ECLI:NL:RBZWB:2013:8469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
AWB- 13_4859
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen op Parc Patersven te Wernhout

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2013 uitspraak gedaan over de handhaving van het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen op Parc Patersven te Wernhout, gemeente Zundert. Eiser sub 1, die al sinds 1996 probeert permanente bewoning te voorkomen, heeft beroep ingesteld tegen de handhavingsbesluiten van de gemeente Zundert. De rechtbank oordeelt dat de eisers sub 2 t/m 5, die als arbeidsmigranten in de recreatiewoningen verblijven, in feite permanent wonen, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht is op legalisering van de permanente bewoning en dat de begunstigingstermijnen voor het staken van de bewoning in overeenstemming zijn met de beleidsregels van de gemeente. De rechtbank wijst de beroepen van de eisers af, omdat de handhaving van het bestemmingsplan noodzakelijk is om precedentwerking te voorkomen en de rechtszekerheid te waarborgen. De rechtbank benadrukt dat de gemeente niet onterecht heeft gehandeld door handhavend op te treden tegen de permanente bewoning, gezien de lange geschiedenis van handhaving en de betrokken belangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/4859, 13/4858 13/4857, 13/4011, 13/3235, 13/3237 en 13/3233

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken van

1.
[eiser1],eiser sub 1, gemachtigde mr. M.M. Breukers;
2.
[eiser2],eiser sub 2, gemachtigde mr. A. Overweel;
3.
[eiser3],eiser sub 3, gemachtigde P. Braspenning;
4.
[eiser4],eiseres sub 4, gemachtigde P. Braspenning;
5.
[eiser5],eiser sub 5, gemachtigde P. Braspenning
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013, verzonden 30 mei 2013, heeft verweerder eisers sub 2 t/m 5, onder oplegging van een dwangsom, gelast de permanente bewoning van hun recreatiewoning op Parc Patersven te staken (de bestreden besluiten). De termijn waarbinnen aan de last voldaan moet zijn is daarbij voor eiser sub 2 bepaald op 12 weken na verzending van de lastgeving, voor eisers sub 3 en sub 4 op 12 weken en voor eiser sub 5 op 6 weken na verzending van de lastgeving.
Eisers sub 2 t/m 5 hebben elk afzonderlijk beroep ingesteld tegen de aan hen gerichte lastgeving.
Eiser sub 1 heeft beroep ingesteld tegen de lastgevingen van eisers sub 3 t/m 5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2013. Eiser sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser sub 2 is verschenen bij gemachtigde mr. A. Overweel. Eisers sub 3 t/m 5 zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.P.G. Roozendaal, [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 5 april 1996 heeft verweerder aan Patersven B.V. vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan "Camping Patersven" ten behoeve van het bouwrijp maken van het terrein voor het realiseren van recreatiecentrum Patersven. Met de herinrichting en modernisering van de camping werd beoogd de camping met voornamelijk stacaravans en toeristische kampeerplaatsen om te bouwen naar een recreatiecentrum met bungalows en chalets, het creëren van ruimere kavels met bijbehorende voorzieningen en een nieuwe beheersstructuur.
Op 9 mei 1996 heeft eiser sub 1 hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Eiser sub 1 woont aan de toegangs- en ontsluitingsweg van het recreatiecentrum en vreesde van de gewijzigde exploitatieopzet - van (sta)caravans naar recreatiewoningen - een toename van verkeersoverlast. Hij was van mening dat de bouw van bijna 500 recreatiewoningen een blijvende stijging van de parkeer- en verkeersdruk in zijn straat zal veroorzaken en dat het voorkomen van permanente bewoning door verweerder onvoldoende is gewaarborgd.
Vervolgens heeft verweerder bij afzonderlijke besluiten van 25 maart 1997 en 2 juni 1997 - met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en 50, vijfde lid, van de Woningwet - bouwvergunningen verleend voor het oprichten van bungalows en chalets op het recreatiecentrum. Ook tegen deze besluiten heeft eiser sub 1 bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Zijn stelling dat de bungalows permanent bewoond zullen gaan worden is ongegrond verklaard op basis van de overweging dat permanente bewoning op het recreatieterrein verboden is en daar in voorkomende gevallen daartegen handhavend zal worden opgetreden. In totaal zijn ter plaatse 461 bungalows en chalets gebouwd en deze recreatiewoningen zijn gebouwd in overeenstemming met het eind 1997 van kracht geworden bestemmingsplan “Recreatiecentrum Patersven”.
Bij brieven van achtereenvolgens 7 december 1998, 24 februari 1999, 11 april 2000 en 13 juni 2001 heeft eiser sub 1 verweerder verzocht het bestemmingsplan te handhaven. Verweerder heeft daarop het standpunt ingenomen dat eiser sub 1 niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gezien. Dienaangaande heeft de rechtbank (inzake procedurenummer 02/207) geoordeeld dat het geen twijfel lijdt dat eiser sub 1 vanwege de ruimtelijke implicaties belanghebbende is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de ingang van het park is gelegen aan de [adres] te [woonplaats], dat eiser sub 1 in deze straat op nummer [huisnummer] woont waarbij dit perceel direct grenst aan het park en dat de [straatnaam] de toegangs- en ontsluitingsweg van het park is. Voorts achtte de rechtbank van belang dat eiser sub 1 in de directe omgeving van de ingang van het park woont en in feite als eerste geconfronteerd wordt met eventuele parkeer- en verkeersoverlast.
Blijkens de uitspraken inzake procedurenummers 05/1301 en 05/2371 heeft eiser sub 1 op 16 april 2004 wederom verzocht om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van bungalows en chalets op Parc Patersven en is dit afgeketst op de mogelijkheid tot legalisering van de strijdigheden ten gevolge van het besluit van de gemeenteraad van Zundert van 2 december 2004. In dit besluit heeft de raad van de gemeente Zundert zich uitgesproken voor legalisering van Parc Patersven op basis van de beleidsbrief van de Minister van VROM van 11 november 2003, mits aan een aantal nader omschreven voorwaarden wordt voldaan. In 2007 is een intentieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Zundert, de Vereniging van Eigenaren van Patersven en projectontwikkelaar [naam projectontwikkelaar] en het legalisatieproces is medio 2011 gestopt nadat [naam projectontwikkelaar] zich had teruggetrokken uit het project. Bij raadsbesluit van 15 december 2011 heeft de gemeenteraad van Zundert het legaliseringsproces formeel beëindigd en heeft daarbij tegelijkertijd uitgangspunten van beleid met betrekking tot handhaving vastgesteld.
Intussen had eiser sub 1 op 8 september 2010 wederom verzocht om handhaving van het bestemmingsplan “Recreatiecentrum Patersven”. Bij het primaire besluit van 9 november 2010 heeft verweerder dit handhavingsverzoek afgewezen. Tegen de afwijzing van dit verzoek heeft eiser sub 1 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aangegeven dat het handhavingsverzoek alsnog in behandeling genomen zal worden. Het hiertegen door eiser sub 1 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 16 december 2011 (procedurenummer 11/4611) gegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2011 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een volledige heroverweging omdat - zakelijk weergegeven - de gegrondverklaring van de bezwaren en het opstarten van het handhavingstraject losgekoppeld waren. Dit betekent onder meer, zo heeft de rechtbank overwogen, dat verweerder de overtreders van het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omschreven verbod schriftelijk zal moeten informeren over het voornemen tot handhavend optreden en dat verweerder vervolgens mede op basis van de ontvangen zienswijzen per individueel geval zal moeten beslissen of daadwerkelijk handhavend wordt opgetreden. Gelet op de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid en de omvang van het recreatiecentrum Patersven heeft de rechtbank voorts begrip getoond voor de - toen al in voorbereiding zijnde - gefaseerde aanpak van de illegale bewoning op het recreatiecentrum. Naar tijdens de zitting op 30 november 2011 van de zijde van verweerder is aangegeven zou de eerste fase in januari 2012 ter hand genomen worden. Blijkens de uitspraak van 16 december 2011 heeft de rechtbank er toen op vertrouwd dat in aansluiting daarop in een redelijk tempo alle volgende fasen van het handhavingsproject tot uitvoering gebracht zouden worden.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eiser sub 1. Daarbij zijn de gegrondverklaring van de bezwaren en het opstarten van het handhavings-traject wederom losgekoppeld, ditmaal op grond van de overweging dat de handhaving - gelet op de aard en de omvang van de problematiek - een zorgvuldige voorbereidings- en uitvoeringsprocedure vraagt.
Het hiertegen door eiser sub 1 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 22 januari 2013 (procedurenummer 12/3085) wederom gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook deze nieuwe beslissing op bezwaar vernietigd en heeft bepaald dat verweerder vóór 1 juni 2013 overeenkomstig het “Plan van aanpak handhaving Parc Patersven” dient te beslissen omtrent eventuele persoonsgebonden omgevingsvergunningen (fase 1) alsmede omtrent de toelaatbaarheid van de bewoning van de woningen van het eerste segment van fase 2.
Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder eisers sub 2 t/m 5 gelast de permanente bewoning van hun recreatiewoning op Parc Patersven te staken. Daarbij heeft verweerder bepaald dat zij een dwangsom van € 25.000,-- verbeuren indien zij niet binnen resp. 12 weken, 12 weken, 12 weken en 6 weken na verzending van de aan hen gerichte lastgeving de permanente bewoning van hun recreatiewoning hebben gestaakt. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft verweerder, met het oog op de uitspraken in de onderhavige zaken, deze begunstigingstermijnen verlengd tot 5 december 2013.
2.
Met betrekking tot het betoog van verweerder dat eiser sub 1 geen belanghebbende is bij de handhavingsbeslissingen als onderdeel van de bestreden besluiten overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat eiser sub 1 zich al sinds de herinrichting in 1996 heeft ingespannen om permanente bewoning op Parc Patersven te voorkomen. Niettemin worden inmiddels de meeste recreatiewoningen permanent bewoond. Het karakter van het recreatieterrein is daardoor meer en meer veranderd in dat van een woonwijk, hetgeen een andere ruimtelijke uitstraling geeft en meer parkeer- en verkeersdrukte oplevert. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser sub 1 woont aan de toegangs- en ontsluitingsweg van het terrein. Gelet op de impact van het gewijzigde karakter van het gehele recreatieterrein op de directe woonomgeving van eiser sub 1, kan eiser sub 1 naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als belanghebbende bij zijn aanvraag om handhavend op te treden tegen permanente bewoning op het gehele recreatieterrein. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat het belang van eiser sub 1 niet beperkt is tot het daadwerkelijk wel of niet handhaven van het verbod van permanente bewoning van slechts die recreatie-woningen die in de onmiddellijke nabijheid van zijn woning zijn gelegen.
Daaruit volgt dat eiser sub 1 belanghebbende is bij zijn aanvraag om handhavend op te treden en bij het besluit tot afwijzing van die aanvraag. Zijn bezwaarschrift tegen die afwijzing heeft geleid tot handhavingsbesluiten, waarbij bewoners zijn gelast de permanente bewoning te staken. Eiser sub 1 is belanghebbende bij de besluiten op zijn bezwaar, inhoudende de herroeping van het primaire besluit tot afwijzing én de handhavingsbesluiten. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder niet geheel aan de bezwaren van eiser sub 1 tegemoet is gekomen, aangezien eiser sub 1 beroep heeft ingesteld tegen alle beslissingen op bezwaar waarin een begunstigingstermijn van 1 jaar of meer is opgenomen.
De beroepen van eiser sub 1 zijn dan ook ontvankelijk.
3.
Namens eiser sub 2 is aangevoerd dat verweerder van handhaving had dienen af te zien omdat concreet zicht is op legalisering van de permanente bewoning. Daarnaast heeft hij betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder nopen tot het afzien van handhaving. In dit verband heeft eiser sub 2 gesteld dat het vertrouwen is gewekt dat permanente bewoning op Parc Patersven zou worden toegelaten.
De gemachtigde van eisers sub 3 t/m 5 is hun werkgever. Hij heeft namens hen aangevoerd dat zij weliswaar verklaard hebben ter plaatse permanent te wonen, maar deze verklaring moet volgens hem buiten beschouwing blijven omdat zij de taal niet machtig waren. Eisers sub 3 t/m 5 zijn 2 maanden in de zomer en 2 maanden in de winter thuis en daarom kan volgens hun gemachtigde hun verblijf in de recreatiewoning op Parc Patersven niet worden aangemerkt als permanente bewoning.
4.
De rechtbank stelt vast dat eiser sub 2 niet heeft betwist dat hij de recreatiewoning op kavel [nummer kavel] permanent bewoont. Eisers sub 3 t/m 5 hebben dat wel betwist, maar de rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen twijfel over bestaat dat ook zij een recreatiewoning permanent bewonen. Volgens hun gemachtigde verblijven eisers sub 3 t/m 5 gedurende 2 maanden in de zomer en 2 maanden in de winter elders maar dat betekent dat zij 8 maanden per jaar in de recreatiewoning op het adres [adres] verblijven en om die reden ook op dat adres staan ingeschreven in het GBA. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van permanente bewoning van een recreatie-woning en kan in het midden blijven hetgeen eisers sub 3 t/m 5 zelf hieromtrent hebben verklaard.
Voorts is niet in geschil dat permanente bewoning in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan “Recreatiecentrum Patersven” zodat verweerder derhalve bevoegd is om daartegen op te treden.
5.
Gemachtigde van eiser sub 2 heeft betoogd dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid omdat concreet zicht is op legalisering. Hij heeft hiermee het oog op het gewijzigde standpunt van de VVD-fractie in de gemeenteraad van Zundert, waardoor er geen meerderheid meer zou zijn voor het in stand laten van de recreatieve bestemming. Daarnaast heeft hij gewezen op het nieuwe plan van de VvE Patersven “Een leefbaar Patersven voor iedereen”.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in situaties als de onderhavige volgens vaste jurisprudentie eerst sprake kan zijn van concreet zicht op legalisering indien ten minste een daartoe strekkend bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op 13 maart 2013 is een nieuw bestemmingsplan ter inzage gelegd waarin juist niet is voorzien in permanente bewoning op Parc Patersven. Het gewijzigde standpunt van de VVD-fractie en het nieuwe plan van de VvE Patersven maken dit niet anders en dateren overigens van na het nemen van de bestreden besluiten.
Voorts overweegt de rechtbank dat eisers sub 2 t/m 5 niet in aanmerking komen voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor het bewonen van een recreatiewoning, als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 10, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, reeds omdat zij niet voldoen aan de voorwaarde dat de bewoning uiterlijk op 31 oktober 2003 een aanvang moet hebben genomen.
6.
Behoudens bijzondere omstandigheden is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en de betrokken handeling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking, besluit tot het toepassen van bestuursdwang of tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dit geldt te meer indien, zoals in het onderhavige geval, door een derde belanghebbende is verzocht om handhaving van de wettelijke voorschriften.
7.
Als bijzondere omstandigheid dat de illegale bewoning niettemin gedoogd zou moeten worden heeft eiser sub 2 gewezen op het reeds gedurende vele jaren gedogen van de bewoning en alle inspanningen die van gemeentewege zijn verricht om dit gelegaliseerd te krijgen. Volgens hen heeft dit de verwachting gewekt dat de illegale bewoning ook thans nog voortgezet mag worden.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9520.
Voorts overweegt de rechtbank dat blijkens de overgelegde stukken gedurende vele jaren van gemeentewege is getracht om permanente bewoning van de recreatiewoningen op Parc Patersven mogelijk te maken. Deze poging is ingezet met het besluit van de gemeenteraad van Zundert van 2 december 2004. Maar de gemeenteraad heeft niet onvoorwaardelijk toegezegd dat een legaliserend bestemmingsplan zal worden vastgesteld. Blijkens het desbetreffende raadsbesluit zou de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan eerst worden opgestart nadat gedeputeerde staten van Noord-Brabant en de Inspectie van VROM op dit voornemen positief zouden hebben gereageerd. Van een dergelijke positieve reactie is niet gebleken. Het legaliseringsproces kende in 2007 een vervolgstap met de intentieovereenkomst tussen de gemeente Zundert, de VvE Patersven en projectontwikkelaar [naam projectontwikkelaar], gericht op de omvorming van recreatiepark naar woonwijk. Bij de vaststelling van het Plan van Aanpak Herstructurering Parc Patersven is uitdrukkelijk bepaald dat bij mislukking van de transformatie er geen andere mogelijkheid openstaat dan handhaving. Het legaliseringsproces is medio 2011 gestopt nadat [naam projectontwikkelaar] zich had teruggetrokken uit het project. De stelling van eiser sub 2 dat er ten aanzien van het voornemen om te legaliseren nimmer een voorbehoud is gemaakt, ontbeert dan ook feitelijke grondslag. Zijn stelling dat ambtenaren en wethouders gedurende het legaliseringsproces hebben gezegd dat permanente bewoning op Parc Patersven zeker mogelijk gemaakt zal worden kan niet leiden tot het oordeel dat door daartoe bevoegde personen de rechtens te honoreren verwachting is gewekt dat een legaliserend bestemmingsplan er zeker zou komen. Het legaliseringsproces is uiteindelijk formeel beëindigd met het besluit van de gemeenteraad van Zundert van 15 december 2011. Dit was ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten een gegeven voor verweerder als het bevoegde bestuursorgaan in handhavings-zaken als de onderhavige.
Eisers sub 3 t/m 5 hebben aangevoerd dat hun gemachtigde [gemachtigde] als werkgever met de gemeente afspraken heeft gemaakt over de arbeidsmigranten: zij mogen voor een periode van 5 jaar bij hem werken en hoeven in die periode niet uit de GBA te worden uitgeschreven. Voor zover zij daarmee hebben beoogd een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat dit in het licht van voornoemd criterium onvoldoende concreet is om tot een geslaagd beroep te kunnen leiden. Niet is toegelicht welke concrete en ondubbelzinnige toezeggingen door een daartoe bevoegd persoon aan eisers sub 3 t/m 5 zijn gedaan op grond waarvan zij erop mochten vertrouwen dat niet zou worden gehandhaafd.
De rechtbank concludeert dus dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had dienen af te zien.
8.
Voor alle bewoners die na 31 oktober 2003 permanent zijn gaan wonen in een recreatiewoning heeft verweerder de “Beleidsregels handhaving gebruik recreatiewoningen Parc Patersven gemeente Zundert” (hierna: de ‘Beleidsregels handhaving’) vastgesteld.
Artikel 5 van de ‘Beleidsregels handhaving’ bepaalt dat met betrekking tot bewoners die vanaf 1 januari 2010 maar voor 1 januari 2012 de recreatiewoning als woning in gebruik hebben genomen een handhavingstraject zal worden opgestart en dat, indien dit leidt tot het opleggen van een last onder dwangsom, deze bewoners een begunstigingstermijn van 12 weken krijgen. Deze termijn vangt aan na verzending van de last onder dwangsom.
Artikel 6 van de ‘Beleidsregels handhaving’ bepaalt dat met betrekking tot bewoners die vanaf 1 januari 2012 een recreatiewoning als woning in gebruik hebben genomen een handhavingstraject zal worden opgestart en dat, indien dit leidt tot het opleggen van een last onder dwangsom, deze bewoners een begunstigingstermijn van 6 weken krijgen. Deze termijn vangt aan na verzending van de last onder dwangsom.
De ‘Beleidsregels handhaving’ zijn op 12 december 2012 bekend gemaakt.
9.
Eiser sub 2 is de recreatiewoning op kavel [nummer kavel] permanent gaan bewonen na 1 januari 2010 maar voor 1 januari 2012. Zijn begunstigingstermijn van 12 weken is in overeenstemming met artikel 5 van de ‘Beleidsregels handhaving’.
Eiser sub 3 is de recreatiewoning op kavel [nummer kavel] permanent gaan bewonen na 1 januari 2010 maar voor 1 januari 2012. Zijn begunstigingstermijn van 12 weken is in overeenstemming met artikel 5 van de ‘Beleidsregels handhaving’.
Eiseres sub 4 is de recreatiewoning op kavel [nummer kavel] permanent gaan bewonen na 1 januari 2010 maar voor 1 januari 2012. Haar begunstigingstermijn van 12 weken is in overeenstemming met artikel 5 van de ‘Beleidsregels handhaving’.
Eiser sub 5 is de recreatiewoning op kavel [nummer kavel] permanent gaan bewonen na 1 januari 2012. Zijn begunstigingstermijn van 6 weken is in overeenstemming met artikel 6 van de ‘Beleidsregels handhaving’.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze termijnen toereikend zijn voor het vinden van vervangende woonruimte.
De door verweerder opgelegde dwangsom van € 25.000,-- is in overeenstemming met het op dit punt niet onredelijk te achten beleid.
10.
Eiser sub 1 heeft betoogd dat de last te weinig concreet is omdat met de huidige formulering niet is uitgesloten dat aan de last wordt voldaan door elders op Parc Patersven een woning te betrekken.
Dit betoog slaagt niet. Een last onder dwangsom strekt tot herstel in de zin van het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van de overtreding, en kan niet verder gaan dan dat. Daar komt bij dat permanente bewoning nergens op Parc Patersven is toegestaan en overigens ook het gebruik van de recreatiewoningen voor de huisvesting van gastarbeiders in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan “Recreatiecentrum Patersven”. Daarnaast is het verweerder niet toegestaan om op voorhand alle eigenaren en/of gebruikers van recreatiewoningen onder oplegging van een dwangsom te gelasten permanente bewoning te staken. Daartoe is verweerder eerst bevoegd indien het gebruiksverbod is overtreden dan wel indien gevaar voor die overtreding klaarblijkelijk dreigt.
11.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers ongegrond zijn.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. J.J.M. van Lanen en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2013.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.