ECLI:NL:RBZWB:2013:7950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
272066 HA RK 13-237
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure

Op 4 november 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen in de civiele procedure met procedurenummer 272066 HA RK 13-237. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Berendsen, tegen kantonrechter mr. H. de Ruijter. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter niet langer onpartijdig kon oordelen in de zaak, na een eerdere uitspraak die verzoekster als onrechtmatig beschouwde. De procedure begon met een dagvaarding van verzoekster tegen gedaagden, waarbij betaling van een bedrag werd gevorderd. De kantonrechter had eerder op 10 juli 2013 een vonnis gewezen dat verzoekster niet had gevraagd, wat leidde tot onvrede en een nieuwe dagvaarding. De kantonrechter verweerde zich tegen het wrakingsverzoek en stelde dat hij geen partijdigheid had getoond. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter geen verdere bemoeienis met de zaak had en dat verzoekster geen rechtens te respecteren belang had bij haar verzoek. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters G.J.E. Poerink, E.J.G. Eijssen en B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier A.C.L.M. de Jong.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 272066 HA RK 13-237
Beslissing van 4 november 2013 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoekster],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats], [vestigingsland],
verder te noemen verzoekster,
advocaat mr. R.M. Berendsen (Amsterdam)

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het op 4 oktober 2013 ingekomen wrakingsverzoek, met bijlagen;
  • de hierop op 28 oktober 2013 ingekomen schriftelijke reactie van mr. H. de Ruijter, kantonrechter bij deze rechtbank;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 30 oktober 2013, waarbij is verschenen namens verzoekster, mr. Berendsen, voornoemd.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. De Ruijter, voornoemd, hierna te noemen de kantonrechter, in de zaak van verzoekster tegen de gedaagden [gedaagde] en haar beherende vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2], met procedurenummer 2232288 CV EXPL 13-4809.
2.2.
Blijkens zijn hiervoor genoemde schriftelijke reactie verweert de kantonrechter zich tegen dit verzoek tot zijn wraking.

3.Feiten

3.1.
Verzoekster heeft bij dagvaarding in de zaak met procedurenummer 771186 CV EXPL 13-1888 van [gedaagde] en haar beherende vennoten (verder te noemen [gedaagden]) betaling gevorderd van een bedrag van € 13.673,69 te vermeerderen met wettelijke rente ter zake geleverde planten. Ter beëindiging van dit geschil hebben partijen een vaststellingovereenkomst gesloten. Verzoekster heeft vervolgens mede namens [gedaagden] ter verkrijging van een executoriale titel de kantonrechter verzocht deze vaststellingsovereenkomst te homologeren met doorhaling van de procedure.
3.2.
De kantonrechter heeft aan dit verzoek aldus gevolg gegeven, dat hij op 10 juli 2013 gevonnist heeft zo veel als mogelijk conform de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
3.3.
Bij brieven van 11 juli 2013 hebben verzoekster en [gedaagden] aan de kantonrechter hun opmerkingen over dit vonnis kenbaar gemaakt, waarbij verzoekster onder meer heeft meegedeeld, dat niet is gevraagd een vonnis te wijzen en dat het niet begrijpelijk is dat dit desondanks toch is gebeurd.
3.4.
Verzoekster heeft [gedaagden] vervolgens op 25 juli 2013 opnieuw gedagvaard. In die procedure (223288 CV EXPL 13-4809) heeft verzoekster onder aanvoering dat [gedaagden] hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet langer zijn nagekomen, veroordeling gevorderd bij zowel provisioneel als bij eindvonnis van betaling van een bedrag van € 11.966,28 te vermeerderen met de wettelijke rente. In die dagvaarding heeft verzoekster onder de feiten, onder 8, aangevoerd dat de kantonrechter in weerwil van de wil van partijen het hiervoor onder 3.2. genoemde vonnis heeft gewezen, dat dit vonnis onrechtmatig is en dat zij daartegen geen rechtsmiddel kan aanwenden.
3.5.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de raadsman van verzoekster onder verwijzing naar punt 8. van de dagvaarding dringend verzocht de zaak (223288 CV EXPL 13-4809) door een andere rechter te laten behandelen.
3.6.
Op 14 augustus 2013 heeft de kantonrechter in de procedure 7771186 CV EXPL 13-1888 naar aanleiding van de opmerkingen van partijen in hun onder 3.3. genoemde brieven een herstelvonnis gewezen, waarbij hij onder meer het volgende heeft overwogen:
“Voor zover de kantonrechter weet kennen noch het Burgerlijk Wetboek, noch het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de figuur van homologatie van vaststellingsovereenkomsten. De kantonrechter ging ervan uit, dat het de bedoeling van partijen was, dat hun afspraken zouden worden vastgelegd in een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. Dit wordt bevestigd door mr. Krijgsman.”
3.7.
Nadat [gedaagden] had geconcludeerd voor antwoord, heeft de kantonrechter bij vonnis van 2 oktober 2013 een mondelinge behandeling van het geschil bepaald ter verkrijging van nadere inlichtingen van partijen en ter beproeving van een minnelijke regeling en/of om te komen tot procedurele afspraken. Die mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 13 november 2013 ten overstaan van de kantonrechter mr. B.J.G.M. Ides Peeters.

4.De gronden van wraking

4.1.
Verzoekster legt aan haar wrakingverzoek ten grondslag dat de inhoud van de dagvaarding, waarmee de zaak (223288 CV EXPL 13-4809) is aangevangen en die heeft geleid tot het vonnis van 2 oktober 2013, in het bijzonder punt 8. van die dagvaarding, met zich brengt dat de kantonrechter niet langer onpartijdig de zaak kan behandelen.
4.2.
Dit wordt volgens verzoekster onderstreept door de (alweer) onbegrijpelijke en niet, althans onvoldoende gemotiveerde beslissing om niet al op de incidentele vordering te beslissen, maar in plaats daarvan een comparitie na antwoord te gelasten.

5.Het standpunt van de kantonrechter

5.1.
De kantonrechter voert aan dat uit het feit, dat verzoekster in het vonnis van 2 oktober 2013 wordt aangemerkt als eiseres in de hoofdzaak en als eiseres in het incident en ook bij het verloop van het geding gewag wordt gemaakt van de incidentele vordering, de bij dat vonnis gelaste comparitie zowel betrekking heeft op de hoofdzaak als op het incident. De kantonrechter stelt dat hij in zaken soortgelijk als de onderhavige altijd op die wijze beslist. Op grond van de wet wordt in de hoofdzaak nu eenmaal in beginsel een comparitie na antwoord gelast. Zeker in het geval de comparitie binnen afzienbare tijd zal kunnen plaatsvinden, pleegt hij geen beslissing te geven op een verzoek tot voorlopige voorziening vóór die comparitie. In zoverre is het vonnis van 2 oktober 2013 volgens hem een standaard beslissing.
5.2.
Omdat hij bekend was met het feit dat de advocaat van verzoekster geen prijs stelde op bemoeienissen van hem met de onderhavige zaak, heeft hij het planningsbureau aangegeven, dat hij niet zou moeten worden belast met de mondelinge behandeling van de zaak. Benoemd is dan ook mr. Ides Peeters, waaruit al blijkt, dat hij -de kantonrechter- geen verdere bemoeienis met de zaak wilde hebben. Niet omdat hij zich niet vrij voelde staan, maar omdat de advocaat van verzoekster blijkens de dagvaarding van oordeel is, dat een eerder door hem gewezen vonnis tussen dezelfde partijen “onrechtmatig” gewezen was. Hiermee bekend zijnde, ligt het volgens de kantonrechter niet voor de hand inhoudelijk over een zaak te oordelen. Ook in de toekomst zal hij geen bemoeienis met de zaak hebben.
5.3.
In de opvatting van de kantonrechter heeft verzoekster geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die kunnen leiden tot het oordeel, dat daaruit een objectieve vrees voor partijdigheid kan worden afgeleid.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kunnen leiden.
6.2.
Deze bepaling brengt met zich dat uitsluitend wraking mogelijk is van een rechter die ook feitelijk met de behandeling van de zaak is belast.
6.3.
In de onderhavige zaak heeft de kantonrechter weliswaar het comparitievonnis van 2 oktober 2013 gewezen, maar heeft hij vervolgens naar aanleiding van het namens verzoekster gedaan verzoek een andere kantonrechter met de behandeling van de zaak te belasten, de verdere behandeling van die zaak neergelegd, waarna een andere kantonrechter met die behandeling is belast.
6.4.
Verzoekster heeft dan ook geen rechtens te respecteren belang bij haar wrakingsverzoek, nu de door haar gewraakte kantonrechter niet langer bemoeienis heeft met de zaak. Voor de door verzoekster nog ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek geuite vrees dat dit anders kan zijn nadat de comparitie zal zijn gehouden, bestaat geen enkele reden. De kantonrechter heeft immers verklaard dat hij ook in de toekomst geen bemoeienis met de zaak zal hebben.
6.5.
Dit leidt ertoe dat verzoekster niet in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen.

7.De beslissing

De rechtbank
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven op 4 november 2013 door mrs. G.J.E. Poerink, E.J.G. Eijssen en B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van de griffier A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken.
---