ECLI:NL:RBZWB:2013:9081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
C/02/269325 FA RK 13-5247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Van Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en voorlopige voorzieningen in internationale echtscheidingskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2013 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw, die met haar drie minderjarige kinderen vanuit België naar Nederland is gevlucht, verzoekt om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken. De man, die in België woont, betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en stelt dat de Belgische rechter zich al over de kindgerelateerde kwesties heeft uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw inmiddels langer dan zes maanden in Nederland verblijft, waardoor de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen.

De rechtbank overweegt dat de Belgische rechter eerder een beslissing heeft genomen over de kinderen, waarbij is bepaald dat zij bij de man ingeschreven worden en dat het verblijf bij de vrouw in onderling overleg geregeld dient te worden. De rechtbank erkent deze beslissing op basis van de Verordening Brussel II-bis. De vrouw heeft echter hoger beroep ingesteld tegen deze Belgische beschikking, waardoor deze niet onherroepelijk is. De rechtbank concludeert dat er in zowel België als Nederland een gelijktijdige procedure aanhangig is, wat leidt tot een situatie van litispendentie.

Uiteindelijk besluit de rechtbank om de partijen te verwijzen naar de rechtbank van eerste aanleg in België voor de contactregeling, en weigert het meer of anders verzochte. Deze beslissing is genomen in het belang van een juiste procesvoering en om te voorkomen dat er tegenstrijdige uitspraken worden gedaan over hetzelfde onderwerp.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familierecht
Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/269325 FA RK 13-5247
Beschikking betreffende voorlopige voorzieningen,
in de zaak van
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J. Bronsveld,
en
[naam],
wonende te [plaatsnaam], België,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. F. Ben-Saddek.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 6 september 2013 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 24 september 2013 ontvangen verweerschrift met bijlage;
- het op 30 september 2013 ontvangen aanvullend verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 september 2013.

2.Het verzoek

De vrouw verzoekt, samengevat, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

3.De beoordeling

3.1
De vrouw wenst dat het contact tussen de man en de drie minderjarige kinderen van partijen zal plaatsvinden in begeleide vorm via Juzt, dan wel een door de rechtbank aan te wijzen instantie, voor de duur dat de echtscheidingsprocedure loopt en nog geen definitieve beslissing is gegeven aangaande het contact. Zij is met de kinderen vanuit België naar Nederland gevlucht, aldus de vrouw.
3.2
De man stelt primair dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vrouw, op gelijkluidende redenen als in de bodemzaak met zaaknummer [nummer].
Subsidiair meent hij dat het verzoek niet-ontvankelijk is.
Hiertoe stelt hij primair dat de vrouw niet in staat zal zijn om te voldoen aan het vereiste van artikel 821 lid 4 Rv en subsidiair dat de Belgische rechter zich bij beschikking van 17 mei 2013 reeds heeft uitgelaten over de kindgerelateerde kwesties.
De man en zijn advocaat zijn, na voorafgaande kennisgeving daarvan, niet ter zitting verschenen.
3.3
Bij beschikking van 23 september 2013 in voormelde bodemprocedure heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, nu in die zaak is vast komen staan dat de vrouw ten tijde van indiening van dat verzoek onmiddellijk daaraan voorafgaande formeel nog geen zes maanden haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Inmiddels heeft de vrouw langer dan zes maanden formeel haar gewone verblijfplaats in Nederland. Derhalve is de rechtbank niet onbevoegd op de door de man gestelde gronden.
3.4
Nu de kinderen van partijen zich feitelijk in Nederland bevinden, acht de rechtbank zich in de onderhavige zaak bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
3.5
Voorts overweegt de rechtbank dat op grond van het bepaalde in artikel 821 lid 4 Rv binnen vier weken na dagtekening van de onderhavige beschikking een verzoek tot echtscheiding dient te zijn ingediend. De rechtbank ziet niet in waarom de vrouw hiertoe niet in staat zou zijn, zoals de man stelt.
3.6
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de Belgische rechter bij beschikking van 17 mei 2013 in kort geding reeds een beslissing heeft gegeven omtrent de kinderen. Hierbij is onder meer bepaald dat de kinderen ingeschreven worden in het bevolkingsregister te [plaatsnaam] België bij de man en dat het verblijf van de kinderen bij de vrouw door partijen in onderling overleg wordt geregeld. Op grond van artikel 21 lid 1 van de Verordening Brussel II-bis wordt de beslissing van de Belgische rechter door deze rechtbank erkend.
De Belgische echtscheidingsprocedure is aangehouden en komt opnieuw voor op de zitting van 22 oktober 2013, zo blijkt uit de door mr. Bronsveld ter zitting overgelegde brief aan hem van de Belgische advocaat van de vrouw van 24 september 2013.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting verklaard dat de vrouw tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de Belgische beschikking van 17 mei 2013, zodat deze beslissing niet onherroepelijk is. De zaak in hoger beroep zal waarschijnlijk eerst in januari 2015 op zitting worden behandeld. Daarbij heeft de man de beschikking van de Belgische rechter niet geëxecuteerd. Dat maakt dat de rechtbank een inhoudelijk oordeel kan geven, aldus de vrouw.
3.7
De rechtbank volgt de vrouw niet in voormeld standpunt.
Bij voormelde beschikking van 17 mei 2013 heeft de Belgische rechter zich bevoegd verklaard. Dit neemt niet weg dat ook de Nederlandse rechter ten aanzien van de bodemzaak bevoegd geacht zou kunnen worden. De regeling van de bevoegdheid op grond van Brussel II-bis sluit immers niet uit dat gerechten in verschillende landen gelijkelijk bevoegd zijn om over een geschil te beslissen. Wel maakt dit dat het niet juist zou zijn om ter zake de in België gevoerde procedure ter zake voorlopige maatregelen aan te nemen dat deze zou dienen te wijken voor door de Nederlandse rechter te nemen maatregelen, zoals de thans verzochte voorlopige voorzieningen. Dit geldt te meer nu de kinderen door de Belgische rechter vooralsnog aan de man zijn toevertrouwd, waarbij bekend was dat de kinderen ook toen reeds feitelijk bij de vrouw verbleven.
Het moet er voor worden gehouden dat er ten aanzien van hetzelfde onderwerp in zowel België als Nederland een gelijksoortige procedure aanhangig is. Voor dit soort gevallen voorziet Brussel II-bis in een litispendentieregeling, opgenomen in artikel 19. Nu kan worden vastgesteld dat de zaak bij de Belgische rechter het eerst is aangebracht, dient de rechtbank partijen dan ook naar die rechter te verwijzen. De vrouw kan een vordering inzake de contacten met de kinderen bij de Belgische rechter aanhangig maken.
Derhalve wordt beslist als na te melden.

4.De beslissing

De rechtbank
verwijst partijen inzake de contactregeling naar de rechtbank van eerste aanleg van [plaatsnaam], België;
weigert het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
cvdv
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover