ECLI:NL:RBZWB:2013:8302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
2260949-AZ-VERZ-13-158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met lagere vergoeding dan aanbevolen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen de coöperatie [verzoeker] en de algemeen directeur [verweerder 1]. De arbeidsovereenkomst was aangegaan op 15 december 2012 en zou eindigen op 1 januari 2015. De coöperatie verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen, omdat de arbeidsrelatie met [verweerder 1] ernstig verstoord was geraakt. De kantonrechter oordeelde dat de verhoudingen binnen de directie zodanig waren geëscaleerd dat voortzetting van de samenwerking niet meer mogelijk was. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding toe, met ingang van 1 november 2013.

Bij de beoordeling van de ontbindingsvergoeding werd gekeken naar de kantonrechtersformule. De coöperatie stelde dat een lagere vergoeding dan de standaardvergoeding van de formule gerechtvaardigd was, omdat [verweerder 1] zich in de korte tijd dat zij werkzaam was, niet constructief had opgesteld. De kantonrechter oordeelde echter dat de coöperatie ook een verantwoordelijkheid had in de ontstane situatie, omdat de rolverdeling binnen de directie niet duidelijk was gecommuniceerd. Uiteindelijk werd aan [verweerder 1] een ontbindingsvergoeding van € 23.760,- bruto toegekend, wat overeenkomt met vier maandsalarissen plus vakantietoeslag. De kantonrechter oordeelde dat deze vergoeding passend was, gezien de omstandigheden en de arbeidsmarktpositie van [verweerder 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaaknummer: 2260949 AZ VERZ 13-158
beschikking van 25 oktober 2013
inzake
de coöperatie
[verzoeker] U.A.,
statutair gevestigd te Tilburg,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Stevens, advocaat te Zeist,
tegen:
[voorletters]. [verweerder 1],
wonende te Soest,
verweerster,
gemachtigde: mr. H.Th. Schravenmade, advocaat te Maarssenbroek.
Partijen worden door de kantonrechter hierna “[verzoeker]” en “[verweerder 1]” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 14 augustus 2013 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
b. het op 19 september 2013 ter griffie ontvangen (herstelde) verweerschrift met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2013, waarbij namens [verzoeker] aanwezig waren mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] (beiden bestuurslid), bijgestaan door mr. Stevens. [verweerder 1] was in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. Schravenmade. Mr. Stevens heeft pleitaantekeningen overgelegd en de griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.

2.De feiten

2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a. a) [verweerder 1], geboren op [geboortedatum], is met ingang van 15 december 2012 in dienst getreden bij [verzoeker] in de functie van algemeen directeur op basis van een arbeidsover-eenkomst voor bepaalde tijd tot 1 januari 2015. Haar laatstverdiende loon - op basis van
24 uur per week - bedraagt € 5.500,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten.
b) Naast [verweerder 1] bestaat de directie van [verzoeker] nog uit twee andere directieleden, namelijk de heer C. [naam 2], gespecialiseerd in IT, en mevrouw M. [naam 2], gespe-cialiseerd in communicatie. Zowel [naam 2] als [naam 2] zijn al vanaf de oprichting van [verzoeker] als directieleden aangesteld. De directie van [verzoeker] staat onder toezicht van het bestuur van de coöperatie.
c) In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat werkgever en werknemer inzake de invulling van de functie van algemeen directeur een nadere beschrijving zullen opstellen en artikel 3 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Tussentijdse opzegging door werknemer is mogelijk met inachtneming van een opzeggtermijn van ten minste twee maanden waarbij het dienstverband eindigt na afloop van de laatste dag van de maand.”
d) Kort nadat [verweerder 1] als algemeen directeur is aangetreden, zijn er irritaties ontstaan bij de andere directieleden over de wijze van communiceren van [verweerder 1], die door hen als zeer directief en weinig sensitief werd ervaren. Daarnaast heeft [verweerder 1] zich - in de beleving van [naam 2] en van [naam 2] - meer dan nodig begeven op de werkterreinen van haar collega’s en zou [verweerder 1] in dat verband de taakverdeling niet gerespecteerd hebben. Ter illustratie van het voorgaande is door [verzoeker] een e-mail van 12 maart 2013 overgelegd, afkomstig van [naam 2]. De inhoud hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Nu we een tijdje met elkaar aan de slag zijn in praktijk hebben zowel [naam 2](opmerking kantonrechter: bedoeld wordt [naam 2] )
als ik behoefte aan een open gesprek waarin we een aantal dingen helder willen krijgen. Zelf merk ik dat ik geregeld een vervelend gevoel overhoud uit de onderlinge communicatie en gesprekken. Ik heb het idee dat er de nodige energie verloren gaat omdat er meerdere mensen op dezelfde domeinen bezig zijn. Het telefoongesprek gisteren (…) frustreerde me omdat ik het gevoel had dat ik op detailniveau verantwoording aan jou moet afleggen en dat je de focus legt op inhoudelijke zaken en details die tot mijn domein behoren, terwijl ik denk dat die focus beter kan worden besteedt aan grote lijnen, overall jaarplan en zaken die nu achterblijven of nog ingevuld moeten worden. Van [naam 2] kreeg ik hetzelfde signaal. Kortom, er is behoefte aan een heldere onderlinge taakverdeling, rollen en verantwoordelijkheden zodat we alle drie houvast hebben en niet verschillende directieleden met dezelfde dingen bezig zijn. (…) Een concrete vraag in dit kader is of er in jouw beleving bijvoorbeeld sprake is van een hiërarchische relatie tussen ons. In onze beleving (en zo is ons dat ook verteld vanuit het bestuur) is er sprake van een gelijkwaardige samenwerking waarin jij de pet algemene zaken/financiën/governance hebt, en niet bijvoorbeeld verantwoordelijk bent voor productontwikkeling of ledenwerving. In dat kader dragen we als team (met ieder op een eigen deelgebied) verantwoording af aan het bestuur. Ik hoop dat een we binnenkort hierover met elkaar meer helderheid en duidelijkheid kunnen krijgen omdat het essentieel is voor de dagelijkse werkzaamheden en manier van samenwerking (…)”
e) Op 11 april 2013 heeft [naam 2] een e-mail aan [verweerder 1] gezonden met, voor zover van belang, de volgende inhoud:

“(…) Graag kom ik nog even terug op ons directie overleg. De manier waarop jij daarop reageerde vond ik niet plezierig en heb ik ervaren als een negatief signaal jegens mijn rol binnen de directie. Ik probeerde met dit voorstel constructief bij te dragen aan de vorm-geving van het directieteam en voor ons alledrie helderheid te creëren. Als wij gedrieën heldere afspraken maken, dan is dat richting ons bestuur ook een goed signaal (…) Afgelopen overleg heb jij een aantal keer aangegeven dat jij de baas bent en daarmee bevoegd bent om besluiten te overrulen. Dat komt op mij zeer directief over en past naar mijn mening niet binnen een coöperatiegedachte en de beweging die we gezamenlijk in gang willen zetten (…) Door als directieteam bovenstaande signalen constructief aan te pakken hoop ik dat we gezamenlijk de negatieve signalen die je vandaag vanuit diverse bestuursleden ontving positief kunnen bijsturen (…)”

f) Op 15 april 2013 heeft [verweerder 1] bij email het volgende, voor zover van belang, aan [naam 2] geschreven:
“(…) Ik hoor graag wat je ideeën zijn over de rol verdeling. Echter voor we over rollen kunnen spreken is er naar mijn idee eerst consensus nodig over de aanpak. Aangezien mijn visie over de aansturing van [verzoeker] dusdanig verschillend is van die van jou en [naam 2]’s aanpak(opmerking kantonrechter: bedoeld wordt [naam 2] )
, lijkt het bespreken van de rollen derhalve nog niet aan de orde. Jouw kritiek op mijn directieve stijl van leidinggeven, baart mij zorgen vanwege het feit dat je de coöperatieve gedachte vermengt met de taak die wij als team in de werkmaatschappij hebben, namelijk een project opleveren. Daarin is door het bestuur bewust een leidinggevende benoemd en zoals ik begrepen heb is dit ook duidelijk naar jou toe gecommuniceerd. Daarbij is voor mij leidend, de voortgang en kwaliteit van het project. Het helpt niet om dat stuk van de rolverdeling telkens weer ter discussie te stellen. Als dit steeds gebeurt en de werkelijke discussie over het bereiken van consensus over de visie en strategie daardoor niet gevoerd kan worden, ontstaat bij mij irritatie. Zo ook over mijn besluit een aantal noodzakelijke werkzaamheden uit te besteden om de besluitvormingsprocessen te kunnen versnellen, ik reken dat ook tot mijn eigen verantwoordelijkheid. Ik heb zojuist een uitgebreide mail gestuurd aan [naam 2] in zijn rol als verantwoordelijke voor IT en ontwikkeling en als ik dat naar jou in je rol op het gebied van Ledenwerving en communicatie doe heb ik ook bij jou een soortgelijke uitdaging als met [naam 2], namelijk om te komen tot een coherente visie en structurele aanpak van je werkzaam- heden (…) Het bespreken van de rollen kan pas beginnen wanneer we consensus hebben over de aanpak. Wat we voor 26 april dus zouden kunnen doen, is tot deze gezamenlijke visie en aanpak komen. Vervolgens moeten we kijken welke competenties daar dan bij passen. Hebben we deze in huis of moeten we ze erbij halen of inkopen? Pas dan kan de samen-werking zijn beslag krijgen en kunnen we constructief aan de slag met elkaar. De kritiek van het bestuur op het ontbreken van het jaarplan is terecht. Zolang wij er niet in slagen op welke wijze dan ook tot een gezamenlijke visie te komen, blijven we in deze voor jou en mij uiterst onbevredigende situatie steken. Als je mijn bovenstaande analyse deelt over de concrete stappen die we moeten nemen, dan kunnen we daarmee aan de slag en proberen dit voor de 26ste uit te werken als onderdeel van het jaarplan. Als dit niet lukt zal ik het bestuur van mijn visie over de reden voor het ontbreken van deze consensus voor 26 april op de hoogte brengen (…)”
g) [verweerder 1] heeft bij email van 15 april 2013 het volgende, voor zover van belang, aan het bestuur, althans aan [naam 2] en [naam 2] Kraanen meegedeeld:
“(…) Ik vind het zeer vervelend jullie opnieuw te moeten betrekken met zaken die wij binnen de werkmaatschappij eigenlijk zouden moeten oplossen, maar ik zie geen andere manier dan jullie iig op de hoogte te brengen van hetgeen er van mijn kant gedaan wordt om tot een gedeelde visie en aanpak te komen. Daarmee wil ik uiteraard graag van jullie weten of je mijn visie en aanpak uberhaupt begrijpt en deelt. (even los van de vorm en de toon) Ik heb vandaag wederom een poging ondernomen om de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Waarvan ik jullie graag beide mailtjes ter informatie toezend. Ik heb zowel [naam 2] als [naam 2] op een voor mij zo constructief mogelijk, maar wel duidelijke manier, over proberen te brengen waar de schoen nu toch steeds wringt (…) Ik denk dat mijn standpunt uit de mail aan [naam 2] en [naam 2] helder is;
1) ik verschil fundamenteel van inzicht met C&M in de visie wat de essentiële stappen zijn (en de volgorde!) in het proces van opschalen van het gebruik van de website en applicaties.
2) ik slaag er tot nu toe niet in consensus hierover te bereiken of een compromis te sluiten. C&M blijven op hun eigen terrein zitten en dulden geen inmenging, discussies gaan telkens weer over de vorm en niet over de inhoud.
3)de irritatie loopt aan beide zijden inmiddels hoog op en ik geloof dat dit ook voor het bestuur geldt
4) ik krijg onvoldoende steun vanuit het bestuur om de zaak echt aan te pakken (…)”
h) Bij e-mail van 22 april 2013 heeft [verweerder 1] het volgende, voor zover van belang, aan het bestuur meegedeeld:
“(…) Naar aanleiding van recente mail wisseling (…) schrijf ik jullie vanuit mijn functie als algemeen directeur, waarbij ik belast ben met de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken. Ik vind het onwenselijk en in strijd met het belang van de coöperatie, dat met name de arbeidsorganisatie -in dit geval [naam 2]- rechtstreeks contact zoekt met het bestuur in dit geval [naam 2] en daar een interne beslissing probeert terug te draaien. Hierdoor ontstaat voor mij een onwerkbare situatie. Als ik mijn werk goed wil doen moet ik de mogelijkheid hebben daarvoor de lijnen uit te zetten en zelf besluiten te nemen hoe ik mijn arbeidsorganisatie wil aansturen. Het bestuur kan mij daarin steunen door met mij een duidelijke -meerjaren- strategie neer te leggen en vervolgens de te behalen doelstellingen (…) vast te stellen. Ik kan onmogelijk functioneren wanneer het bestuur en mijn medewerkers rechtstreeks, zonder mij, overleg hebben over mijn beleid of mijn beslissingen. Ik wil dan ook dat er op korte termijn een gesprek plaatsvindt tussen het bestuur en mij (zonder medewerkers) waarbij ik de volgende onderwerpen aan de orde stel:
1) Besluitvorming over de te formuleren meerjaren strategie en jaarlijkse doelstellingen of KPI’s
2) het bestuur bestuurt op afstand en het bestuur bemoeit zich niet met dagelijkse beslommeringen
3) de directeur is verantwoordelijk voor de algemene en dagelijkse gang van zaken
4) de directeur is belast met het personeelsbeleid en voert uit dien hoofde beoordelingsgesprekken met de medewerkers over de door hem gestelde doelen
6) de directeur of medewerkers in bestuursvergaderingen aanwezig zullen zijn
7) De verantwoordelijkheid voor het bestuurssecretariaat ligt bij de algemene directeur.
8) Inschrijving volmacht algemeen directeur bij de kamer van koophandel
(…)
Ik hoor graag de gezamenlijke reactie van het bestuur. Ik ben in principe beschikbaar op23 april wanneer het bestuur bijeenkomt (…)”
i. i) Op 23 april 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder 1] en de heer Hermans (bestuurslid). Van dit gesprek is een verslag gemaakt. De inhoud van dit verslag luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…) Op 23 april jl. heb ik [naam 2] thuis bezocht en een gesprek gevoerd over de ontstane situatie in de directie van [verzoeker] en in relatie met haar in het bestuur van de coöperatie. In het gesprek heeft [naam 2] uitvoerig uitgelegd wat haar visie is op die situatie en welke keuzes het bestuur naar haar idee zou moeten maken. [naam 2] is van opvatting dat [naam 2] en [naam 2] niet over de competenties beschikken die nodig zijn om van [verzoeker] een succes te maken (…) [naam 2] slaagt er niet in met [naam 2] en [naam 2] tot een gedeelde visie op de ontwikkeling van de website te komen. Hierdoor is ze (…) dispropor-tioneel veel tijd kwijt aan discussie met haar mededirecteuren (…) [naam 2] wenst een mandaat te krijgen om in hoge mate zelf te bepalen hoe het [verzoeker] platform zou moeten worden vormgegeven (…) In het gesprek heb ik aangegeven dat het bestuur kennis heeft genomen van de mail van 22 april, waarin zij aangeeft welke eisen zij stelt aan het bestuur en de wijze waarop zij haar functie wenst uit te oefenen. Ik heb gemeld dat deze mail de verhoudingen extra op scherp heeft gezet. Ik heb haar er tevens op gewezen dat er onvoldoende vertrouwen in het functioneren van [naam 2] bij het bestuur aanwezig is om haar de ruimte te geven waarom zij vraagt. Ook heb ik aangegeven dat het bestuur niet alleen op zoek was naar een ondernemer met verstand van zaken, maar ook naar een teamplayer die in staat is de directie als eenheid te laten functioneren en tegelijkertijd een goede band met het bestuur kan onderhouden. Daar schort het thans aan (…) Ten slotte heb ik gemeld dat het bestuur dezelfde avond nog bijeenkomt om zich te beraden over de thans ontstane situatie (…)”

j) Op 23 april 2013 is het bestuur bijeengekomen. Tijdens die bijeenkomst heeft het bestuur (unaniem) besloten dat het dienstverband met [verweerder 1] niet kan blijven voortbestaan. Op 26 april 2013 heeft het bestuur [verweerder 1] tijdens een gesprek op de hoogte gebracht van het voornemen om haar dienstverband te beëindigen. Van het gesprek op
26 april 2013 is een verslag gemaakt. De inhoud hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) [naam 2](opmerking kantonrechter: bedoeld wordt [naam 2])
deelt namens het bestuur mee dat besloten is om de arbeidsovereenkomst tussen de coöperatie en [naam 2](opmerking kantonrechter: bedoeld wordt [naam 2] [verweerder 1])
te beëindigen. Afwegingen daarbij zijn dat de verhoudingen binnen de directie van [verzoeker] en de verhoudingen tussen [naam 2] en het bestuur zodanig geëscaleerd zijn, dat er een direct risico ontstaat voor de coöperatie. Het was daardoor dringend noodzakelijk voor het bestuur om in te grijpen. De escalatie binnen de directie komt niet meer goed. Het is vooral de taak van algemeen directeur om de eenheid binnen de directie te bewaren en te bewaken. Het is haar niet gelukt om een verbindende rol te spelen. Het bestuur was ervan uitgegaan dat de rolverdeling binnen de directie helder was. Dit bleek niet het geval en daar steekt het bestuur de hand ook in eigen boezem. [naam 2] heeft gekozen voor een directief en confronterend optreden waar meer geduld en wijsheid op zijn plaats geweest zouden zijn. Wel heeft het bestuur waardering voor de kennis en inzet van [naam 2]. Niet uitgesloten wordt dat ze inhoudelijk gelijk heeft in het geschil binnen de directie, maar pakt dit onvoldoende verbindend op (…) [naam 2] vindt het lastig om met het bestuur om te gaan. Daarom is er bij het bestuur onvoldoende vertrouwen om de ruimte die [naam 2] vraagt, ook te geven. Er is nog onvoldoende gevoel bij het bestuur dat [naam 2] in control is. Er zitten partijen in het bestuur die veel geld in [verzoeker] stoppen en die betrokken willen zijn en blijven. [naam 2] geeft aan dat het mis is gegaan bij de instructie aan [naam 2] ([naam 2]) en [naam 2] (MS). Daarnaast is er een fundamenteel verschil in inzicht over de aanpak van [verzoeker] en de opzet daarvan. Daardoor werd het al snel onmogelijk om in gezamenlijkheid op te trekken. Verder is er volgens [naam 2] geen gedeelde visie vanuit het bestuur en is ook niet gelegenheid geweest of geboden om die te ontwikkelen (…) [naam 2] en [naam 2](opmerking kantonrechter: bedoeld wordt [naam 2])
geven een brief met een concept vaststellingsovereenkomst mee. [naam 2] zal hiernaar kijken en haar reactie geven. Ze geeft aan bereid te zijn haar contract uit te dienen. [naam 2] wordt per direct vrijgesteld van werkzaam-heden en zal zich beperken tot de dringend noodzakelijke zaken die afgewikkeld moeten worden (…) Binnenkort is er weer contact om het afwikkelen van de arbeidsovereenkomst verder te bespreken.”
k) Partijen hebben nadien nog overleg met elkaar gehad om tot een regeling te komen, maar dat is niet gelukt.

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder 1] te ontbinden op grond van gewichtige redenen, gelegen in een verandering van omstandigheden. [verzoeker] is van mening dat de arbeidsrelatie met [verweerder 1] zodanig verstoord is dat ieder vertrouwen voor een voortzetting van de relatie is komen te ontbreken. [verzoeker] is bereid om aan [verweerder 1] een vergoeding te betalen van € 5.500,00 bruto bij een ontbinding van de arbeids-overeenkomst per 1 september 2013.
3.2
Het verweer van [verweerder 1] strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in haar verzoek, dan wel tot afwijzing van dit verzoek en subsidiair, bij ontbin-ding van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2013, tot toekenning van een ontbindings-vergoeding van € 77.220,00 bruto, gebaseerd op het salaris berekend over de periode vanaf
1 november 2013 tot 1 januari 2015.
3.3
Partijen hebben de nodige stellingen naar voren gebracht. Deze zullen hierna, voor zover van belang, worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1
Naar het oordeel van de kantonrechter is [verzoeker], anders dan [verweerder 1] heeft betoogd, ontvankelijk in haar verzoek. Artikel 7:685 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt immers, dat
“ieder der partijen te allen tijde bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden”. Het feit dat in de onderhavige arbeidsovereenkomst een beding is opgenomen op grond waarvan uitsluitend de werknemer de bevoegdheid heeft om de arbeidsovereenkomst tussentijds op te zeggen, zoals [verweerder 1] naar voren heeft gebracht, doet hieraan niet af. Wel is dit feit van belang voor de toepassing van de kantonrechtersformule, zoals hierna in rechtsoverweging 4.3 zal worden toegelicht.
4.2
Uit de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is duidelijk dat de verhouding tussen partijen inmiddels zodanig ernstig verstoord is geraakt dat van een vruchtbare samenwerking tussen hen in de toekomst geen sprake meer kan zijn. Dat is een verandering in de omstandigheden die rechtvaardigt dat de arbeidsover-eenkomst op korte termijn wordt beëindigd. De door [verzoeker] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen en wel per 1 november 2013.
4.3 Vervolgens dient te worden beoordeeld of aan de uit te spreken ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding ten behoeve van [verweerder 1] dient te worden verbonden en zo ja, hoe hoog die zou moeten zijn. Nu de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dit geval alleen voor [verweerder 1] tussentijds opzegbaar was, komt aan haar overeenkomstig Aanbeveling 3.6 bij de kantonrechtersformule in beginsel een vergoeding toe die gelijk is aan het loon dat zij zou hebben ontvangen tot 1 januari 2015, de datum per welke de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd. Een lagere vergoeding is blijkens Aanbeveling 3.6 in bepaalde omstandigheden mogelijk. De Aanbeveling noemt als (niet limitatieve) voorbeelden, verwijtbaar gedrag aan de zijde van de werknemer of een verslechterende bedrijfseconomische situatie aan de zijde van de werkgever.
4.3.1
[verzoeker] heeft in haar pleitaantekeningen uitdrukkelijk een beroep gedaan op matiging. Uitbetaling van het contract tot 1 januari 2015 acht [verzoeker] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [verweerder 1] amper vijf maanden heeft gewerkt en dat zij zich binnen die vijf maanden zodanig heeft opgesteld dat [verzoeker] zich genoodzaakt zag haar op non actief te stellen. Ook heeft [verzoeker] gewezen op het feit dat [verweerder 1] de vrijheid heeft gehad om te werken in haar reeds bestaande ondernemingen Yellow & Blue Consultancy en Regeltante. Met haar is niet voor niets een arbeidsovereenkomst gesloten om gedurende drie dagen per week te werken. [verweerder 1] is voor haar broodwinning niet afhankelijk van het salaris vanuit [verzoeker]. Verder zou het [verweerder 1], gelet op haar arbeidsverleden en haar naar eigen zeggen belang-rijke relaties, geen enkele moeite moeten kosten een andere vergelijkbare baan te vinden.
4.3.2
Indien [verzoeker] bedoeld heeft naar voren te brengen dat [verweerder 1] de belangrijkste of enige oorzaak is van de ontstane vertrouwensbreuk en dat daarom een lagere vergoeding toegekend zou moeten worden dan in de Aanbeveling voorzien, volgt de kantonrechter haar daarin niet. Centraal probleem vanaf het begin van de werkzaamheden van [verweerder 1] voor [verzoeker], waren de onderlinge verhoudingen binnen de directie. Met [verweerder 1] is de kantonrechter van oordeel dat het bestuur jegens de twee andere directieleden, [naam 2] en [naam 2], onvoldoende duidelijk geweest is voor wat betreft de gezagsverhoudingen en de rol van [verweerder 1] binnen de directie, waardoor bij hen onduidelijkheid hierover heeft kunnen bestaan/ontstaan. In dat verband is zelfs in het verzoekschrift nog naar voren gebracht dat [verweerder 1] geen eindverantwoordelijkheid zou hebben (punt 11). Ook heeft [verzoeker] bij verzoekschrift een Directiereglement overgelegd (productie 2), dat van toepassing zou zijn en waaruit de gelijkwaardigheid van de directie zou blijken. Tijdens de mondelinge behan-deling heeft [verzoeker] op een vraag van de kantonrechter echter meegedeeld dat het Directiereglement niet van toepassing is en heeft haar gemachtigde in de pleitaantekeningen het standpunt ingenomen dat het de overige directeuren, [naam 2] en [naam 2], al van begin af aan duidelijk was dat zij een algemeen directeur boven zich zouden krijgen die eindverantwoordelijk was. Dat dit laatste echter evident onjuist is, blijkt onder meer uit de hierboven (rechtsoverweging 2 sub d. en e.) vermelde e-mails van [naam 2] van
12 maart 2013 en van [naam 2] van 11 april 2013. [naam 2] schrijft immers: “
Een concrete vraag in dit kader is of er in jouw beleving bijvoorbeeld sprake is van een hiërarchische relatie tussen ons. In onze beleving (en zo is ons dat ook verteld vanuit het bestuur) is er sprake van een gelijkwaardige samenwerking waarin jij de pet algemene zaken/financiën/governance hebt, en niet bijvoorbeeld verantwoordelijk bent voor productontwikkeling of ledenwerving. In dat kader dragen we als team (met ieder op een eigen deelgebied) verantwoording af aan het bestuur.” En [naam 2]:
“Afgelopen overleg heb jij een aantal keer aangegeven dat jij de baas bent en daarmee bevoegd bent om besluiten te overrulen. Dat komt op mij zeer directief over en past naar mijn mening niet binnen een coöperatiegedachte en de beweging die we gezamenlijk in gang willen zetten.”Bovendien heeft het bestuur zelf ook erkend dat de rolverdeling binnen de directie niet helder was en heeft zij daarvoor
“de hand ook in eigen boezem gestoken”(zie het hierboven in rechtsover-weging 2 sub i. weergeven gespreksverslag van 26 april 2013). [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook nog naar voren gebracht dat het [verweerder 1] aan subtiliteit ontbrak, ondanks dat zij daar meerdere malen op is aangesproken. [verweerder 1] heeft dit betwist, terwijl [verzoeker] deze stelling verder op geen enkele wijze heeft onderbouwd (bijvoorbeeld: wanneer en door wie is [verweerder 1] concreet aangesproken op haar manier van leidinggeven), zodat de kantonrechter daar verder aan voorbij gaat.
4.3.3
Desondanks is er naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval wel aanleiding om aan [verweerder 1] een lagere vergoeding toe te kennen dan in de Aanbeveling voorzien. Door in haar (hierboven in rechtsoverweging 2 sub h. vermelde) e-mail van 22 april 2013 aan het bestuur de aldaar vermelde eisen op te nemen, heeft [verweerder 1] de verhoudingen tussen partijen op scherp gesteld en was naar het oordeel van de kantonrechter voorzienbaar dat er ook in haar verhouding met het bestuur vanaf dat moment geen weg terug meer was. In zoverre heeft [verweerder 1] dan ook bijgedragen aan de thans noodzakelijk gebleken ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verder is van belang dat [verweerder 1] vanaf 26 april 2013 met behoud van salaris vrijgesteld is van het verrichten van werkzaamheden voor [verzoeker], waardoor zij in ieder geval vanaf die datum weer de volle aandacht heeft kunnen geven aan, en ook inkomsten heeft kunnen genereren uit haar beide ondernemingen Yellow & Blue Consultancy en Regeltante. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder 1] er namelijk op gewezen dat zij bewust een (ruim) tweejarig arbeidscontract met [verzoeker] is aangegaan en dat zij haar eigen ondernemingen gedurende haar periode bij [verzoeker] op een laag pitje heeft gezet. Ten slotte acht de kantonrechter met [verzoeker] van belang dat de arbeidsmarkt-positie van [verweerder 1] uitstekend te noemen is. Daardoor zou zij snel een andere vergelijkbare baan moeten kunnen vinden, indien zij dat naast het drijven van haar eigen ondernemingen althans opnieuw zou wensen.
4.3.4
Al met al acht de kantonrechter in dit geval een ontbindingsvergoeding gelijk aan vier maandsalarissen (te vermeerderen met 8% vakantietoeslag) passend. Met een dergelijke vergoeding, die overeenkomt met een bedrag van € 23.760,- bruto, zal [verweerder 1] uiteindelijk in de gelegenheid zijn gesteld om in een periode van tien maanden vanaf 26 april 2013 met behoud van volledig salaris haar eigen ondernemingen weer tot bloei te brengen en/of een andere vergelijkbare baan te vinden.
4.4
Omdat [verzoeker] een lagere vergoeding heeft aangeboden, zal de kantonrechter haar ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 lid 9 BW in de gelegenheid stellen haar verzoek in te trekken.
4.5
Zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek acht de kantonrechter termen aanwezig om [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten van [verweerder 1].

5.De beslissing

De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereen-
komst te ontbinden met ingang van 1 november 2013, onder toekenning aan [verweerder 1] van een vergoeding van € 23.760,- bruto ten laste van [verzoeker];
- stelt [verzoeker] in de gelegenheid om tot
uiterlijk 31 oktober 2013 om 10.00 uurhaar
verzoek in te trekken door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met
gelijktijdige toezending van een afschrift aan [verweerder 1];
bij handhaving van het verzoek door [verzoeker]
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen,
gelegen in verandering in de omstandigheden met ingang van 1 november 2013;
-kent aan [verweerder 1] ten laste van [verzoeker] een vergoeding toe van € 23.760,- bruto en veroordeelt [verzoeker] om die vergoeding binnen 30 dagen na de ontbinding aan [verweerder 1] te betalen;
en zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek door [verzoeker]
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerder 1], die begroot worden op € 600,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.