ECLI:NL:RBZWB:2013:9580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
AWB 13/24221
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning zonder gelegenheid tot indienen zienswijze

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.C. Heijnneman, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 11 september 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond had verklaard. De zitting vond plaats op 9 december 2013, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. J.R. Toussaint.

De rechtbank overwoog dat het in geschil was of eiseres de gelegenheid had moeten krijgen om haar zienswijze in te dienen voordat de intrekking van haar verblijfsvergunning plaatsvond. De rechtbank verwees naar artikel 4:8, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat als niet voldaan is aan een wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken, er geen gelegenheid hoeft te worden geboden om een zienswijze in te dienen. Tevens werd artikel 4.43, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aangehaald, waarin staat dat een vreemdeling die niet langer voldoet aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning dit binnen vier weken aan de verweerder moet meedelen.

De rechtbank stelde vast dat eiseres haar relatie met de heer [naam 1] had verbroken en deze wijziging niet aan de verweerder had doorgegeven. Hierdoor had eiseres niet voldaan aan haar wettelijke verplichting. De rechtbank concludeerde dat er voor de staatssecretaris geen verplichting bestond om eiseres in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen of haar te horen voordat de intrekking van de verblijfsvergunning plaatsvond. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier R. de Pooter.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/24221
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 december 2013 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. J.R. Toussaint.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2013. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2.
In geschil is uitsluitend of eiseres in de gelegenheid diende te worden gesteld haar zienswijze in te dienen alvorens verweerder kon overgaan tot de intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
3.
In artikel 4:8, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) is bepaald dat indien niet is voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken er geen gelegenheid dient te worden geboden een zienswijze in te dienen.
In artikel 4.43, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: Vb 2000) is bepaald dat de vreemdeling die niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, dit binnen vier weken meedeelt aan verweerder.
4.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de relatie tussen eiseres en de heer [naam 1] is verbroken en dat eiseres deze wijziging niet aan verweerder heeft doorgegeven. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarmee niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting, neergelegd in artikel 4.43, eerste lid, van het Vb 2000, gegevens te verstrekken. De rechtbank verwijst hierbij tevens naar de door eiseres op 2 maart 2010 ondertekende relatieverklaring waarin staat dat zij de beëindiging van de relatie terstond ter kennis zal brengen aan verweerder.
5.
De rechtbank is van oordeel dat voor verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:8, tweede lid, van de Awb, in onderhavig geval geen verplichting bestond om eiseres in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen dan wel om haar te horen voorafgaand aan het besluit tot intrekking van haar verblijfsvergunning.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid R. de Pooter, griffier, op 9 december 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.