ECLI:NL:RBZWB:2013:9081
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- mr. Van Meer
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en voorlopige voorzieningen in internationale echtscheidingskwestie
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2013 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw, die met haar drie minderjarige kinderen vanuit België naar Nederland is gevlucht, verzoekt om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken. De man, die in België woont, betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en stelt dat de Belgische rechter zich al over de kindgerelateerde kwesties heeft uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw inmiddels langer dan zes maanden in Nederland verblijft, waardoor de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen.
De rechtbank overweegt dat de Belgische rechter eerder een beslissing heeft genomen over de kinderen, waarbij is bepaald dat zij bij de man ingeschreven worden en dat het verblijf bij de vrouw in onderling overleg geregeld dient te worden. De rechtbank erkent deze beslissing op basis van de Verordening Brussel II-bis. De vrouw heeft echter hoger beroep ingesteld tegen deze Belgische beschikking, waardoor deze niet onherroepelijk is. De rechtbank concludeert dat er in zowel België als Nederland een gelijktijdige procedure aanhangig is, wat leidt tot een situatie van litispendentie.
Uiteindelijk besluit de rechtbank om de partijen te verwijzen naar de rechtbank van eerste aanleg in België voor de contactregeling, en weigert het meer of anders verzochte. Deze beslissing is genomen in het belang van een juiste procesvoering en om te voorkomen dat er tegenstrijdige uitspraken worden gedaan over hetzelfde onderwerp.