Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
- de akte van 7 maart 2012 houdende overlegging producties van [eiseres]
- de akte van 1 augustus 2012 houdende uitlating overgelegde producties van [eiseres]
2.De feiten
Bij brief van 13 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] aan de Koninklijke Schelde Groep BV laten weten tot dagvaarden over te gaan. De dagvaarding is 18 augustus 2011 uitgebracht.
3.Het geschil
De vordering bestaat uit materiële en immateriële schade. Het feit dat het slachtoffer niet van de vergoeding kan profiteren mag geen verschil maken. De schade is ook gevorderd door [echtgenoot eiseres] zelf. Door zijn overlijden is de vordering overgegaan op [eiseres]. Dit mag voor de debiteur van de vordering geen verschil maken. De gedaagde zou dan belang kunnen krijgen bij het verlengen van de procedure.
De vermogensschade betreft de kosten van de uitvaart en de grafsteen van, na aftrek van een begrafenisuitkering, per saldo € 5.489,54.
aanspraken op uitkeringen uit anderen hoofde.
[eiseres] heeft geen uitkering ontvangen uit hoofde van een levensverzekering. Wel heeft zij een zg. TAS-uitkering gekregen. Deze zal zij moeten verrekenen met de schadeloosstelling die zij uit deze procedure ontvangt.
De Schelde had in de periode dat [echtgenoot eiseres] daar werkte, 1964/1965, bekend kunnen zijn met de gevaren van asbest met name voor asbestose, maar ook voor mesothelioom. In binnen- en buitenland was daarover voldoende gepubliceerd in de periode voor 1965. [eiseres] heeft daar voorbeelden van gegeven uit publicaties. De Schelde heeft verzuimd veiligheidsmaatregelen te nemen en heeft daarmee verwijtbaar gehandeld jegens [echtgenoot eiseres]. Er hoeft geen sprake te zijn van ernstige verwijtbaarheid, hoewel die er ook was. Het maakt daarbij niet uit of De Schelde zelf asbest verwerkte of de onderaannemers dat deden. Die werkten immers in opdracht van De Schelde.
De Schelde heeft nagelaten specifieke beschermende maatregelen te nemen tegen de bekende gevaren van asbest. Die maatregelen zijn er pas na 1969 gekomen.
[eiseres] stelt dat al lang voor het verstrijken van de verjaringstermijn bekend was dat niet-inachtneming van veiligheidsvoorschriften kon leiden tot aansprakelijkheid, ook al manifesteert deze zich op een wijze die niet voorzienbaar is. De Schelde heeft niet aangegeven op welke wijze haar bewijspositie door het tijdsverloop benadeeld is.
Onder andere uit het verweer van De Schelde blijkt dat zij naar redelijkheid de mogelijkheid heeft verweer te voeren.
De aansprakelijkheid van De Schelde wordt door de verzekering gedekt.
De Schelde en Damen betwisten dat de door [eiseres] genoemde werkgever van [echtgenoot eiseres], Utrecht Staal N.V., ooit heeft bestaan en/of dat deze onderneming hem heeft uitgeleend aan haar.
Het schip waarop [echtgenoot eiseres] zegt te hebben gewerkt, is niet gebouwd op de werf van De Schelde. De stellingen van [eiseres] over de plaats waar [echtgenoot eiseres] heeft gewerkt en welke werkzaamheden hij heeft verricht zijn te vaag.
De vordering bestaat grotendeels uit immateriële schade. [echtgenoot eiseres] ontvangt deze niet zelf, maar zijn nabestaande. Dit criterium heeft daardoor minder gewicht.
De Schelde wijst erop dat tot in de eerste helft van de jaren tachtig op grote schaal werd gedacht dat het werken met wit asbest niet tot het oplopen van mesothelioom kon leiden. [eiseres] zal nog moeten specificeren of [echtgenoot eiseres] in omgeving met blauw of wit asbest heeft gewerkt.
[eiseres] tracht ten onrechte 1940 als uitgangspunt te nemen voor bekendheid met gevaren van asbest. Vanaf die periode zijn de gevaren van blootstelling aan asbest door schrijvers gesignaleerd, maar nog niet voor mesothelioom. De Schelde wijst er ook op dat er altijd de nodige tijd verstrijkt tussen wat wetenschappers schrijven en het effect daarvan op de praktijk.
Mesothelioom als beroepsziekte komt voor in het jaarverslag van de Arbeidsinspectie van 1968 en een bevestiging volgt in het proefschrift van dr. Stumphius, de arts van De Schelde. Hij was zijn onderzoek vijf jaren daarvoor gestart.
4.De beoordeling
De rechtbank neemt aan dat [eiseres] een uitkering van ruim €17.000,- heeft ontvangen als zg. TAS-uitkering. Daarnaast zijn bij akte stukken overgelegd over de kosten van de begrafenis en de grafsteen, verminderd met de uitkering uit een begrafenisverzekering. De materiële schade voor [eiseres] is per saldo €5.489,54.
De rechtbank oordeelt dat gesteld noch gebleken is dat De Schelde de procedure heeft gerekt om op deze grond een sterkere positie te krijgen. Daarbij komt dat het beroep op verjaring dat De Schelde doet sinds de eerste aansprakelijkstelling, legitiem was. De vordering was in 2009 al lang verjaard.
Dit onderdeel legt dus een gering gewicht in de schaal ten behoeve van [eiseres].
Van belang is de periode waarin [eiseres] stelt dat [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben, 1964/1965. Naar de toenmalige situatie moet worden beoordeeld of De Schelde een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek getuigenverklaringen overgelegd van vroegere werknemers en leidinggevenden van De Schelde (prod. 5, 6 en 7 c.v.repliek). Die verklaringen zijn afgelegd ten behoeve van andere procedures of tijdens een voorlopig getuigenverhoor en zijn ook relevant voor deze procedure. Zij betreffen deels ook de periode dat [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben.
Uit die verklaringen blijkt dat De Schelde geen beschermende maatregelen heeft getroffen tegen het toen bekende gevaar van asbestose. Dat is verwijtbaar. De mate waarin De Schelde een verwijt treft wordt bepaald door de in de betrokken periode geldende normen.
Ten onrechte gaat [eiseres] ervan uit dat reeds vanaf 1940 bekend was dat asbest mesothelioom veroorzaakte en dat een werkgever daar maatregelen voor moest nemen. Het gevaar van asbestose was in die tijd (1964/1965) bekend, evenals de middelen die gebruikt moesten worden om werknemers daartegen te beschermen. Wettelijke normen waren er niet, zodat die normen voor de bescherming van werknemers mede worden bepaald door de maatschappelijke opvattingen van die tijd.
Asbest was in de periode 1964/1965 een gangbaar isolatiemiddel, niet alleen bij De Schelde, maar overal in de wereld. De bedrijfsarts van De Schelde, dr. Stumphius, is in 1965 met zijn onderzoek begonnen op grond waarvan hij in 1969 concludeerde dat er een verband was tussen het gebruik van asbest en mesothelioom. De Arbeidsinspectie (Publicatieblad P 116) schrijft in 1971 over het dragen van beschermende middelen bij het bewerken en verwerken van asbesthoudende producten. De wettelijke maatregelen dateren allemaal van na die tijd. In 1977 is blauwe asbest en in 1978 spuitasbest verboden. Pas in 1993 volgde een verbod op alle soorten asbest.
stelt terecht dat er in een veel eerdere periode publicaties zijn geweest die de gevaren voor asbest signaleerden. Dit is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat de maatschappelijke opvattingen in 1964/1965 ook al zover waren. Het is ook niet ongebruikelijk dat maatschappelijke opvattingen achter lopen bij resultaten van wetenschappelijke publicaties. Bovendien is een werkgever in het algemeen ook niet verplicht direct maatregelen te nemen gericht op het voorkomen van en beschermen tegen een ziekte, zodra in de medische wetenschap een verband gelegd wordt tussen de blootstelling aan een bepaalde stof en het ontstaan van een ziekte. Het duurt meestal enige tijd voordat medische kennis doordringt in kringen daarbuiten.
Sinds de Internationale Asbest Conferentie van 1964 groeide er een consensus, inhoudende dat blootstelling aan asbeststof een primaire oorzaak is van mesothelioom. Het proefschrift van dr. Stumphius uit 1969 heeft dit bevestigd. Een werkgever heeft altijd enige tijd nodig om resultaten van onderzoek om te zetten in concrete maatregelen op de werkvloer. In de periode van het gestelde dienstverband van [echtgenoot eiseres] konden die maatregelen gericht op bescherming tegen mesothelioom, in redelijkheid nog niet van De Schelde verlangd worden. Die bescherming van werknemers vergt hele andere maatregelen dan bescherming tegen asbestose zoals later is gebleken.
[echtgenoot eiseres] heeft gesteld dat hij in dienst was van Utrecht Staal N.V. toen hij ten behoeve van De Schelde ter beschikking werd gesteld. [echtgenoot eiseres] is dus in ieder geval geen eigen werknemer van De Schelde geweest. Onder die omstandigheden is het De Schelde niet te verwijten dat er geen personeelsdossier meer beschikbaar is. Aannemelijk is dat dit dossier er nooit is geweest. Verder onderzoek naar de omstandigheden waaronder [echtgenoot eiseres] zou hebben gewerkt wordt bemoeilijkt omdat partijen de onderneming waarbij [echtgenoot eiseres] gewerkt zou hebben niet hebben kunnen achterhalen.
Algemene documentatie zou De Schelde wel hebben kunnen behouden, maar daarbij gelden de verzachtende omstandigheden zoals vermeld onder 4.3.4. laatste deel.
De vordering is niet met de nodige voortvarendheid ingesteld. Bij brief van 13 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] aan de Koninklijke Schelde Groep BV laten weten tot dagvaarden over te gaan. De dagvaarding is 18 augustus 2011 uitgebracht. Rekening houdend met de termijn van bemiddeling, is er twee en een half jaar verstreken tussen de eerste diagnose en het uitbrengen van de dagvaarding. Dat is een lange tijd.
Deze gezichtspunten leggen geen groot gewicht in de schaal om de verjaring te doorbreken.
De Schelde treft naar de maatstaven in het maatschappelijk verkeer geen ernstig verwijt wat betreft de bescherming van haar werknemers, inclusief inleenkrachten, tegen de gevaren van asbest als veroorzaker van mesothelioom. Dit gezichtspunt legt veel gewicht in de schaal bij de afweging.
De gezichtspunten d en e leiden, ook niet in combinatie met andere gezichtspunten, tot doorbreking van verjaring. Gezichtspunt f staat een doorbreking niet in de weg, gezichtspunt g doet dat wel.