ECLI:NL:RBZWB:2013:9004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
2460349-VV-13-146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer bij garagebedrijf na verdenking van misdrijf

In deze zaak gaat het om een werknemer van een garagebedrijf, dat ook ambulances herstelt, die op 13 maart 2013 op het werk is gearresteerd op verdenking van het onbruikbaar maken van ambulances. Na zijn aanhouding heeft de werkgever, [gedaagde], de werknemer op non-actief gesteld en hem op 18 maart 2013 op staande voet ontslagen. De werknemer, [eiser], heeft het ontslag vernietigd en vordert loonbetaling na zijn detentie. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen, omdat er op het moment van ontslag geen veroordeling was, maar wel ernstige verdenkingen. De kantonrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden van de zaak, het ontslag op staande voet gerechtvaardigd kan zijn. De werkgever heeft de werknemer niet gehoord voor het ontslag, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet noodzakelijk was in deze situatie. De ernst van de beschuldigingen en de impact op de organisatie van [gedaagde] zijn zwaarwegende factoren. De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand kan houden, en wijst de vordering van [eiser] af. De kosten van de procedure worden aan [eiser] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 2460349 VV EXPL 13-146
vonnis in kort geding d.d. 29 november 2013
inzake
[VOORNAAM] [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mw mr. F. Reith (Klaverblad rechtsbijstand),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] [naam].,
gevestigd te[adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E. Dijk (SRK rechtsbijstand).

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 28 oktober 2013 met producties 1 tot en met 10;
de door eiser nagestuurde productie 11;
de door gedaagde op voorhand toegezonden stukken;
e aantekeningen van de griffier.
1.1
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2013.
1.2
Ter zitting waren aanwezig [eiser], bijgestaan door mr. Reith voornoemd, alsmede [gedaagde], onder andere vertegenwoordigd door haar directeur en bijgestaan door mr. Dijk voornoemd. Beide gemachtigden hebben ter gelegenheid van de zitting hun standpunten toegelicht, vragen beantwoord en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren. Mr Dijk heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn verder aantekeningen gemaakt door de griffier.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, hier verkort weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het [eiser] toekomende salaris primair vanaf 18 maart 2013, subsidiair vanaf 11 oktober 2013, het nog te betalen salaris te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, een bedrag van € 968,-- aan buitengerechtelijke kosten, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten alsmede de nakosten
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering(en).

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
a) [eiser], geboren op[geboortedatum], is op 1 augustus 1985 bij [gedaagde] in dienst getreden, laatstelijk tegen een bruto maandloon van € 4.200,--;
b) [eiser] is werkzaam in de functie van bedrijfsleider;
c) [gedaagde] is niet alleen een regulier garagebedrijf, maar levert ook ambulances en verzorgt het onderhoud daarvan;
d) Op 13 maart 2013 is [eiser] op het werk aangehouden en overgebracht naar een politiebureau; tegelijkertijd heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de werkplaats en het kantoor van [gedaagde];
e) [gedaagde] heeft [eiser] daarop per brief van 15 maart 2013 op non-actief gesteld;
f) [eiser] is verdacht van het opzettelijk onbruikbaar maken van voertuigen (ambulances), hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 168 Wetboek van Strafrecht;
g) Na de voorgeleiding van [eiser] bij de rechter-commissaris op 15 maart 2013 is [eiser] wegens ernstige bezwaren voor de duur van 14 dagen in bewaring gesteld; Op die dag is [eiser] ook opgenomen in het penitentiair psychiatrisch centrum te Zwolle, al waar hij in beperkingen heeft gezeten;
h) [gedaagde] heeft [eiser] na kennisname van de beslissing van de rechter-commissaris op staande voet ontslagen, hetgeen direct schriftelijk is bevestigd. In de ontslagbrief van 18 maart 2013 staat onder meer:
“(…)
Vandaag hebben wij vernomen dat u wordt verdacht van het ernstige misdrijf zoals omschreven in artikel 168 Wetboek van strafrecht, welk artikel het opzettelijk onbruikbaar maken van voertuigen strafbaar stelt.
(…)
Gelet op uw functie bij [gedaagde] [naam]. als bedrijfsleider/monteur in relatie tot het feit waarvan u verdacht wordt, maakt dat wij geen enkel vertrouwen meer in u hebben en wij genoodzaakt zijn de arbeidsovereenkomst met u onmiddellijk wegens dringende reden, te weten de verdenking dat u zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf zoals in artikel 168 Wetboek van Strafrecht omschreven, te beëindigen.
(…)”
i)Op 11 oktober 2013 is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld voor de duur van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk; in het vonnis staat onder meer:
“(…)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een drietal ambulances en het onbruikbaar maken van één ambulance, alsmede aan een drietal pogingen tot oplichting. Verdachte heeft met zijn handelswijze het risico genomen dat het ambulancevervoer verstoord raakte. Goed functionerend ambulancevervoer is van groot maatschappelijk belang. Niet zelden gaat het in situaties waarin deze voertuigen moeten worden ingezet om een strijd tussen leven en dood. De burger moet dan ook op het adequaat functioneren van deze voertuigen kunnen rekenen. Met zijn handelen, heeft verdachte dan ook grote onrust veroorzaakt. Niet alleen binnen de betrokken organisaties, maar ook in maatschappelijk opzicht heeft verdachte een gevoel van onveiligheid teweeggebracht.
(…)”
j) Tijdens zijn detentie heeft [eiser] langdurig in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven;
k) [eiser] dient ook in de toekomst nog andere behandelingen te ondergaan voor zijn psychische klachten, welke behandelingen hetzij klinisch, hetzij ambulant zullen geschieden;
l) [eiser] heeft zich in verband met zijn psychische klachten via zijn echtgenote op 15 maart 2013 ziek gemeld;
m) Tegen het vonnis van 11 oktober 2013 is geen hoger beroep ingesteld.
3.2
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de opzegging van het dienstverband wegens het ontbreken van een dringende reden niet rechtsgeldig gegeven is en voorts dat [gedaagde] onzorgvuldig gehandeld heeft door hem voorafgaand aan het ontslag niet te horen en [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn verhaal te doen. Ter zitting is nader aangevoerd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat de beslissing van de rechter commissaris in strafzaken is afgewacht, terwijl[gedaagde] direct al bekend was gemaakt met de aard van de verdenking. Het feit dat slechts sprake was van een verdenking, maakt voorts dat er geen dringende reden aangenomen kan worden. De werknemer behoort onschuldig gehouden te worden, zolang hij door de strafrechter niet is veroordeeld. Ten slotte wijst [eiser] er op dat het ontslag op staande voet gezien moet worden als een te zware sanctie, gelet op de duur van het dienstverband en zijn staat van dienst in relatie tot de gevolgen. Wegens ziekte kan[gedaagde] zich tijdens de periode van detentie niet beroepen op artikel 7:628 BW, en voor het geval dat wel kan behoort de vordering toegewezen te worden vanaf het moment dat detentie van [eiser] is geëindigd, aldus steeds [eiser].
3.3
[gedaagde] stelt dat wel degelijk sprake is geweest van een dringende reden. [eiser] is met veel machtsvertoon op het werk aangehouden. [gedaagde] heeft daarna geprobeerd te achterhalen wat er precies speelde waarna zij door de officier van justitie over de aard van de verdenking geïnformeerd is, met de toevoeging dat het ging om de verdenking van een ernstig strafbaar feit en bovendien niet om een incident. Dat is in zekere zin bevestigd door het gegeven dat [eiser] in beperkingen zat, waardoor contact met hem niet mogelijk was –en hij dus ook niet gehoord kon worden- en in het gegeven dat de rechter commissaris bij de voorgeleiding ernstige bezwaren heeft aangenomen. [eiser] heeft door de verdenking van de beschadiging van ambulances die aan het bedrijf waren toevertrouwd, het bedrijf van [gedaagde] moedwillig en serieus in gevaar en in diskrediet gebracht en daarmee ook de banen in gevaar gebracht van een groot aantal collega’s. [eiser], die als leidinggevende en lid van het managementteam ook een voorbeeldfunctie had, was daardoor per direct niet meer te handhaven en heeft zelf veroorzaakt dat ieder vertrouwen in hem is komen te vervallen. [gedaagde] was het ook aan zijn opdrachtgevers verschuldigd direct passende maatregelen te treffen. [gedaagde] heeft door het handelen van [eiser] bovendien schade geleden. [eiser] is strafrechtelijk veroordeeld. Tegen de veroordeling is geen hoger beroep ingesteld. Indien geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet komt [eiser] in ieder geval geen loon toe over de periode van detentie, aldus steeds [gedaagde].
De kantonrechter overweegt als volgt:
3.4
Voor toewijzing van een vordering in kort geding, is vereist dat de vordering voldoende aannemelijk is, terwijl er voorts feiten of omstandigheden moeten zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Toewijzing kan derhalve alleen dan plaatsvinden, als op basis van de thans voorhanden gegevens, in hoge mate waarschijnlijk is, dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. In deze procedure gaat het in de kern om het antwoord op de vraag of naar voorlopig oordeel van de kantonrechter te verwachten valt dat in de bodemprocedure het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet stand zal houden en zo niet, of de loonvordering van [eiser] dan ook een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.5
De kantonrechter acht het ingevolge artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) -voor toewijzing van de voorlopige voorzieningen- vereiste spoedeisend belang voldoende aanwezig, omdat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij al enkele maanden geen salaris meer ontvangt, terwijl hij en zijn gezin daar voor hun levensonderhoud afhankelijk van zijn.
3.6
Voor een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is het noodzakelijk dat [eiser] aan [gedaagde] een dringende reden in de zin van art. 7:677, eerste lid, BW heeft gegeven. De opzegging dient onverwijld te zijn gedaan onder gelijktijdige mededeling van de aan het ontslag ten grondslag liggende reden(en). Voor die beoordeling is de aan [eiser] opgegeven reden, zoals vermeld in de brief van 18 maart 2013, maatgevend en gaat het om de vraag of de daarin genoemde reden komt vast te staan en het gegeven ontslag kan dragen. Bij de beoordeling of deze reden een dringende reden in de in van art. 7:678 BW oplevert, moeten volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de aard en ernst van de dringende reden, de duur van de dienstbetrekking en de wijze waarop de werknemer, in casu [eiser], zijn dienstbetrekking heeft uitgeoefend alsmede zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben, uiteraard voor zover die omstandigheden aan de rechter bekend zijn gemaakt.
3.7
Het verwijt dat het beginsel van hoor/wederhoor is geschonden kan de stelling dat sprake is van een ongeldig ontslag op staande voet niet dragen, omdat toepassing van dit beginsel niet steeds voorgeschreven is. Weliswaar zegt het iets over de zorgvuldigheid die de werkgever in acht neemt, maar een vereiste is het niet. De kantonrechter verwerpt voorts de stelling dat het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven is door niet direct na de aanhouding van [eiser] tot ontslag over te gaan, maar door de beslissing van de rechter-commissaris over eventuele voorlopige hechtenis af te wachten, in de woorden van [gedaagde] ter zitting
“hopende dat alles een vergissing was”.Een werkgever behoort enige tijd gegund te worden voor beraad. Voorstelbaar is dat de arrestatie van [eiser] op het werk een buitengewone impact heeft gehad, waarbij [gedaagde] geconfronteerd is met tal van vragen en onduidelijkheden. Het feit dat onder die omstandigheden niet direct ontslag gegeven is, maar dat na het inwinnen van juridisch advies de beslissing van de rechter-commissaris over eventuele voorlopige hechtenis is afgewacht, maakt niet dat het ontslag te laat gegeven is, maar getuigt juist van zorgvuldigheid. Het gaat hier ook om een tijdsverloop van slechts enkele dagen.
3.8
[eiser] heeft met recht naar voren gebracht dat de enkele afwezigheid door vrijheidsbeneming in de regel ontslag op staande voet niet rechtvaardigt. Evenzo maakt het feit dat sprake is van een
verdenkingen geen veroordeling, dat grote terughoudendheid op zijn plaats is. Uitgangspunt is dat de werknemer onschuldig is, zolang niet anders is bewezen. Bovendien kan gekozen worden voor een andere
-minder ingrijpende- wijze van beëindiging of een ordemaatregel in de vorm van schorsing van [eiser], bijvoorbeeld voor de duur van het strafproces. Echter, de vordering kan niet reeds hierom worden toegewezen. Ondanks de aanwezigheid van alternatieven voor het ontslag op staande voet, kan ook bij de enkele verdenking van een strafbaar feit sprake zijn van omstandigheden die niet alleen maken dat onmiddellijk ingrijpen aangewezen is, maar ook dat ontslag op staande voet gegeven kan worden. Alle omstandigheden van het geval dienen immers meegewogen te worden. Niet volstaan kan worden met een beroep op de onschuldpresumptie.
3.9
Op het moment dat het ontslag gegeven werd was [gedaagde] bekend met de aard van de verdenking en de ernst van de beschuldiging. De officier van justitie heeft volgens [gedaagde] gesteld dat [eiser] meer dan eens ambulances gesaboteerd heeft en dat justitie daar “zeker” van was. Door de beslissing van de rechter-commissaris in strafzaken stond verder vast dat er sprake was van ernstige bezwaren en wist [gedaagde] dat [eiser] langere tijd afwezig zou zijn. Contact was niet mogelijk door de aan [eiser] opgelegde beperkingen. Door de wijze van aanhouding was verder het volledige personeel bekend met de arrestatie en door de publiciteit – de politie heeft een persbericht uitgebracht – zijn ook derden, opdrachtgevers hiermee bekend geraakt. Er kan niet voorbij gegaan worden aan de relatie tussen de verdenking en de aard van het bedrijf van [gedaagde] en de inhoud van de functie die [eiser] daarin vervulde. Het is niet acceptabel dat juist op de plaats waar de ambulances voor onderhoud en herstel naar toegebracht worden, schade aan die ambulances wordt toegebracht. Daarbij was volgens de aard van de beschuldiging niet alleen sprake van directe schade aan de ambulances, maar ook van mogelijke gevaarzetting voor het publiek. [eiser] vervulde een leidinggevende functie bij [gedaagde] en in die hoedanigheid had hij ook een zekere voorbeeldfunctie.
3.1
Gelet op de ernst van deze beschuldigingen en de impact daarvan op de organisatie, in combinatie met de publiciteit die de aanhouding van [eiser] gegenereerd heeft, de relatie tussen het strafbare feit en het werk, de leidinggevende positie van [eiser] en de afhankelijke relatie van [gedaagde] ten opzichte van zijn opdrachtgevers, is niet uit te sluiten dat de bodemrechter tot de conclusie komt dat terecht ontslag op staande voet is gegeven. Door het geven van het ontslag heeft [gedaagde] duidelijk gemaakt dat zij zich onmiddellijk en volledig distantieerde van het verweten gedrag, waarbij zij op dat moment belang had. Dat wordt niet anders als de gevolgen van het ontslag voor [eiser] (geen inkomen, geen uitkering) in combinatie met de vlekkeloze staat van dienst van [eiser] en de duur van diens dienstverband (27 jaar) in aanmerking worden genomen. Voor de beoordeling van de gevolgen weegt ook mee dat het ontslag op staande voet geen stand zou houden als na vernietiging daarvan, in de procedure daarna of op enig ander moment daarna, kwam vast te staan dat de verdenking ongegrond is geweest. In zoverre had dit ontslag op staande voet niet automatisch onomkeerbare gevolgen, maar heeft [gedaagde] zich afhankelijk gemaakt van het verdere verloop van de strafprocedure en de vraag of de verdenking juist zou zijn.
3.11
In dit geval is echter sprake van een veroordelend vonnis waarin [eiser] veroordeeld is onder andere voor het onbruikbaar maken van een aan de veiligheidsregio Gelderland-Zuid en/of [gedaagde] toebehorende ambulance, door het toevoegen van benzine in plaats van diesel aan het brandstofsysteem. Dit sluit aan bij de feitelijke verdenking die ook de grond is geweest voor de aanhouding en waarop het ontslag is gegrond, al is de veroordeling uitgesproken op andere artikelen dan artikel 168 Wetboek van Strafrecht. De ontslaggrond is daarmee in stand gebleven.
3.12
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook nog naar voren gebracht dat zijn handelen het gevolg is geweest van de overspannenheid als gevolg van het werk en de sfeer op het werk, waarbij hij door één van zijn collega’s bedreigd is en waartegen door [gedaagde] niet adequaat zou zijn opgetreden. [eiser] was volgens zijn eigen stellingen indertijd ziek en is in strafrechtelijke zin verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Uiteraard zijn dit wel omstandigheden, die net als de vraag of de door [eiser] gestelde overspannenheid werk gerelateerd is, een rol kunnen spelen bij de beoordeling, doch in het kader van deze procedure is geen ruimte voor een uitvoeriger debat over deze feiten of een eventueel nader feitelijk onderzoek. Het is voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet ook niet noodzakelijk dat de gedragingen [eiser] feitelijk kunnen worden verweten. Thans overweegt de ernst van de verweten gedragingen en de context waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden en de impact daarvan op de organisatie van [gedaagde]. Om die reden kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet met voldoende zekerheid gezegd worden dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand zal houden.
3.13
[eiser] zal als de partij die in het ongelijk is gesteld worden veroordeeld in de kosten die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. Deze worden tot op heden begroot op
€ 400,-- (2 punten) voor salaris gemachtigde.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 400,-- als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde];
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter te Tilburg, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2013.