ECLI:NL:RBZWB:2013:8474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
AWB- 12_4619
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G.M. Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering en Wtcg-tegemoetkoming; geen sprake van simulatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.E. Loontjens, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV, waarbij haar WAO-uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken en een bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag is teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1996 lijdt aan ernstige psychische klachten, maar dat het UWV in 2011 heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een psychiatrische ziekte of gebrek. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de onderbouwing van het UWV onzorgvuldig was, overwogen. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt stelde dat eiseres niet arbeidsongeschikt was ten tijde van de opschorting van de uitkering en de intrekking daarvan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht over de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011 niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het besluit van het UWV in zoverre vernietigd en de intrekking en terugvordering van de uitkering herroepen. Tevens is het beroep tegen de terugvordering van de Wtcg-tegemoetkoming gegrond verklaard. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 12/3661 WAO en 12/4619 WAO

uitspraak van 24 april 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. S.J.E. Loontjens,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2012 van verweerder inzake de intrekking en terugvordering van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (en toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW)).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2012 van verweerder inzake de terugvordering van de aan haar verstrekte tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 maart 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De broer van eiseres,[naam persoon], en haar dochters [naam persoon] en [naam persoon], zijn als informanten verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als taartopmaakster. Voor dat werk is zij op 26 april 1996 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Op 2 april 1997 werd eiseres onderzocht door psychiater [naam persoon]. Hij heeft geconcludeerd dat eiseres lijdt aan een psychose, mogelijk van schizofrene aard dan wel aan een psychotische depressie. Een oorzaak voor het psychotische beeld is niet duidelijk aan te geven. De behandeling tot nu toe heeft slechts een gering resultaat gehad. Klinische observatie wordt geadviseerd.
Op 3 juni 1997 heeft eiseres het spreekuur van verzekeringsarts [naam persoon] bezocht. Deze heeft overleg gehad met behandelend zenuwarts [naam persoon]. De verzekeringsarts stelt vast dat heteroanamnestisch sprake is van hallucinaties en wanen. Omdat er sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, heeft eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Bij besluit van 10 juni 1997 heeft verweerder aan eiseres een WAO-uitkering toegekend met ingang van 25 april 1997, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 7 april 1998 bezoekt eiseres het spreekuur van verzekeringsarts [naam persoon] in verband met een herbeoordeling. Op basis van heteroanamnese door achterneef[naam persoon] stelt hij vast dat antipsychotica tot nu toe geen effect hebben. De medicatie wordt voortdurend gewijzigd. Eiseres komt gemiddeld maandelijks bij [naam persoon]. Hij acht haar volledig arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 17 april 1998 heeft verweerder de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Op 21 juni 1999 doet verzekeringsarts Vervloet een onderzoek in verband met een herbeoordeling. Op grond van een heteroanamnese door achterneef[naam persoon]stelt hij vast dat antipsychotica en behandeling tot nu toe geen effect hebben. Hij acht haar volledig arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 8 juli 1999 heeft verweerder de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Op 25 juni 2002 rapporteert verzekeringsarts Vogelsang in verband met een herbeoordeling. Op grond van de stukken en vragenlijst concludeert hij dat er geen verbetering is opgetreden. Hij heeft eiseres niet op het spreekuur gezien. Zij is nog steeds onder behandeling van[naam persoon].
Bij besluit van 28 juni 2002 heeft verweerder de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Op 15 juni 2006 bezoekt eisers het spreekuur van verzekeringsarts[naam persoon] in verband met een herbeoordeling. Op grond van een heteroanamnese door achterneef [naam persoon] stelt hij vast dat bij eiseres sprake is van een ernstige psychische stoornis en dat zij is uitbehandeld. Eiseres kan niet zelfstandig functioneren en wordt verzorgd door derden. Er is nu ook sprake van incontinentie. Eiseres is niet meer onder behandeling bij [naam persoon], maar bij psychiater [naam persoon]. Er is sprake van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Op verzoek van verzekeringsarts [naam persoon] heeft op 11 augustus 2006 een psychiatrische expertise door professor[naam persoon] plaatsgevonden. Hij rapporteert dat eiseres al vele jaren lijdende is aan schizofrenie, met name het paranoïde type, waarschijnlijk ononderbroken. De prognose is infaust. Zij wordt adequaat behandeld.
Op 18 augustus 2006 concludeert verzekeringsarts[naam persoon] dat sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Bij besluit van 23 augustus 2006 heeft verweerder de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Op 30 juni 2011 bezoekt eiseres het spreekuur van verzekeringsarts [naam persoon] in verband met het Marque-onderzoek, dat is gericht op fraude door (onder meer) psychiater [naam persoon]. Hij stelt vast dat van mutistisch gedrag geen sprake is. Zij is in staat tot zelfstandige zelfverzorging. Tot medio oktober 2010 was zij onder behandeling bij[naam persoon], nu niet meer. Recent is zij naar de huisarts geweest voor verwijzing naar de GGZ. Medicatie is onlangs weer door de huisarts voorgeschreven, maar het is onduidelijk of eiseres ze ook inneemt. Tevens is op verzoek van de verzekeringsarts een psychologisch en psychiatrisch onderzoek verricht door psychiater[naam persoon] en klinisch-psycholoog [naam persoon], waarvan op 23 september 2011 rapport is uitgebracht. In zijn rapport van 26 september 2011 concludeert de verzekeringsarts dat vanaf de datum van ziekmelding bij eiseres geen beperkingen op basis van ziekte of gebrek aanwezig waren.
Bij primair besluit van 5 oktober 2011 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 25 april 1997 omdat er geen sprake is geweest van ziekte of gebrek.
Bij primair besluit van 31 oktober 2011 heeft verweerder het bedrag aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en toeslag van € 196.182,51 over de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011 teruggevorderd.
Met het bestreden besluiten van 11 juni 2012 zijn de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Bij primair besluit van 23 april 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij ten onrechte een Wtcg-tegemoetkoming heeft ontvangen (over 2009, 2010 en 2011). Het onverschuldigd betaalde bedrag aan tegemoetkoming ter hoogte van € 1.036,-- wordt teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 17 juli 2012 zijn de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit van 23 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
In geschil is of verweerder terecht de WAO-uitkering heeft ingetrokken per
25 april 1997 en het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering en toeslag heeft teruggevorderd. Tevens is in geschil of verweerder terecht het onverschuldigd betaalde bedrag aan Wtcg-uitkering heeft teruggevorderd.
3.
Eiseres voert aan dat de onderbouwing door verzekeringsarts [naam persoon] onverminderd suggestief, eenzijdig, onzorgvuldig en onvolledig is. Ze verzoekt de in bezwaar naar voren gebrachte gronden als herhaald en ingelast te beschouwen, met name de ingebrachte rapportage van verzekeringsarts [naam persoon]. Nu nimmer informatie bij psychiater[naam persoon] is opgevraagd, kan niet worden gezegd dat eiseres op basis daarvan verweerder op het verkeerde been heeft gezet. Hoewel zenuwarts[naam persoon] noch psychiater [naam persoon] onomwonden de diagnose schizofrenie hebben gesteld, gaat verzekeringsarts [naam persoon] onder meer in de vraagstelling voor een expertise – waarbij hij niets anders meestuurt dan zijn eigen vraagstelling en hij verwijst naar het justitieel onderzoek tegen [naam persoon] - wel uit van een dergelijke diagnose. Het kan en mag eiseres in redelijkheid niet verweten worden dat verweerder zelf een zwaardere diagnose stelt. Verder blijkt uit de expertise door [naam persoon] dat de huisarts wel degelijk op de hoogte was van de medische voorgeschiedenis. Psychiater [naam persoon] heeft voorafgaand aan zijn onderzoek informatie opgevraagd bij de huisarts en de uitkomsten van de expertise met hem besproken. Dit laatste heeft [naam persoon] evenmin in de vraagstelling aangegeven. Voorts heeft verweerder geen rekening gehouden met de doorverwijzing naar het GGZ, hetgeen juist kan duiden op psychische klachten en een stoornis. Ook geeft het dossier geen blijk van een onderzoek door een opsporingsambtenaar. Eiseres wordt nog steeds behandeld door[naam persoon] te Tilburg. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 november 2012 (BY2907) voert eiseres aan dat verzekeringsarts [naam persoon] destijds in 2006 geen enkele twijfel had aangaande de beoordeling van eiseres en dat voornoemde beoordeling tot stand is gekomen na een eerste beoordeling, vervolgens een expertise en vervolgens de beoordeling daarvan door verzekeringsarts[naam persoon]. Voorts was er ook bij de latere expertises en beoordelingen geen sprake van twijfel, waarbij van een bepaalde kwaliteit en kunde bij de ingeschakelde deskundigen mag worden uitgegaan. Tot slot bestrijdt eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 19 december 2012 (BY7534) de hoogte van de terugvordering. Analoog aan deze uitspraak zou de terugvordering dan beperkt dienen te worden tot hooguit de datum per wanneer de betaling is opgeschort, ofwel per 1 augustus 2011. De terugvordering zou dan komen te vervallen.
Nu eiseres onverkort recht heeft op een volledige WAO-uitkering en niet ter discussie staat dat zij onder de werkingssfeer van de AWBZ valt, voldoet zij aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wtcg-tegemoetkoming. De herziening en terugvordering kan derhalve niet in stand blijven.
4.1
De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres ten tijde van de opschorting van de uitkering per 1 augustus 2011 en het primaire besluit van 5 oktober 2011 tot intrekking van de WAO-uitkering niet arbeidsongeschikt was.
Verweerders standpunt is met name gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts[naam persoon] van 26 september 2011, die beschikte over het rapport van 23 september 2011 van de expertise door psychiater [naam persoon] en klinisch-psycholoog [naam persoon]. Verzekeringsarts [naam persoon] heeft eiseres gezien op het spreekuur van 30 juni 2011 en in het kader van de expertise hebben psychiatrische en psychologische onderzoeken plaatsgevonden op 6 juli 2011, 8 juli 2011 en 23 augustus 2011. De onderzoekers hebben geen aanwijzingen kunnen vinden voor de aanwezigheid van een psychiatrische ziekte bij eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank is het oordeel van verzekeringsarts[naam persoon] ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van eiseres ten tijde van de opschorting en het besluit tot intrekking gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Het enkele feit dat eiseres nog medicatie gebruikte en verwezen was naar de GGZ geeft onvoldoende aanleiding tot twijfel aan de onderzoeksbevindingen. Eiseres heeft ook geen informatie van behandelende artsen aangeleverd, die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Nu de uitkering per 1 augustus 2011 is geschorst, acht de rechtbank de intrekking vanaf 1 augustus 2011 gerechtvaardigd.
4.2
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht de uitkering met terugwerkende kracht over de periode vanaf 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) vindt, indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkings-verplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
Verzekeringsarts[naam persoon] heeft in zijn rapportage aangegeven dat ook in de periode voorafgaande aan het onderzoek geen sprake was van een psychiatrische ziekte of gebrek. Hij heeft hierbij betrokken dat eiseres door de huisarts nooit mutistisch psychotisch is gezien, dat zij door de huisarts nooit naar de GGZ is verwezen in verband met mutistische/psychotische/schizofrene problematiek, dat de dochter van eiseres tijdens het spreekuur heeft aangegeven dat haar moeder nooit mutistisch is geweest en dat eiseres kennelijk al geruime tijd geen behandeling meer krijgt. De verzekeringsarts heeft tevens aangegeven dat de destijds aangenomen belastbaarheid voor een deel is gebaseerd op informatie van [naam persoon] en ook het gevolg is van het simulatiegedrag van eiseres tijdens de spreekuren van de verzekeringsartsen en de psychiaters [naam persoon] en [naam persoon]. Hij acht het aannemelijk dat eiseres een onjuist beeld van haar klachten en belemmeringen heeft gegeven, terwijl zij altijd in staat is geweest om een juist beeld hiervan te geven.
De rechtbank merkt ten aanzien van deze overwegingen van de verzekeringsarts op dat [naam persoon] en [naam persoon] de voorgelegde vragen met meer terughoudendheid hebben beantwoord. Zij melden ten aanzien van de vraag vanaf welke datum de tijdens het onderzoek vastgestelde functionele mogelijkheden gelden dat die vraag niet concreet te beantwoorden is. Zij wijzen op de discrepantie tussen de huidige bevindingen en die van de psychiaters [naam persoon] en [naam persoon] en zij wijzen er op dat de toen gestelde diagnosen schizofrenie en psychotisch beeld nog steeds aanwezig zouden moeten zijn. Zij wijzen er op dat de destijds aangenomen belastbaarheid niet gebaseerd kon zijn op informatie van psychiater [naam persoon], aangezien deze niet in het dossier aanwezig was. Ten aanzien van de vraag of eiseres bij voorafgaande beoordelingen een onjuist beeld van haar klachten en belemmeringen heeft gegeven, geven zij als antwoord dat dit niet uitgesloten kan worden geacht.
De verzekeringsarts b&b rapporteert dat in de loop van de tijd het gedrag van eiseres op de spreekuren tot 2006 niet is verbeterd, maar eerder verslechterd. Op het spreekuur van 30 juni 2011 is er duidelijk een “verbetering” waargenomen ten opzichte van het spreekuur in 2006. Er zijn nu geen aanwijzingen meer zijn voor cognitieve stoornissen en klachten van hallucinaties. Eiseres wordt derhalve normaal belastbaar geacht. Niet kan worden onderbouwd met medische informatie van [naam persoon] dan wel de huisarts noch met gegevens ten aanzien van gebruikte medicatie dat zich tussen 2006 en 2011 een evidente verbetering heeft voorgedaan. Ook door gemachtigde worden geen gegevens ingebracht waaruit een dergelijke verbetering zou kunnen of moeten blijken. Geconcludeerd moet worden dat er geen gegevens of aanwijzingen zijn voor evidente verbeteringen in de aard en ernst van de klachten sinds 1997. Er is derhalve nooit sprake geweest van een psychiatrische ziekte.
Ter zitting hebben de broer en dochters van eiseres het volgende verklaard.
De broer heeft verklaard dat eiseres begin jaren’90 ziek is geworden, nadat ze een aantal jaren had gewerkt. Hij is meerdere keren met haar bij [naam persoon] geweest, 1 keer per 3 à 4 weken en 1 keer bij [naam persoon]. Bij [naam persoon] was eiseres tijdens de gesprekken heel erg gesloten en passief. Bij het gesprek bij [naam persoon] was hij niet aanwezig. Daar kreeg zij altijd medicatie voorgeschreven. Hij ging destijds ook mee naar de huisarts als zij lichamelijke problemen had. Familielid [naam persoon] heeft eiseres begeleid naar de artsen, als hij verhinderd was. De broer had wel in de gaten dat eiseres psychische problemen had, maar zij wilde dit niet toegeven, omdat dit een slechte reputatie zou geven voor de Turkse gemeenschap.
De dochters hebben verklaard dat zij nog jong waren toen hun moeder ziek werd. Het begon er mee dat eenvoudige dingen niet gebeurden, zoals het ophalen van school. Toen zij verder achteruit ging, hebben ze het aan hun oom overgelaten. Zij hebben altijd veel huishoudelijke taken moeten verrichten. Het gedrag van hun moeder was in het begin heel onvoorspelbaar. Na ongeveer 5 jaar werd haar situatie stabiel. Toen kreeg zij ook meer heldere momenten. Bij vreemde mensen kon zij heel heftig reageren op eenvoudige dingen. Er heeft een keer een zelfmoordpoging plaatsgevonden, toen zij iets gedronken had. Er zijn wel contacten geweest met de huisarts over depressieve klachten, bijvoorbeeld voor een verklaring voor de woningbouwvereniging dat samenwonen met haar schoonouders niet meer ging. Dat zij tijdens het onderzoek door [naam persoon] in 2006 over haar vader heeft gesproken, komt waarschijnlijk, omdat deze in 2006 was overleden. Toen [naam persoon] met pensioen ging, zijn ze met haar naar [naam persoon] gegaan, omdat hij Turks was. Hij heeft alleen maar medicijnen voorgeschreven. Hun moeder is niet 20 jaar mutistisch geweest. Thuis was het af en toe wel mogelijk om contact met haar te krijgen. De dochters gaan subtieler met haar om dan andere mensen. Zij kunnen haar wel rustig krijgen. Haar ziekte is in de loop van de jaren stabiel geworden, maar niet zodanig verbeterd, dat zij dit aan het UWV hadden moeten melden. Bij het invullen van de vragenlijsten in 2002 en 2006 hebben zij het ziektebeeld vermeld. Hun moeder is nu onder behandeling bij I-Psy, waar de aanpak anders is en zij wel spreekt met de behandelend arts.
Verweerder heeft de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat bij eiseres vanaf haar ziekmelding in 1997 geen sprake was van een ziekte of gebrek. Verweerder gaat er vanuit dat eiseres steeds een ziekte heeft voorgewend en dat zij zich daarvan ook bewust is geweest. Van een nagebootste stoornis is volgens de verzekeringsartsen geen sprake geweest. Verweerder is dan ook van mening dat de uitkering door toedoen van eiseres vanaf 25 april 1997 ten onrechte is verstrekt, zodat op grond van de Beleidsregels intrekking met terugwerkende kracht dient plaats te vinden.
Zoals hiervoor is weergegeven heeft de verzekeringsarts bij zijn standpuntbepaling betrokken dat eiseres door de huisarts nooit mutistisch of psychotisch is gezien en dat hij eiseres om die reden ook nooit heeft verwezen en dat de dochter heeft verklaard dat haar moeder nooit mutistisch is geweest.
Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van zenuwarts [naam persoon] van 1996 en 1997 blijkt dat hij de huisarts op de hoogte heeft gesteld van de door hem gestelde diagnose en dat (de familie van) eiseres zelf het initiatief heeft genomen voor behandeling door [naam persoon] en na diens pensionering door [naam persoon]. Uit het rapport van psychiater [naam persoon] van 2 april 1997 blijkt tevens dat deze informatie heeft ingewonnen bij de huisarts en dat deze hem op de hoogte heeft gesteld van de behandeling door [naam persoon]. De dochters van eiseres hebben de verklaring omtrent het (ontbreken van) mutistisch gedrag ter zitting nader toegelicht en de rechtbank acht hun verklaring omtrent het wisselende gedrag van eiseres niet ongeloofwaardig.
De verzekeringsarts heeft bij zijn standpuntbepaling ook betrokken dat de belastbaarheid van eiseres tevens is gebaseerd op onjuiste verklaringen van [naam persoon]. De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiseres eerst vanaf 2006 onder behandeling is gekomen van [naam persoon] en dat bovendien in het dossier geen enkele verklaring van [naam persoon] aanwezig is, zoals [naam persoon] en [naam persoon] ook al hebben opgemerkt.
De verzekeringsarts b&b heeft gewezen op de niet te verklaren verbetering van de situatie van eiseres ten tijde van het onderzoek in 2011 in vergelijking met het in 2006 nog vertoonde mutistische gedrag. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van de dochters van eiseres dat de situatie inmiddels beter is geworden. De rechtbank wenst aan deze verklaring geen doorslaggevende betekenis toe te kennen, maar de rechtbank kan aan de volgens de verzekeringsarts b&b niet te verklaren verbetering ook niet met voldoende overtuiging afleiden dat bij eiseres in 2006 en in de periode daaraan voorafgaand geen sprake was van een psychiatrische ziekte.
De rechtbank realiseert zich dat eiseres tijdens de onderzoeken door de verzekeringsartsen
en de psychiaters [naam persoon] en [naam persoon] onverklaarbaar bizar en mutistisch gedrag vertoonde, maar de rechtbank stelt tevens vast dat in de in geding zijnde periode geen enkele arts ooit heeft geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake was van een psychiatrische ziekte of dat hieromtrent twijfels zijn uitgesproken. Ook [naam persoon] in 1997 en [naam persoon] in 2006 zijn uitgegaan van een bij eiseres aanwezige psychiatrische stoornis.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat in de beschikbare gegevens onvoldoende gronden kunnen worden gevonden voor de conclusie dat eiseres vanaf april 1997 niet ziek en niet arbeidsongeschikt was en dat zij een psychiatrische ziekte heeft voorgewend.
4.3
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is voor zover het betreft de intrekking van de uitkering op grond van de WAO en de TW vanaf 1 augustus 2011.
Het beroep is gegrond ten aanzien van de intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de WAO en de TW over de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011.
De rechtbank zal bestreden besluit van 11 juni 2012in zoverre vernietigen. Er bestaat geen grond om aan te nemen dat verweerder in staat zal zijn het motiveringsgebrek te herstellen, zodat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien. Het primaire intrekkingsbesluit van 5 oktober 2011 wordt herroepen ten aanzien van de intrekking over de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011. Het primaire terugvorderingsbesluit van 31 oktober 2001 wordt herroepen.
4.4
Het beroep tegen de terugvordering van de tegemoetkoming op grond van de Wtcg is tevens gegrond. Het bestreden besluit van 17 juli 2012 wordt vernietigd en het primaire besluit van 23 april 2012 wordt herroepen.
4.5
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten worden begroot op in totaal € 1416,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de rechtbank overweegt dat sprake is van samenhangende zaken. Van de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte kosten van de rapportage door de verzekeringsarts [naam persoon] heeft de rechtbank geen bewijsstuk of specificatie bij de gedingstukken aangetroffen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de bij het bestreden besluit van 11 juni 2012 gehandhaafde intrekking en terugvordering van de WAO- en TW-uitkering over de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011 en vernietigt dit besluit in zoverre;
- herroept het primaire intrekkingsbesluit van 5 oktober 2011 ten aanzien van de periode van 25 april 1997 tot en met 31 juli 2011;
- herroept het primaire terugvorderingsbesluit van 31 oktober 2011;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 11 juni 2012 voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 17 juli 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;
- herroept het primaire besluit van 23 april 2012;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1416,--;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres in beide zaken gestorte griffierecht ten bedrage van € 84,-- in totaal dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Soupart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.