ECLI:NL:RBZWB:2013:7858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
12-1512
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor niet-bijwonen zitting in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslagen forensenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011. De heffingsambtenaar had deze bezwaren ongegrond verklaard. Op 17 april 2013 vond er een zitting plaats, maar de belanghebbende verscheen niet, omdat hij niet op de hoogte was van een wijziging in het tijdstip van de zitting. De rechtbank besloot het onderzoek ter zitting te sluiten, maar heropende het later na een verzoek van de belanghebbende.

De heffingsambtenaar heeft op 27 september 2013 meegedeeld dat hij de naheffingsaanslagen ambtshalve heeft vernietigd. De belanghebbende trok zijn beroepen in en verzocht de rechtbank om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld, ondanks het feit dat de belanghebbende de zitting op 17 april 2013 niet had bijgewoond. De rechtbank achtte het geloofwaardig dat de belanghebbende op het afgesproken tijdstip aanwezig was en stelde de kosten vast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank kende een vergoeding toe van € 240, bestaande uit € 234 voor verletkosten en € 6 voor reiskosten. De rechtbank merkte op dat de heffingsambtenaar ook het griffierecht van € 42 aan de belanghebbende dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/1511 tot en met 12/1514
uitspraak van 25 oktober 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
de heffingsambtenaar.
Betreft
Het verzoek van belanghebbende om de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de proceskosten betreffende het beroep tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslagen forensenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011.
Zitting
Op verzoek van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 240.

2.Gronden

2.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2008 tot en met 2011 aanslagen forensenbelasting opgelegd. De daartegen gemaakte bezwaren zijn door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.2.
Op 17 april 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Ter zitting is belanghebbende, zonder kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. Nadat belanghebbende had aangegeven de (niet-aangetekende) brief met de wijziging van het aanvangstijdstip niet te hebben ontvangen, waardoor hij op een later tijdstip is verschenen, heeft de rechtbank partijen bij brief van 18 april 2013 meegedeeld dat het onderzoek is heropend.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de rechtbank op 27 september 2013 meegedeeld dat hij heeft besloten de onderhavige naheffingsaanslagen ambtshalve te vernietigen.
2.3.
Belanghebbende heeft op 10 oktober 2013 de beroepen ingetrokken. Hij heeft daarbij de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Partijen hebben aangegeven niet te zullen verschijnen op de zitting van 11 oktober 2013. De rechtbank heeft vervolgens de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 15 oktober 2013 gereageerd op het verzoek van belanghebbende.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de heffingsambtenaar alsnog aan belanghebbende tegemoet is gekomen en belanghebbende tegelijk met de intrekking van de beroepen om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.
2.5.
Belanghebbende heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten bestaande uit 5 uren voor het verschijnen op de zitting van 17 april 2013 maal € 78, 5 uren voorbereidingstijd voor de zitting van 11 oktober 2013 maal € 78 en een reiskostenvergoeding van € 7.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat belanghebbende de zitting van 17 april 2013 niet feitelijk heeft bijgewoond, waardoor geen vergoeding kan worden toegekend voor het bijwonen van de zitting en voor de reiskosten. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat de voorbereidingstijd niet onder de verletkosten valt en derhalve ook niet voor een vergoeding in aanmerking komt.
2.7.
De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Weliswaar is belanghebbende niet op de zitting van 17 april 2013 verschenen, maar de rechtbank acht het geloofwaardig dat belanghebbende op het eerder afgesproken tijdstip wel aanwezig was op de rechtbank. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld. Op grond van artikel 1, onderdeel d, in combinatie met artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit is het maximaal te vergoeden uurtarief voor verletkosten € 78. Gelet op het beroep van belanghebbende (advocaat) gaat de rechtbank in dezen uit van de maximale vergoeding van € 78 per uur. Gelet op de redelijkerwijs te verwachten reistijd tussen zijn woonadres in [woonplaats] en de plaats van de zitting in Middelburg, en de tijd die belanghebbende bij de rechtbank aanwezig stelt te zijn geweest, acht de rechtbank een verlet van 3 uren redelijk. De vergoeding voor verletkosten bedraagt derhalve € 234. De reiskosten zijn op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit becijferd op basis van het openbaar vervoer tweede klasse, op een bedrag van (afgerond) € 6. De kosten van de voorbereidingstijd komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.
2.8.
Gelet op het vorenstaande veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de proceskosten ten bedrage van € 240 (€ 234 plus € 6).
2.9.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de heffingsambtenaar ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb (tekst 2012) het griffierecht van € 42 uit eigen initiatief aan belanghebbende dient te vergoeden, zodat een veroordeling dienaangaande niet nodig is en daarom achterwege blijft.
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.