ECLI:NL:RBZWB:2013:8817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
02/801110-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kok
  • A. Pick
  • B. Batenburg-Van Rijswijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in drugsmilieu

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een conflict in het drugsmilieu. De verdachte heeft iemand bedreigd met een vuurwapen en heeft vervolgens op een lid van het Arrestatieteam geschoten tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 november 2012 in Tilburg met opzet een kogel heeft afgevuurd op een lid van het Arrestatieteam, terwijl deze in de woning van de verdachte was om hem aan te houden. Het slachtoffer, een agent, is ternauwernood aan de dood ontsnapt doordat de kogel op de rand van zijn kogelwerend vest terechtkwam. De verdachte ontkende opzet, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet en verwierp het beroep op putatief noodweer en putatief noodweerexces. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen, en legde een gevangenisstraf van zeven jaar op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/801110-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting De Dordtse Poorten te Dordrecht
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
1.
hij op 30 november 2012 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (een lid van het
Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1]), van het leven te beroven,
met dat opzet, met een vuurwapen een kogel op die persoon/dat lid van het
Arrestatieteam heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op 23 november 2012 te Ulvenhout, gemeente
Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer(dere)
tijdstip(pen) (telkens) opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2] gericht en/of heeft/hebben verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) daarbij en/of vervolgens de woorden toegevoegd
(zakelijk weergegeven):
- " Je gaat het nu geven, je gaat het nu geven" en/of
- " Drugs of het geld" en/of
- " Als je het vanavond niet brengt, dan kom ik terug" en/of
- " Je hebt een kind, deze kan ook zonder haar moeder blijven",
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
3.
hij op 23 november 2012 te Ulvenhout, gemeente Breda, tezamen en in
vereniging, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een
vuurwapen (pistool, merk BBM), en/of munitie van categorie III, te weten 32,
althans een of meer patronen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 30 november 2012 te Tilburg een wapen van categorie III, te weten een
vuurwapen (pistool, merk Radom), voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, met uitzondering van de bedreiging van [slachtoffer 2], 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van de feiten 1 en 4 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van het lid van het Arrestatieteam, AOE-ZN [AT nummer 1], de verklaring van verdachte dat hij degene is geweest die op de AT’er heeft geschoten, de getuigenverklaringen van politiemedewerkers [AT nummer 2] en [politiemedewerker], de verklaringen van de kinderen van verdachte en een logee, alsmede het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant].
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaringen van [slachtoffer 2], [naam], [medeverdachte 1] en [slachtoffer 5], het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat in de woning aan de [adres 2] te Ulvenhout een wapen werd aangetroffen en het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat er geen sprake is van opzet. Voorts verzoekt de raadsman zijn cliënt vrij te spreken van de feiten 2 en 3, omdat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar op belangrijke punten tegenspreken en bovendien niet worden ondersteund door andere verklaringen of door technisch bewijs. Ten aanzien van feit 4 is volgens de raadsman wel voldoende bewijs voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Aangeefster [slachtoffer 1] [1] heeft verklaard dat zij op verzoek van verdachte verdovende middelen vanuit Curaçao naar Nederland zou smokkelen. Hiervoor had zij geld meegekregen van verdachte. Bij de douane op Curaçao zou zij echter zijn betrapt en zouden de drugs zijn afgepakt. Vervolgens is zij zonder de verdovende middelen naar Nederland teruggekeerd. Verdachte geloofde haar niet en wilde zijn geld terug of de drugs in handen krijgen. Naar aanleiding van dat conflict ging verdachte op 23 november 2012 samen met zijn broer [naam], medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres 2] te Ulvenhout, gemeente Breda, alwaar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond. [slachtoffer 1] liet hen de woning binnen en ging met verdachte in gesprek. Zij zag dat hij een zwart vuurwapen met een zilvergrijze demper trok en deze op haar richtte. Verdachte zei hierbij: “als je het vanavond niet brengt, dan kom ik terug”. De zus van [slachtoffer 1], getuige [slachtoffer 2] [2] , hoorde dat verdachte tegen [slachtoffer 1] zei: “je moet het nu geven, drugs of het geld” en dat hij bleef herhalen dat zij de drugs moest geven of het geld. Ook zij zag dat verdachte een vuurwapen pakte en deze op [slachtoffer 1] richtte. Hierbij zei hij: “je gaat nu geven, je gaat nu geven”. [naam] [3] en [medeverdachte 1] [4] zagen dat verdachte boos was op [slachtoffer 1] en dat hij de drugs of het geld van haar wilde.
De verdediging stelt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeloofwaardig zijn. Uit het feit dat de verdediging vrijspraak bepleit, leidt de rechtbank af dat de verdediging om deze reden van mening is dat de verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank komt dienaangaande tot het volgende oordeel.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een getuigenverklaring door de rechter slechts tot het bewijs worden gebezigd wanneer deze naar zijn oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd (HR 23 september 2008, NJ 2008, 525). De rechtbank dient in dat geval te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op cruciale onderdelen in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
Bij de politie hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere verklaringen afgelegd die belastend zijn voor verdachte. Deze verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate steun in de verklaringen van de getuigen [naam], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Zo wordt eenduidig verklaard dat sprake was van ruzie om drugs, dat verdachte iets (geld of drugs) van [slachtoffer 1] wilde hebben, dat [slachtoffer 1] (douane)papieren wilde regelen en dat verdachte boos was. Gelet hierop acht de rechtbank deze verklaringen op de voor het bewijs gebruikte onderdelen betrouwbaar.
Dat verdachte een vuurwapen op aangeefster [slachtoffer 1] heeft gericht, wordt uitsluitend verklaard door aangeefster en haar zus. Door de overige getuigen wordt dit niet bevestigd. Desondanks acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook op dit punt betrouwbaar. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de politie kort na de bedreiging in de woning een vuurwapen heeft aangetroffen, waarvan een deskundige heeft vastgesteld dat het om een pistool van categorie III ging. De beschrijving van dit vuurwapen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komt overeen met dit vuurwapen. De plaats waar en hetgeen is verklaard over de omstandigheden waaronder dit wapen is aangetroffen (medeverdachte [medeverdachte 1] die de trap op rent op het moment dat de politie komt en een wapen dat op de overloop wordt aangetroffen en waarop DNA wordt aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 1]) maakt dat het onaannemelijk is dat dit wapen van aangeefster is, zoals wel is gesuggereerd.
De overtuiging dat verdachte een vuurwapen heeft gebruikt, haalt de rechtbank voorts uit het feit dat verdachte bij zijn aanhouding een week na deze bedreiging (ook) over een vuurwapen beschikte. Bovendien lag een conflict in het drugscircuit aan de bedreiging ten grondslag en het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke conflicten het gebruik van wapens niet wordt geschuwd.
Nu de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden, is de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de woning aangetroffen wapen en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad, zoals onder feit 3 ten laste gelegd. Nu er geen DNA-sporen van verdachte op dit vuurwapen zijn aangetroffen en de herkenning van getuige [slachtoffer 2] onvoldoende stellig is, is er geen bewijsmiddel in het dossier dat verdachte aan dit vuurwapen linkt. Verdachte wordt dan ook van feit 3 vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4
Vastgestelde feiten
Op 30 november 2012 werd een Arrestatieteam ingezet om verdachte in zijn woning te Tilburg aan te houden. Een lid van het Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1] (hierna: [AT nummer 1]) [5] , was aangewezen om tijdens de actie voorop te lopen, direct daarna gevolgd door politiemedewerker [AT nummer 2] [6] . Zij droegen een kogelwerend vest, een kogelwerende helm en een schild voorzien van verlichting en het woord “politie” erop vermeld. Nadat de deur van de woning was ingeramd, liep [AT nummer 1] volgens de gemaakte indeling als eerste de trap op. Alle leden van het Arrestatieteam riepen hard het woord “politie” terwijl zij via de trap naar de eerste verdieping liepen. Bovenaan de trap bevond zich een schuifdeur die de toegang naar het halletje afsloot. Deze schuifdeur werd weggebroken. Op het moment dat [AT nummer 1] boven in het halletje stond, zag hij dat rechts van hem een deur van een slaapkamer openging. Hij draaide zich in deze richting, maar hield zijn schild nog richting een slaapkamer aan de linkerzijde van het halletje. [AT nummer 1] zag in de deuropening een man met een Antilliaans uiterlijk die zijn rechterarm uitstrekte en in zijn richting hield. In zijn hand had de man een pistool. De man keek [AT nummer 1] met een intens felle blik recht in de ogen aan, richtte het pistool op hem en vuurde een kogel op hem af. [AT nummer 1] voelde dat hij geraakt was, hij voelde een enorme pijn in de rechterzijde van zijn borst ter hoogte van zijn sleutelbeen. Ook voelde hij dat het heel warm werd. Na het schot werd de deur van de slaapkamer direct weer gesloten. [AT nummer 1] is in elkaar gedoken en zat op de grond in het halletje met zijn vuurwapen op de deur gericht waar vandaan hij was beschoten. Nadat hij meerdere keren had geroepen dat de man was aangehouden, kwam verdachte met zijn handen omhoog uit de slaapkamer. Collega’s van [AT nummer 1] hebben de man geboeid en afgevoerd. In de slaapkamer zag [AT nummer 1] een vuurwapen op het bed liggen. [7] Dat wapen is in beslag genomen [8] en onderzocht. Door een deskundige is vastgesteld dat het ging om een pistool van het merk Radom, en dat het een vuurwapen is in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [9]
[AT nummer 1] is op de naad van zijn kogelwerend vest met kraag geraakt. [10] Medisch onderzoek wees uit dat hij een kneuzing heeft opgelopen ter hoogte van zijn rechtersleutelbeen. [11]
Verdachte [12] heeft ter zitting verklaard dat hij heeft geschoten. In de vroege ochtend van
30 november 2012 werd hij wakker van een harde klap. Verdachte liep vervolgens naar de kast, haalde er een pistool uit en liep hiermee naar de deur. Toen verdachte de deur opende, is het vuurwapen afgegaan.
Opzet of ongeluk?
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gehoord dat er “politie, politie” werd geroepen maar hij dacht dat er misschien inbrekers in zijn huis waren. Voorts heeft hij verklaard dat hij verblind is door een fel licht en hij, om zijn ogen te beschermen, een beweging maakte met zijn arm. Hierdoor zou het wapen per ongeluk zijn afgegaan. De raadsman heeft aangevoerd dat de beelden van de reconstructie bevestigen dat verdachte verblind werd toen de verlichting van het schild van [AT nummer 1] na het openen van de deur recht in de ogen van verdachte scheen. Volgens de raadsman is hooguit sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar niet van het opzettelijk afvuren van een kogel op [AT nummer 1].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
[AT nummer 1] heeft verklaard dat de kamer waar verdachte zich vermoedelijk zou bevinden, aan de linkerzijde van het halletje was gelegen. Hij liep in de richting van de deur van deze kamer, toen rechts van hem een deur werd geopend. Hij draaide zich naar rechts en zag een man met een intens felle blik in zijn ogen in de deuropening staan, die met uitgestrekte arm een pistool op hem richtte en vuurde. Omdat [AT nummer 1] nauwelijks tijd had om te reageren, was zijn schild nog gericht naar de kamer aan de linkerzijde van het halletje. Deze verklaring wordt bevestigd door politiemedewerker [AT nummer 2], die vlak achter [AT nummer 1] de trap op was gelopen. Hij zag dat [AT nummer 1] naar de slaapkamer aan de linkerzijde van het halletje wilde lopen op het moment dat de deur aan diens rechterzijde werd geopend. [13]
De plaats op het lichaam waar [AT nummer 1] door de kogel is geraakt en waar letsel is ontstaan, te weten ter hoogte van zijn rechtersleutelbeen, sluit aan bij deze verklaringen van [AT nummer 1] en [AT nummer 2]. De rechtbank stelt aldus vast dat [AT nummer 1] zijn schild niet in de richting van verdachte hield toen het schot werd gelost.
De verklaring van verdachte, dat hij verblind werd door de felle verlichting van het schild van [AT nummer 1] en dat zijn wapen per ongeluk afging toen hij zijn ogen hiertegen wilde beschermen, gaat er van uit dat het schild van [AT nummer 1] recht voor verdachte werd gehouden zodra hij de deur opende. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Bovendien gaat dit scenario voorbij aan de verklaring van [AT nummer 1] dat verdachte zijn arm strekte, hem ([AT nummer 1]) recht aankeek, het pistool op hem richtte en vervolgens afvuurde, welke verklaring de rechtbank betrouwbaar acht.
De beelden van de reconstructie die volgens de raadsman de verklaring van verdachte zouden ondersteunen, zijn gebaseerd op de herinneringen van de personen die op 30 november 2012 in de woning van verdachte aanwezig waren. Op basis van deze herinneringen zijn de feiten nagebootst. Deze beelden geven aldus wel inzicht in hetgeen zich heeft afgespeeld, maar geven niet 100% van de werkelijkheid weer. Zij kunnen derhalve niet dienen als objectieve ondersteuning van het door verdachte geschetste scenario, nu zij immers (deels) op zijn verklaring zijn gebaseerd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de reconstructie niet strijdig is met de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld.
Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte dacht dat er inbrekers in zijn huis waren, omdat hij niet gehoord zou hebben dat meerdere keren werd geroepen “politie, politie”. Verschillende getuigen, waaronder de oudste zoon van verdachte die in de woning lag te slapen [14] en politiemedewerker [politiemedewerker] die zich tijdens de inval op een ladder tegen het schuurtje aan de achterzijde van de woning bevond [15] , hebben dit immers wel gehoord. Bovendien maken inbrekers in de regel niet veel geluid als zij in de nachtelijke uren een huis binnengaan. Overigens is de beleving van verdachte op dit punt niet relevant, omdat hij zich, ook in het geval hij op een inbreker zou hebben geschoten, aan een strafbaar feit schuldig zou hebben gemaakt.
Conclusie
Vast staat dat verdachte heeft geschoten op [AT nummer 1]. Nu dat naar het oordeel van de rechtbank niet als gevolg van verblinding kan zijn geweest, de politie duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij zich in de woning van verdachte bevonden en [AT nummer 1] verklaart dat verdachte hem met een intense blik aankeek, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bewust heeft geschoten met het opzet om een politieagent, te weten [AT nummer 1], dodelijk te raken. Dat [AT nummer 1] niet dodelijk is getroffen, is enkel aan omstandigheden te wijten, die buiten de macht van verdachte liggen.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om opzettelijk een lid van het Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1], van het leven te beroven, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
Ook het onder feit 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een pistool van categorie III, is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop 30 november 2012 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (een lid van het
Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1]), van het leven te beroven,
met dat opzet, met een vuurwapen een kogel op die persoon
/dat lid van het
Arrestatieteamheeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hijop
een of meertijdstip
(pen
)op 23 november 2012 te Ulvenhout, gemeente
Breda,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2]heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft
/hebben
verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer(dere)
tijdstip(pen) (telkens) opzettelijkdreigend een vuurwapen op die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2]gericht en
/ofheeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer
van) zijn mededader(s)haardaarbij en/of vervolgens de woorden toegevoegd
(zakelijk weergegeven):
- " Je gaat het nu geven, je gaat het nu geven" en
/of
- " Drugs of het geld" en
/of
- " Als je het vanavond niet brengt, dan kom ik terug";
en/of
- "Je hebt een kind, deze kan ook zonder haar moeder blijven",
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
4.
hijop 30 november 2012 te Tilburg een wapen van categorie III, te weten een
vuurwapen (pistool, merk Radom), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Strafbaarheid van verdachte
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat hij uit putatief noodweer(exces) heeft gehandeld. Zijn cliënt mocht redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat sprake was van een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. Hij wist niet dat het de politie was die met veel lawaai en verbrekingen zijn woning binnendrong. Hij verkeerde in de – achteraf onjuiste – veronderstelling dat er inbrekers of overvallers in de woning aanwezig waren en wilde zichzelf en zijn gezin verdedigen.
Voor zover de rechtbank meent dat de grenzen van proportionaliteit zijn overschreden, doet de raadsman een beroep op putatief noodweerexces. De hevige gemoedsbeweging waarin zijn cliënt zich bevond, was het rechtstreeks gevolg van de – in zijn ogen – ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Hoewel bij een beroep op putatief noodweer(exces) de gemoedstoestand van verdachte van belang is en dit een subjectieve aangelegenheid is, zal de rechtbank bij beoordeling van deze gemoedstoestand aansluiten bij de voorstelling die de verdachte redelijkerwijs mocht maken van de situatie.
De leden van het arrestatieteam zijn in de vroege ochtend van 30 november 2012 met veel lawaai de woning van verdachte binnengegaan, waarbij zij meerdere keren luidkeels “politie, politie” riepen. Dit is een legitieme actie waartegen een beroep op noodweer niet mogelijk is. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet heeft gehoord dat het de politie was die zijn huis betrad. Verschillende getuigen, waaronder de oudste zoon van verdachte die in de woning lag te slapen en politiemedewerker [politiemedewerker] die zich tijdens de inval op een ladder tegen het schuurtje aan de achterzijde van de woning bevond, hebben dit wel gehoord. Verdachte verklaarde wakker te zijn geworden van een harde klap, gevolgd door een trillend geluid. Onmiddellijk is hij uit bed gestapt, heeft hij een doorgeladen wapen uit de kast gepakt en is hij naar de deur van de slaapkamer gelopen. Deze handelingen hebben enkele seconden in beslag genomen en vereisen doelbewustheid en alertheid. Gelet hierop en gelet op de getuigenverklaringen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte gedurende deze tijd niet heeft gehoord dat geroepen werd “politie, politie”.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden een gemoedstoestand waarin verdachte – straffeloos – kon dwalen omtrent de noodzaak tot verdediging (door middel van het schieten met een vuurwapen) niet aannemelijk is geworden.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verdachte een alternatief scenario, namelijk dat er sprake was van een reële dreiging dat kwaadwillenden (uit de drugswereld) zijn woning waren binnengedrongen, niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl dat gezien de omstandigheden wel op zijn weg had gelegen.
Het beroep op putatief noodweer zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweerexces overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte in een hevige gemoedstoestand verkeerde op het moment dat het schot door hem werd gelost. Er zijn eerder indicaties voor het tegendeel. Verdachte is immers doelbewust naar de kast gelopen om het wapen te pakken, is met het doorgeladen wapen naar de slaapkamerdeur gelopen, heeft de deur geopend en vervolgens met uitgestrekte arm op de persoon die zich achter deze deur bevond, geschoten.
Het beroep op putatief noodweerexces wordt daarom eveneens afgewezen.
Nu voorts niet is gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van voorarrest op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich naar aanleiding van een conflict in het drugsmilieu schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen. Toen hij voor dat feit werd aangehouden door een arrestatieteam dat op de vroege ochtend van 30 november 2012 zijn woning binnentrad, heeft hij in het donker een doorgeladen vuurwapen uit zijn kast gepakt en hiermee van korte afstand op de politiemedewerker geschoten die voor de deur van zijn slaapkamer stond. De kogel kwam een paar centimeter onder de rand van het kogelwerend vest van het slachtoffer terecht. Het slachtoffer heeft uitzonderlijk veel geluk gehad dat hij niet dodelijk is getroffen.
Hij heeft doodsangsten uitgestaan toen hij zich in het donker in het kleine halletje in de woning van verdachte bevond. Hij voelde warmte door zijn bovenlichaam gaan en een helse pijn bij zijn rechtersleutelbeen, maar hij wist niet of de kogel in zijn lichaam of in zijn vest terecht was gekomen. Ook wist hij niet of verdachte nogmaals op hem zou schieten. Dat het incident een grote impact op het slachtoffer heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat hij zijn werk als lid van het arrestatieteam inmiddels heeft neergelegd.
Verdachte heeft het leven van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. Tevens heeft hij een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Hij heeft zich bovendien geen rekenschap gegeven van de traumatische gevolgen die met dit handelen veroorzaakt kunnen zijn. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] met een vuurwapen bedreigd. Ook door dit handelen heeft verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij zijn slachtoffer en haar familie.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet recentelijk.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor een (voltooide) doodslag wordt wel als uitgangspunt een gevangenisstraf van minimaal acht jaar gehanteerd. In het onderhavige geval is sprake van een poging tot doodslag, waardoor de op te leggen straf met éénderde dient te worden verminderd.
De rechtbank is echter van oordeel dat, met name gelet op de aard en de ernst van feit 1
– het op korte afstand schieten met een vuurwapen, waarbij het slachtoffer, een politieman in functie, ternauwernood aan dodelijk letsel is ontsnapt – een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Politie Brabant Zuidoost, [AT nummer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.011,35 voor feit 1, waarvan € 5.000,- aan immateriële schade en
€ 11,35 aan materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 91, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot doodslag;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie Brabant Zuidoost, [AT nummer 1] van € 5.011,35, waarvan € 5.000,- ter zake van immateriële schade en
€ 11,35 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie Brabant Zuidoost, [AT nummer 1] (feit 1), € 5.011,35 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- document, stuk beschreven papier, lag op zolder rechts;
- document, stuk beschreven papier, lag op zolder op fitnessbank;
- document, ontvangstbewijs van de kmar, lag op zolder bureau;
- document, diverse documenten mbt drugs op bureau op zolder;
- document, envelop m. adres v.[adres 3], vensterb.slpk.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Pick en mr. Batenburg-Van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Graumans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 november 2013.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar pagina’s van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2012250167 van politie Zeeland – West-Brabant, doorgenummerd van 1 tot en met 549.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], p. 154 tot en met 157.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], p. 212 en 215.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1], p. 116.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [AT nummer 1], p. 234.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [AT nummer 2], p. 242.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [AT nummer 1], p. 234 tot en met 238.
8.De kennisgeving van inbeslagneming, p. 521.
9.Het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, PL20/2012 254 857, niet gevoegd bij het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [AT nummer 1], p. 237.
11.Het geschrift, te weten een kopie van de rapportage letselschade, opgemaakt door dr. Schuurmans, arts van GGD Hart voor Brabant, niet gevoegd bij het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
12.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 14 november 2013.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [AT nummer 2], p. 242.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 293.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [politiemedewerker], p. 247.