ECLI:NL:RBZWB:2013:8503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
273220 HA RK 13-247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 21 november 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het wrakingsverzoek van een vader afgewezen in een civiele procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn minderjarige kinderen. De vader had de kinderrechter, mr. A.R. van Triest, gewraakt tijdens de zitting van 8 november 2013, waarin de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing werden behandeld. De kinderrechter had de vader gevraagd om te reageren op de standpunten van de stichting Bureau Jeugdzorg, maar de vader voelde zich niet gehoord en beschuldigde de kinderrechter van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de kinderrechter op een neutrale wijze de vader had verzocht om zijn standpunten te delen. De vader heeft echter geen specifieke gronden voor de wraking van de kinderrechter aangevoerd, maar heeft in plaats daarvan alle kinderrechters en rechtbanken gewraakt, wat volgens de rechtbank niet mogelijk is. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de kinderrechter en dat het wrakingsverzoek op oneigenlijke gronden was ingediend.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van de zaken met de procedurenummers C/02/271475 JE RK 13-2142 en C/02/271476 JE RK 13-2143 zal worden voortgezet. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
procedurenummer: 273220 HA RK 13-247
Beslissing van 21 november 2013 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoeker],
wonende te Breda,
verder te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hierna te noemen zaken;
  • het proces-verbaal van de behandeling van die zaken ter terechtzitting van 8 november 2013 door de kinderrechter mr. A.R. van Triest, waarin vermeld het door verzoeker op die zitting mondeling gedaan verzoek tot haar wraking, alsmede tot wraking van alle kinderrechters en alle rechtbanken;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 21 november 2013, waarbij zijn verschenen mr. Van Triest, voornoemd, en T. Breddels namens de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Verzoeker, hoewel daartoe op behoorlijke wijze opgeroepen, is niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Triest, voornoemd, hierna te noemen de kinderrechter, belast met de behandeling van de verzoeken van de hiervoor genoemde stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (procedurenummers C/02/271475 JE RK 13-2142 en C/02/271476 JE RK 13-2143). Tevens behelst het verzoek de wraking van alle kinderrechters en rechtbanken.
2.2.
De kinderrechter berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.Feiten en de gronden van wraking

3.1.
De behandeling van voormelde verlengingsverzoeken heeft ten overstaan van de kinderrechter plaatsgevonden ter zitting van 8 november 2013, alwaar verzoeker, zijnde de vader van genoemde minderjarigen, daartoe opgeroepen, is verschenen. Verzoeker heeft de kinderrechter op die zitting gewraakt. Voor zover relevant is ter zake daarvan in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal het volgende vermeld.
De vader
Mijn mening is volgens mij niet belangrijk. Ik vind het vreemd dat [minderjarige 2] er niet is. Ik heb hem gisteren aan de lijn gehad en hij heeft aangegeven dat hij vandaag zou komen. Ik vind ook vreemd dat de moeder het eens is met het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]. Er is helemaal nog niet gewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 2]. Zolang de kinderrechter blijft toestaan dat er niet aan waarheidsvinding mag worden gedaan, dan heb ik hier eigenlijk niets te zoeken. Er wordt alleen maar naar de stichting geluisterd. Waarom moet het twee jaar duren voordat ik omgang heb met [minderjarige 1]? Dat is niet in zijn belang. Met mijn oudste kinderen heb ik wel normaal omgang, omdat zij niet meer onder toezicht staan.
De bode komt binnen en deelt mede dat [minderjarige 2] is verschenen. De kinderrechter deelt mede dat eerst de stichting en de vader zullen worden gehoord en vervolgens [minderjarige 2].
De heer Breddels:
Een thuisplaatsing van [minderjarige 2] is op dit moment nog niet aan de orde. Een thuisplaatsing bij de vader is volgens de stichting sowieso niet aan de orde. De vader heeft geen probleeminzicht.
De vader:
Zolang de rechtbank het rapport van de stichting en van de raad voor de kinderbescherming niet op waarheid onderzoekt is de rechtbank vooringenomen. Ik wens dat de zittingsvertegenwoordiger van de stichting onder ede wordt gehoord. Zo niet, dan wraak ik de kinderrechter, omdat zij vooringenomen is. Het is al voorgekookt. Ik wraak alle kinderrechters en alle rechtbanken tot er iets veranderd is.”

4.Het standpunt van de kinderrechter

De kinderrechter voert aan dat zij ter zitting verzoeker heeft verzocht om op de standpunten van de stichting Bureau Jeugdzorg te reageren, waarna hij na een monoloog haar heeft gewraakt. In haar opvatting heeft zij daarmee op geen enkel manier blijk gegeven van vooringenomenheid of partijdigheid. Uit de achterliggende geschiedenis van het verloop van de ondertoezichtstelling van zijn kinderen blijkt volgens haar dat verzoeker het daarmee fundamenteel oneens is. Het verzoek tot haar wraking behoort dan ook naar haar mening te worden afgewezen.

5.Het standpunt van de stichting Bureau Jeugdzorg

De vertegenwoordiger van de stichting deelt de mening van de kinderrechter en concludeert eveneens tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan leiden.
6.2.
Dit brengt met zich dat wraking van alle kinderrechters en -naar verzoeker kennelijk bedoelt- alle rechters in alle rechtbanken niet mogelijk is, zodat het daartoe gedane verzoek buiten behandeling moet blijven.
6.3.
Ten aanzien van de verzochte wraking van de (wel met de behandeling van de zaken belaste) kinderrechter geldt het volgende.
6.4.
Bij die beoordeling moet volgens heersende rechtsopvatting voorop worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtszoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.5.
Van dergelijke zwaarwegende aanwijzingen is echter naar het oordeel van de wrakingskamer in de onderhavige zaak niet gebleken.
6.6.
Integendeel, verzoeker is zonder meer tot wraking van de kinderrechter overgegaan, nadat zij hem op open, neutrale wijze heeft verzocht op de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen te reageren, en zonder haar beslissing af te wachten op de door hem geuite wens tot het horen onder ede van de zittingsvertegenwoordiger van de stichting Bureau Jeugdzorg. Deze wraking wordt verzoeker kennelijk ingegeven door zijn wantrouwen tegen de rechtspraak in het algemeen, nu hij tevens alle kinderrechters en alle rechtbanken heeft gewraakt.
Enige specifiek op de kinderrechter gerichte wrakingsgrond is door verzoeker niet aangevoerd. Zijn wrakingsverzoek behoort dan ook te worden afgewezen.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat verzoeker op oneigenlijke gronden de kinderrechter heeft gewraakt en daarmee misbruik heeft gemaakt van het middel van wraking. Dit klemt te meer, nu verzoeker, hoewel daartoe uitgenodigd, kennelijk geen reden heeft gezien zijn wrakingsverzoek toe te lichten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om op de voet artikel 39, lid 4 Rv als hierna te bepalen.

7.De beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaken met procedurenummers C/02/271475 JE RK 13-2142 en C/02/271476 JE RK 13-2143 zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
bepaalt voorts dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 21 november 2013 door mrs. Th. Peters, C.M. Warnaar en E.K. van der Lende-Mulder Smit, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier.
--