwege de beëindiging van het waarnemerschap als burgemeester in de gemeente [gemeente Y] per die datum.
1.3 Bij besluit van 22 december 2010 (primaire besluit I) heeft Loyalis (namens het college) aan eiser laten weten dat hij met ingang van 1 januari 2011 recht heeft op een maandelijkse aanvulling tot 80% van de laatstgenoten bezoldiging bij de gemeente [gemeente X]. Voor het bepalen van de hoogte van de aanvulling wordt rekening gehouden met eisers inkomsten uit of in verband met arbeid. Dat houdt in dat eisers APPA-uitkering hierin betrokken zal worden. Eiser en de gemeente [gemeente X] zijn nog in overleg over de gevolgen van (eventuele) overige inkomsten voor eisers uitkering. Bij het vaststellen van de hoogte van eisers aanvulling zullen die inkomsten op dit moment buiten beschouwing worden gelaten, in afwachting van de resultaten van het overleg tussen eiser en de gemeente [gemeente X]. Het bedrag van de aanvulling wordt daarom voorlopig vastgesteld op € 1.629,60 bruto per maand. Daarnaast verzoekt Loyalis eiser om vanaf 1 januari 2011 maandelijks een inkomstenformulier in te sturen. Zonder inkomstenformulier zal Loyalis niet meer tot uitbetaling overgaan.
Bij besluit van 8 september 2011 (primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser laten weten dat het besluit van 22 december 2010 geacht moet worden te zijn genomen door verweerder. Verweerder neemt dit besluit uitdrukkelijk voor zijn rekening. Verweerder merkt verder op dat het verzoek om inkomstenformulieren in te zenden, ook geldt voor de periode van 1 oktober 2005 tot 1 januari 2011.
1.4 Bij brief van 29 augustus 2011 heeft eiser aan het college laten weten dat hij een probleem signaleert ten aanzien van de pensioengarantie. Eiser heeft het college gevraagd hierover een beslissing te nemen.
Op 29 september 2011 heeft verweerder een besluit genomen op eisers verzoek. Volgens verweerder bestaat er onduidelijkheid over de uitleg van de bepaling over de pensioengarantie in de minnelijke regeling van oktober 2005. Verweerder haakt daarom aan bij wat er in alle redelijkheid beoogd is met eiser af te spreken. De pensioengarantie zal worden verleend tot het bereiken van de spilleeftijd van 62 jaar (1 december 2011). Eiser dient per het bereiken van de spilleeftijd een overzicht te overleggen van zijn totale pensioenopbouw.
1.5 Bij bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 29 september 2011 (over de pensioengarantie) ongegrond verklaard.
1.6 Bij bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II (over het insturen van inkomstenformulieren) ongegrond verklaard. Volgens verweerder zal eiser alsnog alle gevraagde gegevens moeten overleggen aan Loyalis, zowel met toekomende werking als met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2005. Op basis van die gegevens zal een nadere berekening worden gemaakt van wat eiser op grond van de getroffen regeling toekomt.
2. Eiser voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan. Het ‘gentleman’s agreement’ uit 2004 en de minnelijke regeling uit 2005 zijn privaatrechtelijke overeenkomsten. Er ligt dan ook geen bestuursrechtelijk besluit voor. Als er wel sprake is van een bestuursrechtelijke grondslag voor de regelingen, dan geldt het volgende. Er is nooit overeengekomen dat eiser opgave zou moeten doen van zijn neveninkomsten. De minnelijke regeling heeft een looptijd tot eisers 65e levensjaar. Er zijn geen bepalingen of voorbehouden gemaakt ten aanzien van de looptijd van de pensioengarantie. De pensioengarantie loopt dus tot eisers 65e levensjaar.
3. De rechtbank overweegt dat het ‘gentleman’s agreement’ uit 2004 de neerslag vormt van afspraken die tussen partijen zijn gemaakt over de beëindiging van het ambtelijk dienstverband van eiser in verweerders gemeente. Eén van de afspraken is namelijk dat eiser schriftelijk ontslag vraagt aan de Kroon. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het ‘gentleman’s agreement’ dan ook een bestuursrechtelijke (ontslag)regeling. Eiser is per 1 november 2004 in dienst getreden van de gemeente [gemeente Y] als waarnemend burgemeester. Hierdoor was er een aanpassing van het ‘gentleman’s agreement’ nodig. Dit is ook door eiser aangegeven in zijn brief van 15 november 2004. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de minnelijke regeling uit 2005. Deze minnelijke regeling vloeit dan ook rechtstreeks voort uit wat er in het ‘gentleman’s agreement’ is overeengekomen. De rechtbank overweegt voorts dat het college op 11 oktober 2005 verweerder heeft geïnformeerd dat op grond van artikel 46a, vierde lid, van het rechtspositiebesluit burgemeesters met eiser een overeenkomst zal worden gesloten met Loyalis die de dienstverlening zal verzorgen in het kader van de ontslag- en aanvullingsregelingen. Verweerder heeft op 27 oktober 2005 bij besluit hiervan kennisgenomen en daarmee naar het oordeel van de rechtbank goedgekeurd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de minnelijke regeling daarom te worden beschouwd als een (ontslag)regeling met een bestuursrechtelijke grondslag.
De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat er geen sprake is van een bestuursrechtelijk besluit. Het beroep van eiser kan op dit punt niet slagen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in het licht van het bovenstaande de raad zich terecht als verweerder heeft aangemerkt.
Insturen inkomstenformulieren (AWB 12/1693 AW)
4.1 Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder informatie mag opvragen bij eiser over zijn inkomsten over de periode vanaf 1 oktober 2005. Tussen partijen is ook in geschil de vraag of eiser zijn neveninkomsten aan verweerder dient door te geven.
4.2 Het doel van het ‘gentleman’s agreement’ was om de kosten voor de gemeente enerzijds en het inkomensnadeel van eiser anderzijds zo beperkt mogelijk te houden. Dit blijkt onder meer uit de brief van 30 maart 2004 (processtuk 1) en de brief van 11 oktober 2005 (processtuk 13).
4.3 In het ‘gentleman’s agreement’ is geregeld dat de inkomsten die eiser genereerde vanuit de werkzaamheden bij P&O-services verrekend zouden worden. Naar aanleiding van eisers overstap van P&O-services naar het waarnemend burgemeesterschap in [gemeente Y] zijn partijen tot de minnelijke regeling gekomen. Eiser genereerde namelijk niet langer inkomsten via P&O-services, zodat de inhoud van het ‘gentleman’s agreement’ niet langer de lading dekte voor wat betreft zijn inkomsten. Zodoende is de minnelijke regeling tot stand gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het doel van de minnelijke regeling ten opzichte van het ‘gentleman’s agreement’ echter niet gewijzigd. De insteek was nog steeds om de kosten voor de gemeente enerzijds en het inkomensnadeel van eiser anderzijds zo beperkt mogelijk te houden.
4.4 De rechtbank stelt vast dat de minnelijke regeling bestaat uit de brief van 10 oktober 2005 (met uitzondering van punt 2), de brief van 21 oktober 2005, de overeenkomst die is gesloten met Loyalis (conform de offerte van 31 mei 2005) en de brief van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) aan eiser van 28 september 2005. Dit blijkt uit de brief van 26 oktober 2005 (processtuk 16).
De offerte-aanvraag individuele ontslagregeling van 31 mei 2005 en de daarbij behorende bijlage uitvoeringsaspecten maken dus deel uit van de minnelijke regeling. Volgens de bijlage uitvoeringsaspecten vindt er maandelijks controle plaats op (I) het insturen van de gewenste rapportages (onder meer opgave van de genoten inkomsten) en (II) de door eiser genoten inkomsten.
Naar het oordeel van de rechtbank is Loyalis dan ook bevoegd om informatie op te vragen bij eiser over zijn inkomsten. De rechtbank is verder van oordeel dat Loyalis bevoegd is om deze informatie met terugwerkende kracht op te vragen vanaf 1 oktober 2005. Weliswaar heeft Loyalis volgens eiser in het verleden slechts één of twee keer van die bevoegdheid gebruik gemaakt en daarna niet meer, maar nu de bijlage uitvoeringsaspecten deel uitmaakt van de minnelijke regeling, had eiser kunnen weten dat er een maandelijkse controle zou plaatsvinden ten aanzien van (onder meer) zijn inkomsten. Dit geldt helemaal nu eiser uit de doelstelling van de minnelijke regeling (zie rechtsoverweging 4.3) had kunnen begrijpen dat eventuele meerinkomsten van invloed zouden kunnen zijn op zijn maandelijkse aanvulling.
4.5. Ook de brief van 10 oktober 2005 (processtuk 12) maakt deel uit van de minnelijke regeling. Onder punt 2 is het volgende opgenomen:
“U verplicht u uw bruto-bezoldiging, ontvangen over de periode 1 november 2004 tot 1 oktober 2005, voor zover zulks nog niet is geschiedt binnen 10 dagen na ondertekening van deze regeling, betaalbaar te stellen aan het bureau P&O Services. Dit geldt evenzeer voor de berekening van eventueel elders genoten neveninkomsten, voor zover deze neveninkomsten zijn gegenereerd na ontslag bij de gemeente [gemeente X].”
De rechtbank overweegt dat dit punt alleen zag op neveninkomsten over de periode van 1 november 2004 tot 1 oktober 2005. Immers, na 1 oktober 2005 was het betaalbaar stellen van (neven)inkomsten aan P&O-services niet meer aan de orde.
Volgens de brief van 26 oktober 2005 (processtuk 16) is dit punt ingetrokken bij brief van 21 oktober 2005 (processtuk 14).
De rechtbank overweegt dat uit de intrekking van dit punt alleen de conclusie kan worden getrokken dat eiser zijn neveninkomsten over de periode van 1 november 2004 tot 1 oktober 2005 niet langer betaalbaar hoefde te stellen aan P&O-services.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt evenwel uit het procesdossier dat de maandelijkse aanvulling van verweerder aan eiser mede afhankelijk zou worden gesteld van eisers neveninkomsten over de periode vanaf 1 oktober 2005. De rechtbank wijst daarbij onder meer op de doelstelling van de minnelijke regeling (zie rechtsoverweging 4.3), het opvragen van eisers maandelijkse inkomsten vanaf 1 oktober 2005 door Loyalis en de brief van 10 oktober 2005 (processtuk 12). De rechtbank vindt in punt 4b van deze brief namelijk een bevestiging dat het altijd de bedoeling is geweest om neveninkomsten te verrekenen.
4.6 Voor zover eiser heeft verwezen naar de brief van mr. Schoonhoven van 7 oktober 2005 (processtuk 11), overweegt de rechtbank als volgt.
Uit deze brief blijkt dat eiser gedurende de tijd dat hij werkzaam was als burgemeester in [gemeente X] al een enkele betaalde nevenwerkzaamheid verrichtte. Volgens mr. Schoonhoven zijn deze werkzaamheden nimmer in de verrekening betrokken en behoeven deze naar zijn mening in de toekomst ook niet bij de verrekening in aanmerking te worden genomen. In het verleden zijn deze inkomsten namelijk ook niet gekort op eisers bezoldiging.
Vervolgens wordt door mr. Schoonhoven ingegaan op artikel 66, vierde lid, van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel geniet de burgemeester geen vergoeding voor werkzaamheden verricht in nevenfuncties, welke hij vervult uit hoofde van het burgemeestersambt. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de gemeentekas. Volgens mr. Schoonhoven moeten inkomsten uit nevenfuncties die zijn verbonden aan het ambt van de burgemeester (zogenaamde QQ-nevenfuncties) worden afgedragen. Vergoedingen voor nevenfuncties die worden vervuld in verband met de persoonlijke bekwaamheid of interesse van de burgemeester behoeven niet teruggestort te worden.
Mr. Schoonhoven stelt vervolgens vast dat de in een e-mailbericht van 29 juli 2005 (processtuk 7) genoemde nevenactiviteiten (Rekenkamer Flevoland, RvT Impuls en RvT OCB Brabant) geen QQ-activiteiten zijn die verbonden waren aan de positie van het burgemeestersambt in [gemeente X]. Zij kunnen dan ook bij de verrekening buiten beschouwing blijven, aldus mr. Schoonhoven in deze brief.
De rechtbank overweegt dat deze brief van mr. Schoonhoven alleen ziet op de vraag in hoeverre de nevenwerkzaamheden die eiser al verrichtte gedurende de tijd dat hij werkzaam was als burgemeester in [gemeente X], betrokken dienen te worden bij de verrekening. Deze brief heeft dus alleen betrekking op de nevenwerkzaamheden van eiser voor de Rekenkamer Flevoland, RVT Impuls en RVT OCB Brabant. De conclusie van mr. Schoonhoven is dat deze nevenactiviteiten buiten beschouwing kunnen blijven. Uit deze brief kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat nadien verworven inkomsten uit andere nevenwerkzaamheden in het geheel niet kunnen worden verrekend met de maandelijkse aanvulling die door verweerder aan eiser wordt verstrekt.
4.7 Eiser heeft verder nog een beroep gedaan op een brief van de heer Wortel van 15 juni 2011 (processtuk 31). Volgens de heer Wortel hebben eiser en hij uit de brief van 7 oktober 2005 de conclusie getrokken dat neveninkomsten die op persoonlijke titel worden verworven, niet behoeven te worden verrekend.
De rechtbank overweegt dat de brief van 7 oktober 2005 niet kan dienen als basis voor eisers stelling dat neveninkomsten niet worden verrekend met de maandelijkse aanvulling. Ten eerste omdat uit de brief van 7 oktober 2005 niet die conclusie kan worden getrokken (zie rechtsoverweging 4.6). Ten tweede omdat uit het procesdossier blijkt dat het altijd de bedoeling geweest om neveninkomsten te verrekenen (zie rechtsoverweging 4.5). Voor het standpunt van eiser is, anders dan de brief van Wortel, geen enkele steun te vinden in het procesdossier.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser dan ook zijn neveninkomsten aan verweerder door te geven. De rechtbank merkt evenwel op dat er thans nog geen besluit voorligt omtrent de wijze van verrekening (eventueel met terugwerkende kracht), zodat daarover geen oordeel kan worden gegeven. De rechtbank overweegt dat bij de besluitvorming over een eventuele verrekening met terugwerkende kracht verweerder aandacht dient te besteden aan de rol van Loyalis (die niet eerder is overgegaan tot het opvragen van de relevante informatie), de eigen rol (door niet eerder navraag te doen bij Loyalis) en de rol van eiser in de richting van Loyalis.
4.9. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4 en verder zal het beroep van eiser in de procedure met zaaknummer AWB 12/1693 AW ongegrond worden verklaard.
Pensioengarantie (AWB 12/1692 AW)
5.1 Tussen partijen is verder in geschil of de pensioengarantie loopt tot eisers 62e levensjaar (standpunt verweerder) of eisers 65e levensjaar (standpunt eiser).
5.2 Eiser heeft op dit punt het volgende aangevoerd. De minnelijke regeling is ter vervanging van het ‘gentleman’s agreement’ waarbij eiser een pensioengarantie had tot zijn 65e levensjaar (ontstaansgeschiedenis). Bovendien heeft de minnelijke regeling een looptijd tot eisers 65e levensjaar en zijn er geen bepalingen of voorbehouden gemaakt ten aanzien van de looptijd van de pensioengarantie.
5.3 Verweerder heeft op dit punt het volgende standpunt ingenomen. Bij de uitleg van de overeenkomst gaat het (bij onduidelijkheden) ook om de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Er zijn in de minnelijke regeling nadere afspraken gemaakt over vervroegd uittreden. Deze afspraken zijn opgenomen in artikel 4 van de brief van 10 oktober 2005 (processtuk 12). In dat artikel is geen bepaling opgenomen die ziet op de opbouw van pensioen. Dat betekent dat verweerder voor het geval waarin eiser vervroegd zou uittreden niet heeft beoogd een aanvulling te bieden op eisers pensioen. Het aansluitende artikel 5, waarin de pensioengarantie is opgenomen, heeft geen betrekking op de situatie waarin niet meer wordt gewerkt. Dat blijkt uit de opzet van de regeling en het feit dat in andere stukken steeds een koppeling wordt gelegd tussen het genieten van inkomsten uit arbeid en pensioenopbouw. Dit geldt ook voor de brief van 15 maart 2005 (processtuk 5). Het begrip spilleeftijd komt bovendien niet uit de lucht vallen; het is terug te vinden in de stukken uit de onderhandelingsfase (e-mail van 30 juni 2005 – processtuk 6). Eiser was met deze stukken bekend. Later is verweerder met eiser overeengekomen dat hij gebruik zou maken van de APPA. De afspraken uit 2005 zijn daarmee tot op zekere hoogte achterhaald. Naar zijn aard gaat het echter om een vergelijkbare voorziening als de FPU: eiser stopt eerder met werken om gebruik te maken van een collectieve voorziening die zijn inkomen tot de pensioengerechtigde leeftijd garandeert.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier niet blijkt dat de einddatum van de pensioengarantie onderwerp van de onderhandelingen is geweest ten aanzien van de minnelijke regeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit artikel 5 van de brief van 10 oktober 2005 (processtuk 12) blijkt niet dat dit artikel alleen ziet op de situatie waarin eiser nog steeds aan het werk is. Dat dit artikel apart is genummerd en los staat van artikel 4 (dat ziet op vervroegd uittreden) is hiervoor onvoldoende. Weliswaar heeft verweerder gewezen op de stukken uit de onderhandelingsfase (zoals de brief van 15 maart 2005 en de e-mail van 30 juni 2005), maar hieruit blijkt onvoldoende dat (beide) partijen uitdrukkelijk hebben gesproken over een spilleeftijd van 62 jaar bij vervroegde uittreding. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat eiser tijdens de onderhandelingen kennis heeft genomen van de e-mail van 30 juni 2005. De rechtbank moet aan de hand van het procesdossier concluderen dat de leeftijd van 65 jaar meermalen terugkomt en dat niet is gebleken dat deze leeftijd niet zou gelden voor wat betreft de pensioengarantie. Nu hierover geen duidelijke afspraken zijn vastgelegd, overweegt de rechtbank dat deze onduidelijkheid niet ten nadele van eiser mag uitpakken.
5.5. Het beroep in de procedure met zaaknummer AWB 12/1692 AW zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 29 september 2011 te herroepen en vast te stellen dat de pensioengarantie loopt tot eisers 65e levensjaar.
6. Nu het beroep in de procedure met zaaknummer AWB 12/1692 AW gegrond wordt verklaard, dient in die zaak het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in de procedure met zaaknummer AWB 12/1692. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak AWB 12/1692 AW gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- herroept het besluit van 29 september 2011;
- bepaalt dat de pensioengarantie loopt tot eisers 65e levensjaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit I;
- verklaart het beroep in de zaak AWB 12/1693 AW ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- (AWB 12/1692 AW) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 472,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mrs. J.G.M. Wouters en I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.