ECLI:NL:RBZWB:2013:BY8610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86580 / KG ZA 12-259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie en schadevergoeding wegens onrechtmatige publicaties door Stichting Radio-Omroep Schouwen-Duiveland

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een rectificatie en schadevergoeding van de Stichting Radio-Omroep Schouwen-Duiveland (RSD) wegens onrechtmatige uitlatingen die in diverse media zijn gedaan. De gewraakte uitlatingen betroffen beschuldigingen van fraude en verduistering door [eiser], die sinds 1997 als penningmeester en secretaris van RSD fungeerde. De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2012, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 januari 2013. Eiser stelde dat de beschuldigingen ongegrond waren en dat hij schade had geleden door de publicaties. RSD voerde aan dat de uitlatingen niet onrechtmatig waren en dat er geen sprake was van lichtvaardige verdachtmakingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gewraakte uitlatingen niet als onjuist of misleidend konden worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat RSD voldoende zorgvuldigheid had betracht en dat de vorderingen van eiser moesten worden afgewezen. Eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van RSD, die op € 1.391,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 15 januari 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht, voorzieningenrechter
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/86580 / KG ZA 12-259
Vonnis van 15 januari 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
eiser,
advocaat: mr. A.W. Boer te Zeist,
tegen
de stichting
STICHTING RADIO-OMROEP SCHOUWEN-DUIVELAND,
gevestigd te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.
Partijen zullen hierna [eiser] en RSD worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2012 met producties 1 t/m 20,
- de bij (fax)brieven van 2 januari 2013 en 4 januari 2013 van de zijde van RSD gevoegde producties 1 t/m 11,
- de bij faxbrief van 8 januari 2013 van de zijde van [eiser] gevoegde aanvullende producties 21 t/m 27,
- de mondelinge behandeling op 8 januari 2013,
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van RSD.
2. De feiten
2.1. [eiser] is sinds 1997 bestuurder van RSD. In de gecombineerde bestuursfunctie penningmeester/secretaris heeft hij vanaf 2001 de financiële administratie van RSD verzorgd en de jaarrekeningen opgesteld.
2.2. In artikel 4 lid 6 van de statuten van RSD is bepaald dat de leden van het bestuur geen beloning voor hun werkzaamheden genieten.
2.3. De jaarrekeningen zijn tot en met de jaarrekening over 2010 door het bestuur van RSD goedgekeurd. Aan [eiser] is, in zijn hoedanigheid van penningmeester, steeds decharge verleend.
2.4. In de zomer van 2012 zijn er problemen tussen [eiser] en de overige bestuursleden van RSD ontstaan over het uitblijven van de financiële stukken met de noodzakelijke onderbouwing daarvan over het verslagjaar 2011.
2.5. Uit de notulen van de bestuursvergadering d.d. 18 september 2012 blijkt dat er op dat moment nog steeds geen cijfers zijn over 2011 met onderliggende stukken. Uit de notulen blijkt voorts dat een meerderheid van het bestuur het vertrouwen in [eiser] heeft opgezegd. Daarop heeft [eiser] aangegeven terug te willen treden als bestuurslid en daarbij zijn functie als penningmeester/secretaris te willen neerleggen.
2.6. Bij brief van 21 september 2012, ondertekend door alle overige bestuursleden van RSD, is [eiser] meegedeeld dat hij per direct uit de functies van penningmeester en secretaris is ontzet. Daarbij is hij verzocht om zijn volledige medewerking te verlenen aan de overhandiging en overdracht van de administratie.
2.7. Op 6 oktober 2012 is [eiser] per brief gesommeerd om de volledige financiële en secretariële administratie binnen veertien dagen na dagtekening van dit schrijven aan het bestuur van RSD ter beschikking te stellen.
2.8. Bij brief van 18 oktober 2012 heeft de raadsman van [eiser] op voornoemde brieven van het bestuur van RSD gereageerd. Daarin wordt onder meer gesteld dat het besluit om [eiser] als bestuurder te ontslaan niet rechtsgeldig is genomen.
2.9. Op 14 november 2012 is [eiser] bij brief van de raadsman van RSD nogmaals gesommeerd tot afgifte van de financiële administratie aan RSD. Tevens heeft de raadsman van RSD [eiser] gesommeerd om totaal € 25.207,67 terug te betalen aan RSD omdat [eiser] zich dit bedrag onrechtmatig zou hebben toegeëigend.
2.10. RSD heeft op 26 november 2012 bij de politie aangifte tegen [eiser] gedaan van verduistering.
2.11. RSD heeft door middel van een nieuwsbrief op 26 november 2012 (abusievelijk gedateerd op 28 november 2012) haar 80 medewerkers, allen vrijwilligers, geïnformeerd over de ontstane situatie.
2.12. In de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) van 27 november 2012 staat het navolgende te lezen:
“Het bestuur van de lokale omroep Radio Schouwen-Duiveland heeft aangifte gedaan tegen zijn voormalig penningmeester en secretaris uit Zierikzee. Dat heeft omroepvoorzitter Wil Alkemade maandagavond bevestigd. De man wordt ervan verdacht gedurende tenminste anderhalf jaar lang geld van de omroep te hebben overgemaakt naar zijn eigen bedrijf. De penningmeester weigerde de overige bestuursleden inzage te geven in de boekhouding van de omroep. Toen hij daartoe herhaaldelijk via aangetekende brieven werd gemaand, legde hij zijn functie neer. Om hoeveel geld het gaat, is nog niet bekend.”
2.13. Op de websites van de uitgave “Wereldregio” en op de website van PZC zijn op 26 november 2012 berichten met een vergelijkbare inhoud opgenomen. Daarnaast is op 30 november 2012 in de wekelijkse papieren uitgave van Wereldregio een uitgebreide publicatie over de kwestie verschenen.
2.14. Bij brief van 28 november 2012 heeft [eiser] RSD via zijn raadsman gesommeerd tot het plaatsen van een rectificatie. Het bestuur van RSD is daartoe niet bereid gebleken.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van RSD in de kosten van dit geding,
1. RSD te veroordelen tot betaling van een voorschot op een nog te bepalen vergoeding wegens materiële en immateriële schade, groot € 5.000,00,
2. RSD te veroordelen om binnen 5 dagen na dagtekening van dit vonnis een rectificatie te plaatsen, op te maken in gelijk lettertype en gelijke lettergrootte als de oorspronkelijke tekst van de artikelen, op de voorpagina van PZC, Wereldregio en op de internetsites van voornoemde media en Zeelandnet met de volgende tekst:
“Ten onrechte heeft het bestuur van de Stichting Radio-Omroep Schouwen-Duiveland in deze uitgave de indruk gewekt dat haar secretaris/penningmeester zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude of verduistering. De geuite beschuldigingen zijn volstrekt onjuist en missen elke grond. Het bestuur had dergelijke uitlatingen nooit mogen doen en trekt ze dan ook in. Het bestuur van de Stichting biedt aan haar secretaris/penningmeester haar oprechte excuses aan.”,
3. te bepalen dat voornoemde rectificatie tevens wordt verzonden aan alle ontvangers van de nieuwsbrief van 26 november 2012,
4. te bepalen dat RSD een dwangsom verschuldigd zal zijn van € 500,-- per dag dat niet is voldaan aan het onder 2 en 3 gevorderde.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het navolgende aan. In diverse media, nieuwsbrieven en correspondentie is geschreven dat [eiser] malversaties zou hebben gepleegd in zijn hoedanigheid van penningmeester van RSD. Deze publicaties zijn afkomstig van (het bestuur van) RSD, dan wel worden daarin bestuursleden geciteerd. [eiser] stelt dat de beschuldigingen van RSD volstrekt uit de lucht zijn gegrepen. Van malversaties, diefstal of verduistering is geen sprake. Aan de betalingen die [eiser] aan zijn eigen bedrijf, LBC Services B.V. (hierna: LBC), heeft gedaan, ligt immers een overeenkomst met het bestuur van RSD ten grondslag. Op basis van een door LBC uitgebrachte en door de heer [A.], oud bestuurder van RSD, op 9 februari 2001 ondertekende offerte voert LBC sinds 2001 de administratie van RSD voor een destijds overeengekomen bedrag van € 2.100,00 ex btw per jaar. Door in de nieuwsbrief een verband te leggen tussen het verdwijnen van geld naar de bankrekening van LBC, de aangifte en het vertrek van [eiser] als penningmeester heeft het bestuur expliciet gesuggereerd dat [eiser] strafrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Daarmee is [eiser] in zijn eer en goede naam aangetast. Verder is onjuist dat [eiser] zou hebben geweigerd inzage te geven in de boekhouding van de omroep. De afspraak was dat de voorzitter van het bestuur van RSD, mevrouw [B.], de administratie op het kantoor van LBC zou controleren en ophalen. RSD heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. [eiser] is dan ook van mening dat de uitlatingen van de bestuursleden van RSD in de nieuwsbrief en in diverse media een onrechtmatige daad jegens hem opleveren en dat RSD dient te worden veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op de grond van artikel 6:167 Burgerlijk Wetboek (BW). Bovendien lijdt [eiser] schade als gevolg van de publicaties. Hij wordt door banken en zakenpartners op de inhoud hiervan aangesproken. Om die reden vordert hij tevens een voorschot op de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
3.3. RSD heeft als verweer het navolgende aangevoerd. Er is geen sprake van lichtvaardige verdachtmakingen. Uit de lijst die RSD als productie 7 in het geding heeft gebracht en de onderliggende bankrekeningafschriften blijkt dat in de periode van 7 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 van de rekening van RSD substantiële bedragen zijn afgeboekt naar het bedrijf van [eiser], LBC. RSD betwist dat hieraan een overeenkomst ten grondslag zou liggen. Volgens RSD is er nooit sprake van geweest dat de financiële administratie aan LBC zou worden uitbesteed. De handtekening op de offerte van LBC is niet de handtekening van de heer [A.]. Verder is tussen RSD en [eiser] nooit overeengekomen dat hij zijn werkzaamheden als penningmeester in rekening zou kunnen brengen. Dit zou immers in strijd zijn met de statuten. RSD heeft, anders dan [eiser] stelt, wel degelijk geprobeerd een afspraak te maken voor het ophalen van de administratie. [eiser] heeft echter steeds geweigerd de bescheiden te overhandigen. Met de gewraakte publicaties heeft het bestuur van RSD niets te maken. De nieuwsbrief is gericht aan de medewerkers van RSD en uitgebracht om onrust op de werkvloer te voorkomen. Het bestuur van RSD heeft de nieuwsbrief niet aan de media beschikbaar gesteld noch was het de bedoeling van RSD dat de nieuwsbrief de media zou bereiken. Van een onrechtmatig handelen door RSD is dan ook geen sprake, zodat de gevorderde rectificatie moet worden afgewezen. Ook de vordering tot betaling van schadevergoeding moet worden afgewezen. Uit niets blijkt dat de publiciteit [eiser] zakelijk zou hebben geschaad.
4. De beoordeling
4.1. De vraag waar het in het onderhavige geschil met name om gaat is of de door het bestuur van RSD gebezigde uitlatingen in de nieuwsbrief van 26 november 2012 en de uitlatingen van het bestuur in de diverse media onrechtmatig jegens [eiser] moeten worden geoordeeld. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op een afweging van twee tegenover elkaar staande maatschappelijke belangen: aan de ene kant het belang dat burgers, in dit geval [eiser], niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, aan de andere kant het belang dat men zich (in het openbaar) kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend moet kunnen uitlaten om te voorkomen dat door een gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken, kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Verder kan een vordering tot rectificatie blijkens artikel 6:167 BW worden toegewezen wanneer onrechtmatig is gehandeld door een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard.
4.2. De gewraakte uitlatingen zien erop dat [eiser] geld van de omroep zou hebben overgeboekt naar zijn eigen bedrijf en geweigerd zou hebben de overige bestuursleden inzage te geven in de boekhouding van de omroep. Met betrekking tot de betalingen die [eiser] aan zijn eigen bedrijf heeft gedaan staat vast dat in de periode van 7 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 maandelijks een bedrag van € 542,94 naar de rekening van LCB is overgeboekt. In kort geding kan niet worden vastgesteld of, zoals [eiser] heeft betoogd, een overeenkomst tussen RSD en LBC is gesloten op 2 oktober 2001. Daarvoor is nadere bewijslevering nodig, waarvoor deze procedure zich niet leent. Echter, zo er al sprake zou zijn van een overeenkomst waarbij administratieve werkzaamheden aan LBC zijn uitbesteed, moet worden geconstateerd dat de bedragen die [eiser] voor deze werkzaamheden aan RSD in rekening heeft gebracht, sterk afwijken van het op 2 oktober 2001 geoffreerde bedrag. De bedragen die op basis van deze offerte per kwartaal aan RSD in rekening zouden worden gebracht, heeft [eiser] in de hiervoor genoemde periode maandelijks naar de rekening van zijn eigen bedrijf overgemaakt. Hiervoor heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands geen plausibele verklaring kunnen geven. Zijn opmerking ter zitting dat hij er beter aan had gedaan het bestuur van RSD van deze verhoging in kennis te stellen schiet in dat verband te kort. Bovendien worden de door [eiser] aan zijn eigen bedrijf gedane betalingen niet verantwoord in de door hem opgestelde jaarrekeningen. Zo is in het concept van de jaarrekening 2011 voor administratie en financieel beheer en secretariaat en overige ondersteuningswerkzaamheden een totale som van € 3.750,00 opgenomen, terwijl feitelijk een substantieel hoger bedrag naar de rekening van LCB is overgeboekt. Tegen de gestelde weigering om inzage te geven in de boekhouding heeft [eiser] weliswaar aangevoerd dat RSD al die tijd heeft nagelaten een afspraak te maken voor het inzien en ophalen van de administratie, maar dit verweer zal worden gepasseerd. Op grond van de schriftelijke sommatie d.d. 6 oktober 2012 moet het voor [eiser] immers duidelijk zijn geweest dat het bestuur directe overdracht van de administratie verlangde. Verder is het een feit dat eerst nadat RSD op 26 november 2012 bij de politie aangifte heeft gedaan van verduistering, [eiser] de administratie aan de politie heeft afgegeven.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook het voorlopig oordeel toegedaan dat geen sprake is van lichtvaardige verdachtmakingen, nu de gewraakte uitlatingen voldoende steun vinden in het voorhanden zijnde feitenmateriaal, zoals hiervoor is weergegeven. Daar komt bij dat RSD haar verdenkingen jegens [eiser] kracht heeft bijgezet door tegen [eiser] aangifte te doen bij de politie Zeeland-West-Brabant. Naar aanleiding van de aangifte van RSD is de volledige administratie over de laatste zeven jaargangen voor onderzoek in beslag genomen en loopt er een strafrechtelijk onderzoek tegen [eiser].
4.3. De conclusie tot zover is dan ook dat de gewraakte uitlatingen vooralsnog niet als een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard kunnen worden aangemerkt, zodat blijkens artikel 6:167 BW de vordering tot rectificatie niet kan worden toegewezen.
4.4. Evenmin kan worden geoordeeld dat RSD, gezien de aard en strekking van de uitlatingen, jegens [eiser] anderszins onvoldoende zorgvuldigheid zou hebben betracht. Van belang daarbij oordeelt de voorzieningenrechter dat het bestuur van RSD er meerdere malen bij [eiser] op heeft aangedrongen om openheid van zaken te geven, hem daarmee de gelegenheid biedende de verdenking te ontkrachten, maar [eiser] het kennelijk op aangifte van verduistering heeft willen laten aankomen. Dat, zoals [eiser] heeft betoogd, het bestuur van RSD de nieuwsbrief bewust aan de media ter beschikking zou hebben gesteld, is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door RSD, voorshands niet aannemelijk. Verder moet in aanmerking worden genomen dat, zo is ter zitting gebleken, partijen het erover eens zijn dat de nieuwsbrief, die is gericht aan alle medewerkers van RSD, een openbaar karakter mist. Dit neemt niet weg dat met de verspreiding van de nieuwsbrief onder een kring van 80 personen, daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter het niet onaanzienlijke risico wordt aanvaard dat de daarin opgenomen informatie naar buiten lekt. Onder omstandigheden kan dit onzorgvuldig zijn, maar alleen voor zover deze informatie niet juist zou blijken te zijn. Dat doet zich hier, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen, niet voor. Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat de naam van [eiser] in de media niet wordt genoemd.
4.5. Alle hiervoor weergegeven omstandigheden in aanmerking genomen komt de voorzieningenrechter, na afweging van de wederzijdse betrokken belangen, tot het voorlopig oordeel dat RSD niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.6. [eiser] zal gezien het bovenstaande als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RSD worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
- totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RSD tot op heden begroot op € 1.391,00,
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.?