4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Aangeefster [slachtoffer 1]heeft verklaard dat zij op verzoek van verdachte verdovende middelen vanuit Curaçao naar Nederland zou smokkelen. Hiervoor had zij geld meegekregen van verdachte. Bij de douane op Curaçao zou zij echter zijn betrapt en zouden de drugs zijn afgepakt. Vervolgens is zij zonder de verdovende middelen naar Nederland teruggekeerd. Verdachte geloofde haar niet en wilde zijn geld terug of de drugs in handen krijgen. Naar aanleiding van dat conflict ging verdachte op 23 november 2012 samen met zijn broer [naam], medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres 2] te Ulvenhout, gemeente Breda, alwaar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond. [slachtoffer 1] liet hen de woning binnen en ging met verdachte in gesprek. Zij zag dat hij een zwart vuurwapen met een zilvergrijze demper trok en deze op haar richtte. Verdachte zei hierbij: “als je het vanavond niet brengt, dan kom ik terug”. De zus van [slachtoffer 1], getuige [slachtoffer 2], hoorde dat verdachte tegen [slachtoffer 1] zei: “je moet het nu geven, drugs of het geld” en dat hij bleef herhalen dat zij de drugs moest geven of het geld. Ook zij zag dat verdachte een vuurwapen pakte en deze op [slachtoffer 1] richtte. Hierbij zei hij: “je gaat nu geven, je gaat nu geven”. [naam]en [medeverdachte 1]zagen dat verdachte boos was op [slachtoffer 1] en dat hij de drugs of het geld van haar wilde.
De verdediging stelt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeloofwaardig zijn. Uit het feit dat de verdediging vrijspraak bepleit, leidt de rechtbank af dat de verdediging om deze reden van mening is dat de verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank komt dienaangaande tot het volgende oordeel.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een getuigenverklaring door de rechter slechts tot het bewijs worden gebezigd wanneer deze naar zijn oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd (HR 23 september 2008, NJ 2008, 525). De rechtbank dient in dat geval te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op cruciale onderdelen in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
Bij de politie hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere verklaringen afgelegd die belastend zijn voor verdachte. Deze verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate steun in de verklaringen van de getuigen [naam], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Zo wordt eenduidig verklaard dat sprake was van ruzie om drugs, dat verdachte iets (geld of drugs) van [slachtoffer 1] wilde hebben, dat [slachtoffer 1] (douane)papieren wilde regelen en dat verdachte boos was. Gelet hierop acht de rechtbank deze verklaringen op de voor het bewijs gebruikte onderdelen betrouwbaar.
Dat verdachte een vuurwapen op aangeefster [slachtoffer 1] heeft gericht, wordt uitsluitend verklaard door aangeefster en haar zus. Door de overige getuigen wordt dit niet bevestigd. Desondanks acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook op dit punt betrouwbaar. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de politie kort na de bedreiging in de woning een vuurwapen heeft aangetroffen, waarvan een deskundige heeft vastgesteld dat het om een pistool van categorie III ging. De beschrijving van dit vuurwapen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komt overeen met dit vuurwapen. De plaats waar en hetgeen is verklaard over de omstandigheden waaronder dit wapen is aangetroffen (medeverdachte [medeverdachte 1] die de trap op rent op het moment dat de politie komt en een wapen dat op de overloop wordt aangetroffen en waarop DNA wordt aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 1]) maakt dat het onaannemelijk is dat dit wapen van aangeefster is, zoals wel is gesuggereerd.
De overtuiging dat verdachte een vuurwapen heeft gebruikt, haalt de rechtbank voorts uit het feit dat verdachte bij zijn aanhouding een week na deze bedreiging (ook) over een vuurwapen beschikte. Bovendien lag een conflict in het drugscircuit aan de bedreiging ten grondslag en het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke conflicten het gebruik van wapens niet wordt geschuwd.
Nu de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden, is de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de woning aangetroffen wapen en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad, zoals onder feit 3 ten laste gelegd. Nu er geen DNA-sporen van verdachte op dit vuurwapen zijn aangetroffen en de herkenning van getuige [slachtoffer 2] onvoldoende stellig is, is er geen bewijsmiddel in het dossier dat verdachte aan dit vuurwapen linkt. Verdachte wordt dan ook van feit 3 vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4
Vastgestelde feiten
Op 30 november 2012 werd een Arrestatieteam ingezet om verdachte in zijn woning te Tilburg aan te houden. Een lid van het Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1] (hierna: [AT nummer 1]), was aangewezen om tijdens de actie voorop te lopen, direct daarna gevolgd door politiemedewerker [AT nummer 2]. Zij droegen een kogelwerend vest, een kogelwerende helm en een schild voorzien van verlichting en het woord “politie” erop vermeld. Nadat de deur van de woning was ingeramd, liep [AT nummer 1] volgens de gemaakte indeling als eerste de trap op. Alle leden van het Arrestatieteam riepen hard het woord “politie” terwijl zij via de trap naar de eerste verdieping liepen. Bovenaan de trap bevond zich een schuifdeur die de toegang naar het halletje afsloot. Deze schuifdeur werd weggebroken. Op het moment dat [AT nummer 1] boven in het halletje stond, zag hij dat rechts van hem een deur van een slaapkamer openging. Hij draaide zich in deze richting, maar hield zijn schild nog richting een slaapkamer aan de linkerzijde van het halletje. [AT nummer 1] zag in de deuropening een man met een Antilliaans uiterlijk die zijn rechterarm uitstrekte en in zijn richting hield. In zijn hand had de man een pistool. De man keek [AT nummer 1] met een intens felle blik recht in de ogen aan, richtte het pistool op hem en vuurde een kogel op hem af. [AT nummer 1] voelde dat hij geraakt was, hij voelde een enorme pijn in de rechterzijde van zijn borst ter hoogte van zijn sleutelbeen. Ook voelde hij dat het heel warm werd. Na het schot werd de deur van de slaapkamer direct weer gesloten. [AT nummer 1] is in elkaar gedoken en zat op de grond in het halletje met zijn vuurwapen op de deur gericht waar vandaan hij was beschoten. Nadat hij meerdere keren had geroepen dat de man was aangehouden, kwam verdachte met zijn handen omhoog uit de slaapkamer. Collega’s van [AT nummer 1] hebben de man geboeid en afgevoerd. In de slaapkamer zag [AT nummer 1] een vuurwapen op het bed liggen.Dat wapen is in beslag genomenen onderzocht. Door een deskundige is vastgesteld dat het ging om een pistool van het merk Radom, en dat het een vuurwapen is in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
[AT nummer 1] is op de naad van zijn kogelwerend vest met kraag geraakt.Medisch onderzoek wees uit dat hij een kneuzing heeft opgelopen ter hoogte van zijn rechtersleutelbeen.
Verdachteheeft ter zitting verklaard dat hij heeft geschoten. In de vroege ochtend van
30 november 2012 werd hij wakker van een harde klap. Verdachte liep vervolgens naar de kast, haalde er een pistool uit en liep hiermee naar de deur. Toen verdachte de deur opende, is het vuurwapen afgegaan.
Opzet of ongeluk?
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gehoord dat er “politie, politie” werd geroepen maar hij dacht dat er misschien inbrekers in zijn huis waren. Voorts heeft hij verklaard dat hij verblind is door een fel licht en hij, om zijn ogen te beschermen, een beweging maakte met zijn arm. Hierdoor zou het wapen per ongeluk zijn afgegaan. De raadsman heeft aangevoerd dat de beelden van de reconstructie bevestigen dat verdachte verblind werd toen de verlichting van het schild van [AT nummer 1] na het openen van de deur recht in de ogen van verdachte scheen. Volgens de raadsman is hooguit sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar niet van het opzettelijk afvuren van een kogel op [AT nummer 1].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
[AT nummer 1] heeft verklaard dat de kamer waar verdachte zich vermoedelijk zou bevinden, aan de linkerzijde van het halletje was gelegen. Hij liep in de richting van de deur van deze kamer, toen rechts van hem een deur werd geopend. Hij draaide zich naar rechts en zag een man met een intens felle blik in zijn ogen in de deuropening staan, die met uitgestrekte arm een pistool op hem richtte en vuurde. Omdat [AT nummer 1] nauwelijks tijd had om te reageren, was zijn schild nog gericht naar de kamer aan de linkerzijde van het halletje. Deze verklaring wordt bevestigd door politiemedewerker [AT nummer 2], die vlak achter [AT nummer 1] de trap op was gelopen. Hij zag dat [AT nummer 1] naar de slaapkamer aan de linkerzijde van het halletje wilde lopen op het moment dat de deur aan diens rechterzijde werd geopend.
De plaats op het lichaam waar [AT nummer 1] door de kogel is geraakt en waar letsel is ontstaan, te weten ter hoogte van zijn rechtersleutelbeen, sluit aan bij deze verklaringen van [AT nummer 1] en [AT nummer 2]. De rechtbank stelt aldus vast dat [AT nummer 1] zijn schild niet in de richting van verdachte hield toen het schot werd gelost.
De verklaring van verdachte, dat hij verblind werd door de felle verlichting van het schild van [AT nummer 1] en dat zijn wapen per ongeluk afging toen hij zijn ogen hiertegen wilde beschermen, gaat er van uit dat het schild van [AT nummer 1] recht voor verdachte werd gehouden zodra hij de deur opende. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Bovendien gaat dit scenario voorbij aan de verklaring van [AT nummer 1] dat verdachte zijn arm strekte, hem ([AT nummer 1]) recht aankeek, het pistool op hem richtte en vervolgens afvuurde, welke verklaring de rechtbank betrouwbaar acht.
De beelden van de reconstructie die volgens de raadsman de verklaring van verdachte zouden ondersteunen, zijn gebaseerd op de herinneringen van de personen die op 30 november 2012 in de woning van verdachte aanwezig waren. Op basis van deze herinneringen zijn de feiten nagebootst. Deze beelden geven aldus wel inzicht in hetgeen zich heeft afgespeeld, maar geven niet 100% van de werkelijkheid weer. Zij kunnen derhalve niet dienen als objectieve ondersteuning van het door verdachte geschetste scenario, nu zij immers (deels) op zijn verklaring zijn gebaseerd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de reconstructie niet strijdig is met de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld.
Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte dacht dat er inbrekers in zijn huis waren, omdat hij niet gehoord zou hebben dat meerdere keren werd geroepen “politie, politie”. Verschillende getuigen, waaronder de oudste zoon van verdachte die in de woning lag te slapenen politiemedewerker [politiemedewerker] die zich tijdens de inval op een ladder tegen het schuurtje aan de achterzijde van de woning bevond, hebben dit immers wel gehoord. Bovendien maken inbrekers in de regel niet veel geluid als zij in de nachtelijke uren een huis binnengaan. Overigens is de beleving van verdachte op dit punt niet relevant, omdat hij zich, ook in het geval hij op een inbreker zou hebben geschoten, aan een strafbaar feit schuldig zou hebben gemaakt.
Conclusie
Vast staat dat verdachte heeft geschoten op [AT nummer 1]. Nu dat naar het oordeel van de rechtbank niet als gevolg van verblinding kan zijn geweest, de politie duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij zich in de woning van verdachte bevonden en [AT nummer 1] verklaart dat verdachte hem met een intense blik aankeek, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bewust heeft geschoten met het opzet om een politieagent, te weten [AT nummer 1], dodelijk te raken. Dat [AT nummer 1] niet dodelijk is getroffen, is enkel aan omstandigheden te wijten, die buiten de macht van verdachte liggen.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om opzettelijk een lid van het Arrestatieteam, werkzaam onder nummer [AT nummer 1], van het leven te beroven, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
Ook het onder feit 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een pistool van categorie III, is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.