Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[eiser 2],
1.De procedure
- het proces-verbaal van comparitie van 6 augustus 2013.
2.De feiten
3.Het geschil
A.
de rechtshandeling waarmee gedaagde zich bij de registry’s als houder van/rechthebbende op de in productie 6 bij de dagvaarding genoemde 151 domeinnamen heeft geregistreerd of heeft laten registreren en de rechtshandeling waarmee zij de huurovereenkomst met [A] d.d. 1 juli 2011 heeft gesloten te vernietigen en voor recht te verklaren dat [A] en/of de BV houder/rechthebbende zijn van de betreffende domeinnamen;
B.
primair:
1. gedaagde te veroordelen een schriftelijke en door haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen, met inachtneming van hetgeen eisers in de dagvaarding hebben gesteld met betrekking tot hetgeen gedaagde van [A] en/of de BV onder zich heeft, en/of aan [A] en/of de BV verschuldigd is, en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [A] en de BV zal verkrijgen, en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [A] en de BV verschuldigd zal worden;
2. gedaagde te veroordelen, nadat die verklaring door gedaagde zal zijn afgelegd en door de rechtbank zal zijn bepaald hetgeen zij onder zich heeft en/of aan [A] en/of de BV verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [A] en de BV zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [A] en de BV verschuldigd zal worden, tot het ter ten uitvoerlegging af- en overdragen van zodanige gelden en/of goederen, voor zover deze het totale bedrag dat eisers ingevolge het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 1 mei 2012 van [A] en de BV te vorderen hebben, niet overtreffen;
subsidiair:
gedaagde te veroordelen om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 100.087,24, vermeerderd met rente;
Zij betwisten de juistheid van de derden-verklaring van gedaagde om verschillende redenen. Zij betwisten onder meer dat er tussen de echtelieden effectief sprake is van een huurovereenkomst. Daarnaast stellen zij dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de domeinnamen weliswaar geregistreerd staan op naam van gedaagde, maar dat deze in feite eigendom zijn van (één van) de schuldenaren.
Dat gedaagde zich bij de registry’s als houder heeft geregistreerd van de betreffende domeinnamen is een onverplichte rechtshandeling waarvan gedaagde wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van eisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn.
Eisers roepen daarom vernietiging van die rechtshandeling in op grond van de artikelen 3:45 tot en met 3:51 BW.
Eisers roepen voorts de vernietiging in van de rechtshandeling waarmee gedaagde de huurovereenkomst is aangegaan met [A], eveneens op grond van voornoemde artikelen.
Van gedaagde mag worden verlangd dat zij afschriften van bescheiden in het geding brengt waaruit blijkt dat zij niets is verschuldigd aan de schuldenaren. Indien gedaagde niet aan deze verplichting voldoet, komt dat neer op een weigering om mee te werken aan het afleggen van een deugdelijke gerechtelijke verklaring. Gedaagde moet op grond van het bepaalde in artikel 477a lid 1 Rv worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, als ware zij daarvan zelf schuldenaar.
Gedaagde voert aan dat zij geen goederen van haar echtgenoot onder zich heeft, noch vorderingen heeft op hem, noch hem iets verschuldigd is. Er is geen enkele reden te twijfelen aan de registratie van gedaagde als gerechtigde op de door eisers bedoelde domeinnamen. Er is voorts geen enkele grond om rechtshandelingen van gedaagde als paulianeus te vernietigen.
Nu de huur is opgezegd heeft gedaagde uit dien hoofde niets van [A] onder zich. Bovendien was gedaagde als verhuurster niets verschuldigd aan [A] als huurder.
Nu eisers zelf stellen dat er geen sprake is (geweest) van een huurovereenkomst, ligt het voor de hand om ervan uit te gaan dat er inderdaad geen huurovereenkomst is en heeft gedaagde derhalve ook niets van [A] te vorderen. Er is geen reden om de rechtshandeling waarmee de huurovereenkomst tot stand is gekomen alsnog te vernietigen.
Voor een rechtsgeldig beroep op pauliana dienen eisers eerst aan te tonen welke rechtshandeling van [A] ertoe heeft geleid dat de domeinnamen op naam van gedaagde staan geregistreerd. Aan de registratie is geen rechtshandeling van [A] te pas gekomen.
Eisers hebben bovendien niet aangetoond dat er sprake is van benadeling van schuldeisers van [A]. De betreffende domeinnamen hebben geen financiële waarde.
Tenslotte voert gedaagde aan dat, als er niets is, er ook weinig tot niets met bescheiden valt te onderbouwen.
4.De beoordeling
De grondslag van de vorderingen van eisers is artikel 477a Rv. Eisers stellen hiertoe dat gedaagde in strijd met de waarheid heeft verklaard niets van de schuldenaren onder zich te hebben. In geval van de betreffende huurovereenkomst is gedaagde de verhuurster en [A] de huurder. De vraag of de huurovereenkomst al dan niet bestaat, is in dit geval niet relevant, nu gedaagde als verhuurster niets van [A] onder zich heeft, dan wel verschuldigd is aan [A]. De vordering wordt reeds om die reden afgewezen.
- griffierecht € 75,00
€ 904,00