In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2013 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige tegen de afname van DNA-materiaal. De minderjarige, geboren te Oudenbosch, had bezwaar gemaakt tegen het bevel tot afname van celmateriaal, dat was uitgevaardigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De minderjarige was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, waarvoor hij een geldboete en een voorwaardelijke werkstraf had gekregen. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd was. De officier van justitie had geconcludeerd dat de afname van DNA gerechtvaardigd was, maar de rechtbank oordeelde anders. Ze stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de minderjarige in de toekomst andere misdrijven zou begaan. De rechtbank heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige in overweging genomen, waaronder zijn positieve functioneren en de lage kans op recidive. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de minderjarige disproportioneel was. Het bezwaar werd gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de officier van justitie bevolen het afgenomen celmateriaal te vernietigen.