RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Parketnummer: 02/002286-01
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2013
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[TBS gestelde]
geboren te [plaats en datum]
thans verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag te Groningen.
1 De stukken
Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 23 november 2012, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna TBS) met 2 jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [TBS g[TBS gestelde]]
- het rapport van de kliniek d.d. 12 oktober 2012, waarin het advies van de inrichting is vermeld;
- de overige stukken.
2 De procesgang
Bij vonnis van de rechtbank van 14 november 2002 is [TBS gestelde], wegens afpersing en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en TBS met dwangverpleging.
De TBS is op 24 december 2002 aangevangen.
De TBS is bij beslissing van de rechtbank d.d. 30 december 2011 verlengd voor een termijn van twee jaren. De TBS is bij beslissing d.d. 18 juni 2012 van het gerechtshof Arnhem verlengd voor een termijn van één jaar.
Tijdens het onderzoek in de openbare raadkamer van de rechtbank van 9 januari 2013 is
mr. Janssen, officier van justitie, gehoord. Tevens is [TBS gestelde] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Gremmen, advocaat te Etten-Leur.
Voorts is de deskundige [naam psycholoog], GZ-psycholoog/behandelcoördinator, gehoord.
3 Is er sprake van een gemaximeerde TBS?
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij ontvankelijk is. Allereerst is de vordering tijdig ingediend en daarnaast is voldaan aan het bepaalde in artikel 359, lid 7 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Wat dit laatste betreft stelt de officier van justitie aan de hand van de bewezenverklaring en de strafmotivering in voornoemd vonnis vast dat het indexdelict een afpersing betreft waarbij door veroordeelde verbaal is gedreigd terwijl hij daarbij zijn hand in zijn binnenzak heeft gestoken. Onder die omstandigheden acht de officier van justitie het evident dat geen sprake is van een gemaximeerde TBS. Daarvoor is geen interpretatie door de verlengingsrechter van het oorspronkelijke vonnis nodig.
De raadsman heeft ter zitting verwezen naar recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 31 juli 2012, nr 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland) en het daarop aansluitende arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 oktober 2012 (LJN: BX8788). Hij heeft bepleit dat op grond hiervan de TBS niet kan worden verlengd, nu de TBS, die gelet op de uitleg van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het hiervoor genoemde misdrijf, als gemaximeerd (tot vier jaar) moet worden aangemerkt. Daarnaast is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 359, lid 7 Sv. Naar de mening van de raadsman dient de officier van justitie in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 38e, eerste lid Sr bepaalt dat de totale duur van de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Artikel 359, zevende lid Sv bepaalt dat, indien de TBS-maatregel met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, het vonnis dit onder opgave van redenen aangeeft.
In de onderhavige zaak is [TBS gestelde] op 14 november 2002 door de rechtbank te Breda veroordeeld voor een afpersing (feit 1) en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven (feit 2) gericht.
Het voornoemd vonnis van de rechtbank te Breda bevat niet uitdrukkelijk de motivering als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Sv.
Inmiddels duurt de TBS van [TBS gestelde] al ruim 10 jaar.
Bij de beantwoording van de vraag of de TBS in het geval van [TBS gestelde] gemaximeerd is of onbeperkt kan worden verlengd, neemt de rechtbank voornoemde arrest van het EHRM als uitgangspunt.
In de zaak die aan het voornoemde arrest van het EHRM ten grondslag ligt heeft de rechtbank Roermond in haar beslissing als opleggingsrechter in 2003 en later in 2009 een overweging gewijd aan de vraag of er sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank Roermond heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het Hof Arnhem heeft vervolgens een andersluidend oordeel gegeven. Onder die omstandigheden heeft het EHRM bepaald dat het andersluidende oordeel van het Arnhemse Hof als verlengingsrechter in beroep niet verenigbaar is met artikel 38e, eerste lid Sr en artikel 359, zevende lid, Sv. (zie rechtsoverweging 34 van het arrest van het EHRM). Daaruit begrijpt de rechtbank dat – indien gemotiveerd is beslist over de maximering van de TBS – het niet aan de verlengingsrechter is om zijn eigen standpunt daaromtrent in de plaats te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat van een gemaximeerde TBS geen sprake is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een “geweldmisdrijf”. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de niet gemaximeerde duur van de TBS niet voorzienbaar is geweest en dat afbreuk is gedaan aan de door artikel 5 van het EVRM geboden bescherming tegen willekeurige vrijheidsbeneming.
De bewezenverklaring in de onderhavige zaak [TBS gestelde] vermeldt dat hij door bedreiging met geweld aangever [slachtoffer] heeft gedwongen tot een afgifte van f. 100,00, waarbij de bedreiging met geweld heeft bestaan door tegen die [slachtoffer] te zeggen: ‘Dit is een overval’ en/of ‘ik wil een meier’ en/of daarbij met zijn hand in de binnenzak van zijn jas greep. Daarnaast heeft [TBS gestelde] aangever [slachtoffer 2] bedreigd door te zeggen: ‘Wil je dood?’en ‘Ik maak je hier zo kapot’
Voorts heeft de rechtbank te Breda op 30 december 2011 uitdrukkelijk overwogen dat voor wat betreft feit 1 niet alleen sprake is geweest van een mondelinge bedreiging, maar dat daarnaast ook een gebaar is gemaakt door [TBS gestelde]. [TBS gestelde] heeft met zijn hand in zijn jaszak een gebaar gemaakt dat zowel aangever als getuige hebben opgevat als dreigen met een wapen. De rechtbank merkt hierbij op dat dit een non-verbale actie is geweest die de verbale actie heeft ondersteund. De mondelinge bedreiging moet bovendien worden geplaatst in de context van een overvalsituatie welke naar zijn aard reeds bedreigend is. Dit alles maakt dat de handelwijze van [TBS gestelde] zoals hiervoor omschreven naar zijn aard als agressief is te beschouwen tegenover aangever en getuige. Er is derhalve voldaan aan het criterium van 38e lid 1 Sr en de TBS van [TBS gestelde] is derhalve niet gemaximeerd.
Ook het Hof te Arnhem heeft op 18 juni 2012 bevestigd dat in dit geval sprake is van een niet gemaximeerde TBS, nu deze TBS is opgelegd vanwege een afpersing, zijnde een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan [TBS gestelde] in het vonnis van 14 november 2002 een ongemaximeerde TBS opgelegd, nu hij is veroordeeld voor een afpersing welke gelet op de bewezen gedragingen naar zijn aard als een geweldsmisdrijf moet worden aangemerkt.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vordering tot verlenging van de TBS. De rechtbank zal dan ook een beslissing nemen over de vordering tot verlenging van de TBS.
4 Het advies van de TBS-instelling
De TBS-instelling heeft geadviseerd de TBS te verlengen met 2 jaar en heeft daartoe het volgende overwogen.
[TBS gestelde] is een zwakbegaafde man met een uitgebreide voorgeschiedenis van emotionele en pedagogische verwaarlozing. Hij is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk antisociale trekken. Verder is er sprake van een psychotische stoornis. Bij [TBS gestelde] blijft sprake van een ernstig psychotisch toestandsbeeld. Daarnaast maakt hij een zeer verwarde en angstige indruk. [TBS gestelde] kan op oninvoelbare wijze reageren op vragen waarbij soms ook de agitatie bij hem toeneemt. [TBS gestelde] is langere tijd in separatie verpleegd en de kliniek acht verpleging middels een afzonderingsprogramma noodzakelijk. Er blijft sprake van een uiterst instabiel toestandsbeeld, waardoor [TBS gestelde] nog regelmatig op vrijwillige basis de nacht in de separeerruimte doorbrengt. Tijdens de huidige opname heeft [TBS gestelde] vernielingen aangericht en is sprake geweest van suïcidegevaar. De behandeling is voornamelijk gericht op stabilisatie, het signaleren van en interveniëren bij mogelijke risicosituaties en risicogedrag ter voorkoming van agressieve incidenten en het vergroten van de draagkracht. Op het moment dat het toestandsbeeld voldoende is gestabiliseerd, kan het dagprogramma geleidelijk worden uitgebreid en kan gerichte behandeling van de delictgerelateerde factoren worden opgestart. De komende periode zal het medicatiebeleid geoptimaliseerd worden en verder zal [TBS gestelde] neurologisch onderzocht worden om vast te stellen of er, naast de langer bestaande verstandelijke beperking, ook nog sprake is van een organisch substraat. Bij het wegvallen van voldoende externe structuur, ondersteuning en toezicht wordt het herhalingsrisico op incidenten als hoog ingeschat.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan nog het volgende toegevoegd dat de situatie van [TBS gestelde] de laatste twee maanden iets stabieler is geworden. Thans wordt onderzocht welke medicatie het beste voor [TBS gestelde] is. Op dit moment reageert hij goed op de medicatie. Het geven van structuur gaat langzaam aan wat beter. Tijdens de behandelperiode is sprake geweest van decompensatie. [TBS gestelde] is heel kwetsbaar. [TBS gestelde] verblijft niet meer in afzondering met uitzondering van 3 uren, verdeeld over 3 momenten, per dag. [TBS gestelde] zal altijd afhankelijk blijven van een gestructureerd leven en hij zal in een beveiligde situatie moeten blijven leven. Een volgende stap in het proces kan een begeleid verlof zijn, maar dat is nu niet aan de orde. [TBS gestelde] dient eerst stabiel te zijn.
5 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is ter zitting bij de vordering de TBS met twee jaren te verlengen gebleven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de kliniek thans bezig is met het beheersen van [TBS gestelde] en niet met zijn behandeling. Het recidiverisico is hoog, ook als [TBS gestelde] onbegeleid verlof krijgt. Er is een grote kans op decompensatie met als gevolg dat [TBS gestelde] strafbare feiten gaat plegen. Een plaatsing in een instelling op grond van de BOPZ is niet aan de orde, omdat aldaar sprake is van minder structuur en meer vrijheden. De verwachting is dat [TBS gestelde] hier niet op een juiste manier mee kan omgaan.
6 Het standpunt van de verdediging
[TBS gestelde] heeft ter zitting verklaard dat hij meerdere medicijnen tegelijk moet slikken en dat dit niet goed voor hem is. [TBS gestelde] is van mening dat hij niet psychotisch is en dat hij geen stemmen in zijn hoofd hoort. [TBS gestelde] verzoekt de rechtbank om de TBS per direct te laten eindigen, zodat hij naar huis kan.
De verdediging heeft betoogd dat de TBS beëindigd dient te worden en heeft het volgende aangevoerd. [TBS gestelde] is niet agressief en van delictgevaar is geen sprake. Verder is de verdediging van mening dat het rechtsbeginsel van de proportionaliteit ertoe zou moeten leiden dat de TBS in duur wordt beperkt. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om de TBS te beëindigen zodat [TBS gestelde] in het kader van een machtiging op grond van de Wet BOPZ in een instelling opgenomen kan worden.
7 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op grond van de rapportage van de TBS-instelling en de door de deskundige ter zitting gegeven toelichting dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij [TBS gestelde]. Voorts stelt de rechtbank vast dat de behandeling van [TBS gestelde] op dit moment voornamelijk is gericht op stabilisatie en dat nog moet worden begonnen met het daadwerkelijk opstarten van de behandeling met betrekking tot de delictgerelateerde factoren en het opstarten van begeleid verlof. Aangezien de stoornis nog immer aanwezig is en er qua behandeling nog een groot aantal stappen moet worden gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat nog steeds aan het gevaarscriterium wordt voldaan. De rechtbank acht een BOPZ-regime thans niet aan de orde, nu de TBS qua veiligheid en structuur meer waarborgen biedt.
Alles overwegend is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de TBS met verpleging van [TBS gestelde] wordt verlengd met 2 jaar. Daarbij heeft de rechtbank, gelet op het indexdelict, de duur van de TBS en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in haar afweging betrokken.
8 De toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing.
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [TBS gestelde] met 2 jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. Volkers, voorzitter, mr. Combee en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Vermaat en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 januari 2013.