In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Kapelle over de waardering van een onroerende zaak. De belanghebbende, eigenaar van een woning die in 1832 is gebouwd, betoogde dat de waarde van zijn woning verder verminderd diende te worden vanwege geluidsoverlast van een naastgelegen muziekvereniging. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 265.000 per waardepeildatum 1 januari 2011, maar had deze waarde in de uitspraken op bezwaar verlaagd tot € 263.000, rekening houdend met de geluidsoverlast.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2013 in Middelburg werd duidelijk dat de geluidsoverlast zich vrijwel elke avond voordeed en dat de geluidsnormen werden overschreden. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de geluidsoverlast substantieel was en dat deze niet als subjectief kon worden beschouwd. De rechtbank heeft de waardevermindering als gevolg van de geluidsoverlast vastgesteld op € 35.000, waardoor de waarde van de woning op de waardepeildatum op € 238.000 werd vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en gelastte de heffingsambtenaar om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 te vergoeden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Arts.