ECLI:NL:RBZWB:2013:8529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
AWB 12_5502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. De eiser had in 2008 kinderopvangtoeslag ontvangen, welke in 2009 automatisch was gecontinueerd. Echter, de Belastingdienst/Toeslagen stelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de toekenning van de toeslag, omdat er geen eigen bijdrage was betaald aan de gastouder. Dit leidde tot een wijziging van het voorschot naar € 0,-. De eiser voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel handelde door het eerder toegekende voorschot drie jaar later te herzien.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht had herzien, omdat de overeenkomst tussen de eiser en het gastouderbureau niet voldeed aan de eisen van de Regeling Wet kinderopvang. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst niet het aantal opvanguren en de uurprijs vermeldde, wat noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet (aantoonbaar) alle kosten voor de kinderopvang had betaald, wat ook in strijd was met de wet. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser en verklaarde het ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet gehouden was om de kinderopvangtoeslag over 2009 toe te kennen op basis van het vertrouwensbeginsel, gezien de gebreken in de overeenkomst.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om te voldoen aan de administratieve vereisten voor kinderopvangtoeslag en de gevolgen van het niet naleven van deze vereisten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 12/5502 KINDER

uitspraak van 25 november 2013 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te[woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en

Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2012 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de herziene berekening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2009.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2013, waarbij aanwezig waren eiser, zijn echtgenote [naam persoon] en zijn toenmalige gemachtigde. Namens de Belastingdienst/Toeslagen is destijds niemand verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend om de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid te stellen te reageren op nader ingestuurde stukken van eiser.
De zaak is vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote[naam persoon]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft in 2008 kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag automatisch gecontinueerd voor het jaar 2009. Eiser heeft in 2009 (na diverse wijzigingen) een voorschot kinderopvangtoeslag gekregen van € 9.160,-.
Bij brief van 1 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser laten weten dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een voorschot kinderopvangtoeslag 2009. Dit omdat er door eiser geen eigen bijdrage is betaald aan de gastouder. Hierdoor is er geen sprake van gemaakte kosten en bestaat er geen recht op kinderopvangtoeslag.
Bij besluit van 16 februari 2012 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 gewijzigd en vastgesteld op € 0,-.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Er is voor de eerste twee maanden van 2009 geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag 2009, omdat een overeenkomst ontbreekt. Daarnaast vermeldt de overeenkomst van gastouderbureau 4Kids niet het aantal opvanguren en uurprijs van de opvang. Er wordt daarom niet voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (Regeling Wko). Met de overgelegde bewijsstukken is bovendien niet aangetoond dat er daadwerkelijk kosten voor kinderopvang zijn gemaakt.
3.
Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. De Belastingdienst/Toeslagen handelt in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel door het in 2009 toegekende voorschotbedrag drie jaar later te herzien. De omstandigheid dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wko, kan niet aan eiser worden tegengeworpen. De overeenkomst is niet gewijzigd en in 2010 en 2011 is op basis van diezelfde overeenkomst kinderopvang verleend en kinderopvangtoeslag ontvangen. De overeenkomst is door de Belastingdienst/Toeslagen wel akkoord bevonden voor 2010 en 2011.
4.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang.
Op grond van artikel 7, eerste lid van de Wko is de hoogte van kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
In artikel 53 van de Wko is bepaald dat bij ministeriële regeling ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij kindercentra.
Die ministeriële regeling is de Regeling Wko.
5.
Op grond van artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling Wko bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten. Per overeenkomst dient te worden vermeld: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
6.
Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
7.
Ter zitting is van de zijde van eiser bevestigd dat tussen partijen alleen in geschil is het recht op kinderopvangtoeslag over de periode van maart tot en met december 2009.
8.
De rechtbank overweegt dat de Awir geen termijn stelt waarbinnen de Belastingdienst/Toeslagen nog de mogelijkheid heeft om het voorschot te herzien. Eiser kan zich ten aanzien van het herziene vaststelling van het voorschot kinderopvangtoeslag dan ook niet met succes beroepen op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Het beroep van eiser kan op dit punt niet slagen.
9.
Tussen partijen is in geschil of gebreken in de inhoud van de schriftelijke overeenkomst tussen eiser en het gastouderbureau in de weg staan aan het verlenen van kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst de in artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling Wko vermelde gegevens moet bevatten. Eiser is van mening dat deze voorwaarden zijn gesteld aan het gastouderbureau en dat het ontbreken van die gegevens niet aan hem kan worden tegengeworpen.
10.
De rechtbank constateert met eiser dat artikel 11 van de Regeling Wko ziet op de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau en zich niet richt tot de vraagouder of de gastouder. Verder is artikel 11 van de Regeling Wko, mede gelet op de aanhef van de Regeling, een uitwerking van artikel 53 van de Wko inzake de administratie bij kindercentra. In de aanhef is expliciet naar een aantal artikelen uit de Wko verwezen, waaronder wel artikel 53, maar niet artikel 52. Weliswaar is artikel 53 van de Wko op grond van artikel 56, tweede lid, van de Wko (zoals dat luidde in de in geding zijnde periode) van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau, maar hieruit volgt slechts dat artikel 53 niet alleen gelding heeft voor kindercentra maar ook voor gastouderbureaus. Uit artikel 11 van de Regeling Wko volgt dan ook niet dat de vraagouder een overeenkomst dient te overleggen die de in dat artikel opgesomde elementen bevat.
Het voorgaande wordt niet anders door de omstandigheid dat artikel 56 van de Wko sinds 1 januari 2010 in het vierde lid voor de overeenkomst tussen gastouderbureau en ouder bepaalt dat bij Ministeriële Regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst. Nog daargelaten dat dit in het onderhavige geval niet van toepassing kan zijn omdat het hier over het toeslagjaar 2009 gaat, kan niet worden vastgesteld dat de Regeling Wko een regeling is in de zin van artikel 56, vierde lid, van de Wko. Ook hier geldt dat dit niet uit de aanhef van de Regeling Wko blijkt.
De rechtbank acht de uitleg die de Belastingdienst/Toeslagen aan voornoemde bepalingen geeft dus niet juist om redenen van wetsystematische aard.
De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op dit punt, onder meer de uitspraken van 27 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR3219) en 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2015), vormt voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu de AbRS zich niet heeft uitgelaten over voormelde aspecten.
In zoverre deelt de rechtbank het oordeel van de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 18 juli 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5353).
11.
Op grond van artikel 52 van de Wko mag van de vraagouder worden verlangd dat een schriftelijke overeenkomst tussen de vraagouder en het gastouderbureau wordt overgelegd ten bewijze van de gastouderopvang die heeft plaatsgevonden. De rechtbank is - anders de rechtbank Rotterdam in de hiervoor vermelde uitspraak - van oordeel dat aan die overeenkomst wel enige eisen mogen worden gesteld, op grond van het volgende.
De hoogte van kinderopvangtoeslag wordt in artikel 7 van de Wko afhankelijk gesteld van (onder meer) het aantal uren kinderopvang per kind en de voor die kinderopvang te betalen prijs. Deze gegevens zijn dus nodig om het recht op kinderopvangtoeslag vast te kunnen stellen. Omdat deze gegevens de basis vormen voor de overeengekomen kinderopvang tussen deze partijen moeten deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank ook worden vermeld in de overeenkomst tussen het gastouderbureau en de ouder. Verder kan ook waarde worden gehecht aan het belang van de Belastingdienst/Toeslagen om een en ander op eenvoudige wijze te kunnen controleren, door te verlangen dat deze gegevens zijn opgenomen in één enkel stuk. In dit verband past het dan ook niet om voor een volledig overzicht van de noodzakelijke gegevens te verwijzen naar meerdere overeenkomsten of aanvullende stukken, zoals de jaaropgave. De rechtbank is daarom van oordeel dat een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko in ieder geval de in artikel 7 van de Wko vermelde drie elementen (kinderen, aantal uren kinderopvang en de te betalen prijs) moet bevatten.
12.
De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst tussen eiser en gastouderbureau 4Kids niet het aantal opvanguren en de uurprijs van de opvang vermeld. Met de vermelding in de overeenkomst dat er maandelijks een minimum aantal uren opvang wordt afgenomen is het aantal opvanguren in ieder geval onvoldoende bepaald. De door eiser overgelegde overeenkomst voldoet daarmee niet aan de minimale eisen die daaraan gesteld kunnen worden. De Belastingdienst/Toeslagen kan daarom deze gebreken in de door eiser overgelegde overeenkomst in beginsel ten grondslag leggen aan de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag 2009.
13.
De rechtbank stelt vast dat eiser ook bezwaarprocedures heeft gevoerd tegen de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011. Eiser heeft deze procedures gevoerd na bekendmaking van het bestreden besluit van 5 september 2012. Tijdens deze procedures heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser gevraagd om een kopie van de schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau 4Kids. Eiser heeft aan dit verzoek voldaan en heeft dezelfde overeenkomst overgelegd als de overeenkomst die in de onderhavige procedure onderwerp van geschil is.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluiten van 31 januari 2013 de bezwaren van eiser ten aanzien van de kinderopvangtoeslag 2010 en 2011 deels gegrond verklaard en bij besluiten van 20 februari 2013 de voorschotten vastgesteld op respectievelijk € 4.721,- en € 1.857,-. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen gebreken in de door eiser overgelegde overeenkomst met gastouderbureau 4Kids bewust niet (meer) aan eiser heeft tegengeworpen. Weliswaar betreft dit het voorschot kinderopvangtoeslag over deze jaren, maar de rechtbank stelt ook vast dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 2 juli 2013 de kinderopvangtoeslag 2011 definitief heeft berekend en vastgesteld op € 1.857,-.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser hieraan het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat gebreken in de door hem overgelegde overeenkomst met gastouderbureau 4Kids niet langer in de weg staan aan toekenning van kinderopvangtoeslag over het jaar 2009. De gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen heeft bovendien ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat deze overeenkomst wél is geaccepteerd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011. De enkele stelling van de gemachtigde dat de beslisambtenaar ten aanzien van 2010 en 2011 heeft gehandeld in strijd met het beleid, is hiertoe onvoldoende.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich nog op het standpunt gesteld dat zij niet op grond van het vertrouwensbeginsel gehouden kan worden de kinderopvangtoeslag ook over het berekeningsjaar 2009 toe te kennen, omdat dit zou leiden tot een uitkomst in strijd met de wet. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de AbRS van 3 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI6058). De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen geen geslaagd beroep kan doen op deze uitspraak, omdat in die uitspraak het beroep op het vertrouwensbeginsel niet op die grond is verworpen.
Het voorgaande betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het feit dat de overeenkomst gebreken vertoont, niet aan de nihilstelling van het voorschot te grondslag mocht leggen.
14.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of eiser heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS moet worden aangetoond dat er kosten voor kinderopvang zijn gemaakt. Dit volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde jaaropgave over 2009 blijkt van € 7.709,91 aan opvangkosten, terwijl uit de door eiser overgelegde bankafschriften blijkt dat er slechts een bedrag van € 4.890,14 aan het gastouderbureau is overgemaakt. Eiser heeft dit niet bestreden. Eiser heeft pas ter zitting een verklaring gegeven voor het verschil tussen de overschrijvingen en de opvangkosten zoals die op de jaaropgave zijn vermeld. Volgens eiser heeft er een verrekening plaatsgevonden, omdat zijn toeslagpartner ook op de kinderen van de gastouder heeft opgepast.
De rechtbank laat thans in het midden of verrekening van de kosten bij een dergelijke vorm van opvang over en weer al dan niet in de weg staat aan het recht op kinderopvangtoeslag. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van verrekening met de gastouder. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt hoe en welk bedrag verrekend zou zijn. De enkele stelling dat het restbedrag van € 2.819,77 met de gastouder is verrekend, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser alle kosten van kinderopvang heeft betaald.
Dit brengt met zich dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de verschuldigde kosten voor kinderopvang in 2009 in zijn geheel heeft betaald. Eiser was immers € 7.709,91 verschuldigd en heeft slechts (aantoonbaar) € 4.890,14 betaald.
15.
De volgende vraag is wat hiervan de consequenties dienen te zijn.
De AbRS heeft bij uitspraak van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772) geoordeeld dat de in de overeenkomst opgenomen kosten voor de gastouder in zijn geheel moeten zijn voldaan en dat indien dit niet het geval is, er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:RBROT:2013:5353) te volgen ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag in artikel 7 van de Wko onder meer afhankelijk wordt gesteld van het aantal afgenomen uren en de daarvoor te betalen uurprijs, hetgeen bij eiser neerkomt op een bedrag van € 7.709,91. In dit licht past het niet om in afwijking van de wet de hoogte van de toeslag afhankelijk te stellen van de door eiser daadwerkelijk (aantoonbaar) betaalde kosten van € 4.890,14.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat nu eiser niet (aantoonbaar) alle kosten heeft betaald, de Belastingdienst/ Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien en op nihil gesteld.
16.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzitter, en mrs. D.H. Hamburger en J. van Alphen, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.