ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ4371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/4446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting voor gehandicapten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan een belanghebbende met een gehandicaptenparkeerkaart. De belanghebbende had geparkeerd op een parkeerplaats die niet specifiek voor invaliden was aangewezen. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende was om zich voorafgaand aan het parkeren te vergewissen van het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg met betrekking tot gehandicapten. De rechtbank stelde vast dat de gemeente het recht heeft om parkeerbelasting te heffen, ook van invalide personen, en dat het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart geen vrijstelling van deze belasting garandeert.

De rechtbank behandelde verschillende argumenten van de belanghebbende, waaronder de stelling dat de regels voor het parkeren van invalide personen per gemeente verschillen en dat er onvoldoende duidelijkheid was over het parkeerbeleid ter plaatse. De rechtbank wees deze argumenten af en benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de houder van een gehandicaptenparkeerkaart is om op de hoogte te zijn van de geldende regels in de betreffende gemeente. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de gehandicaptenparkeerkaart.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Procedurenummer AWB 12/4446
Uitspraak van 13 februari 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde] en [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Bij een controle op woensdag 11 april 2012 om 15.50 uur te Tilburg hebben twee parkeercontroleurs geconstateerd dat een personenauto van het merk Mercedes Benz met het kenteken [kenteken] geparkeerd stond op een parkeerplaats tegenover het pand aan de [adres]. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren. In de auto bevond zich een gehandicaptenparkeerkaart. Omdat in de auto geen geldig betaalbewijs aanwezig was, is aan belanghebbende, die de eigenaar van de auto is, de hiervoor vermelde naheffingsaanslag opgelegd.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.3. Belanghebbende heeft er op gewezen dat hij invalide is en stelt dat de regels ten aanzien van het parkeren van stad tot stad verschillen en dat ter plaatse onvoldoende duidelijk was gemaakt dat invaliden niet gratis mogen parkeren. Voorts stelt hij dat invaliden in 80% van de gemeenten in Nederland gratis mogen parkeren.
2.3. De rechtbank overweegt dat een houder van een gehandicaptenparkeerkaart die met die kaart gratis wil parkeren, zich ervan dient te vergewissen welke de in die gemeente geldende regels voor houders van dergelijke parkeerkaarten zijn. Dit vergewissen vergde hier niet meer dan het kennisnemen van de bij de gehandicaptenparkeerkaart verstrekte informatie waaruit blijkt dat de kaart geen recht op altijd en overal gratis parkeren geeft. Bovendien had belanghebbende, zoals de heffingsambtenaar stelt, de website van de gemeente kunnen raadplegen of de gemeente kunnen bellen om meer duidelijkheid te krijgen over het parkeerbeleid van de gemeente ten aanzien van gehandicapten.
2.4. De rechtbank overweegt dat een gehandicaptenparkeerkaart het recht geeft om het voertuig op een invalidenparkeerplaats te parkeren, maar niet het recht op vrijstelling van een eventueel ter plekke geldende parkeerbelastingplicht. Niet van belang is dat dit in andere gemeenten mogelijk anders is. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat een invalide met een gehandicaptenparkeerkaart altijd en overal gratis moet kunnen parkeren, kan deze stelling hem niet baten. Het staat de gemeente vrij om het parkeren door invalide personen te onderwerpen aan parkeerbelasting. Het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart doet aan die bevoegdheid niet af.
2.5. Verder stelt belanghebbende dat de gemeente ruim in gebreke blijft met betrekking tot de parkeervoorzieningen voor invaliden. De rechtbank overweegt dat dit, wat er verder ook van deze stelling zij, geen reden is om de naheffingsaanslag te vernietigen. Dit is bovendien een kwestie voor de (gemeentelijke) politiek en niet voor de belastingrechter. De heffingsambtenaar heeft bovendien gesteld (en dit blijkt ook uit de in 2.3 bedoelde, bij de afgifte van de gehandicaptenparkeerkaart verstrekte, informatie) dat belanghebbende in de buurt had mogen parkeren op een plaats langs het trottoir, waar niet invalide personen dit niet mogen, zo lang dit maar niet hinderlijk was.
2.6. Daarnaast stelt belanghebbende dat de parkeerautomaten ter plaatse van het onderhavige parkeren zeer ver uit elkaar staan. Deze grief kan niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar bovendien onweersproken gesteld dat belanghebbende ter hoogte van een parkeerautomaat had geparkeerd.
2.7. Voorts stelt belanghebbende dat de controleur, toen belanghebbende bij zijn auto was aangekomen, gezegd heeft dat hij geen naheffingsaanslag zou hebben opgelegd als belanghebbende eerder bij zijn auto was geweest. Ter zitting heeft belanghebbende gewezen op de verplichting van de controleur om hem in staat te stellen de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
2.8. Ter zitting heeft de parkeercontroleur geloofwaardig verklaard dat hij tegen belanghebbende heeft gezegd dat hij hem, als de naheffingsaanslag nog niet zou zijn uitgeschreven, de mogelijkheid zou hebben geboden de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank overweegt dat dit niet meebrengt dat de naheffingsaanslag, nu deze al was opgelegd, moet worden vernietigd. De verplichting om de mogelijkheid te bieden de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen heeft betrekking op het direct na aanvang van het parkeren voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.
2.9. Dat er ten tijde van het onderhavige parkeren voldoende parkeergelegenheid was en dat belanghebbende niemand in de weg stond doe niet af aan de verschuldigdheid van parkeerbelasting.
2.10. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat sprake was van laden en lossen nu hij een pakketje moest afgeven bij de kapper. Nu belanghebbende deze grief pas ter zitting heeft aangebracht, heeft de heffingsambtenaar niet de gelegenheid gehad zich hier tegen te verweren en heeft deze zich daarop ter zitting terecht beroepen. Ambtshalve stelt de rechtbank vast dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van laden en lossen. Ter zitting heeft de parkeercontroleur geloofwaardig verklaard dat hij en zijn collega eerst foto’s zijn gaan maken en vervolgens circa vier minuten hebben gewacht alvorens te beginnen met het aanmaken van de naheffingsaanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is de verstreken tijd tussen het parkeren en het uitschrijven van de naheffingsaanslag langer dan nodig is voor het afgeven van een pakketje bij de kapper en het direct weer terugkeren bij de auto.
2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2013 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.