Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.De nadere beoordeling
e-mailbericht van 21 maart 2013, in beginsel schaart achter dit rapport. [eiser] lijkt, met andere woorden, de offerte van [naam bedrijf ingeschakeld door eiser] te hebben los gelaten. In ieder geval heeft [eiser] niet aangegeven dat, waarom en/of ten aanzien van welke schadeposten deze (alsnog) zou moeten worden gevolgd. Gelet hierop en in het licht van het vorenstaande zal bij de begroting van de schade dan ook in beginsel worden aangesloten bij de berekening die de - door de kantonrechter aangewezen, onafhankelijke - deskundige heeft gemaakt. Er zijn geen voldoende zwaarwegende of steekhoudende argumenten naar voren gebracht die zich daartegen verzetten.
€ 200,--. Volgens [eiser] behoeft dit bedrag aanpassing, waartoe hij zich beroept op een door hem bij conclusie na deskundigenbericht overlegde offerte van een lokaal installatiebedrijf, installatieburo [naam installatieburo] B.V. te Etten-Leur, waaruit zou blijken dat de hieraan daadwerkelijk verbonden kosten € 831,04 bedragen. [gedaagde] heeft de juistheid en objectiviteit van die offerte in twijfel getrokken. Met haar wordt uitgegaan van de deskundigheid en ervaring van de onafhankelijk deskundige in deze, die mogelijkheden ziet voor een ver- en terugplaatsing van de radiator voor € 200,-- en aan wiens begroting meer gewicht wordt toegekend dan aan de eenzijdig aangedragen en eerst na deskundigenbericht opgekomen offerte van genoemd buro [naam installatieburo], waarmee overigens, naar vermoeden van [gedaagde], ook familiebanden bestaan. Daarbij komt dat in de offerte van [naam bedrijf ingeschakeld door eiser] überhaupt niet was voorzien in een afzonderlijke schadepost voor het demonteren en monteren van de radiator. Voorts is bovendien ook niet gesteld of gebleken, dat de deskundige in zijn begroting van de kosten voor de- en montage van de radiator is uitgegaan van de, volgens buro [naam installatieburo], goedkopere, maar (meer) risicovolle methode van bevriezing. De deskundige heeft op dit punt geen nadere toelichting verstrekt, maar deze ook redelijkerwijs niet behoeven te verstrekken, nu de post eerder niet tot specifieke vragen of opmerkingen van partijen heeft geleid. Dit alles maakt, dat er onvoldoende aanleiding bestaat om op dit punt van de begroting van de deskundige af te wijken. Ter zake deze schadepost dient derhalve een bedrag van € 200,-- als schade aan [eiser] te worden vergoed.
€ 90,-- btw). [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag met wettelijke rente, die als op de wet gegrond en niet betwist toewijsbaar is vanaf de dag van dagvaarding. Het meer of anders gevorderde zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden afgewezen.
€ 90,--, gelijk aan het bedrag dat [gedaagde] tijdens de op 15 januari 2013 gehouden comparitie van partijen aan [eiser] als compensatie heeft geboden. [eiser] heeft dit, uit praktisch oogpunt en ter vermijding van verdere kosten, gedane aanbod van [gedaagde], bij die gelegenheid van de hand gewezen en volhard in zijn standpunt dat door hem een (aanzienlijk) hoger bedrag aan schade is geleden, waarmee de inschakeling van een deskundige, zoals hem bekend en waarover ter zitting is gesproken, onvermijdelijk werd. Gelet hierop wordt het, met [gedaagde], reëel geoordeeld de - nodeloos aangewende - kosten van het deskundigenbericht voor rekening van [eiser] te laten (komen). Deze procedeert met een toevoeging, zodat aan hem geen voorschot is opgelegd. Hij dient de griffier, op de voet van artikel 244 Rv, de kosten van het deskundigenbericht te vergoeden.