Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[gedaagde 2] [naam 2],
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De feiten
3. De vordering en het verweer
a. het bedrag van € 21.657,01 aan vergoeding van de door [eiser] gemaakte kosten van professionele rechtsbijstand uit hoofde van een jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad;
alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, indien en voor zover er sprake is van loon. Verder vordert [eiser] [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling
opmerking kantonrechter: bedoeld zal zijn het hierboven onder 2 sub d. genoemde bedrag van € 995,98)dat zij uit hoofde van een proceskostenveroordeling reeds van [gedaagde 2] vergoed heeft gekregen. Daarmee resteert een totale vordering van € 21.657,01. Aan die vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] zich vanaf het moment van op non-actief stelling niet heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt. [eiser] kon geen beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand en heeft alle kosten van rechtsbijstand gedurende het gehele proces uit eigen financiële middelen dienen te voldoen en voldaan. [gedaagde 2] dient daarom haar werkelijke proceskosten te betalen.
Ten overvloede voegt de kantonrechter daar nog het volgende aan toe.
Behalve hier niet aan de orde zijnde wettelijke uitzonderingen is slechts in zeer uitzon-derlijke gevallen, zoals misbruik van procesrecht, plaats voor vergoeding van werkelijke proceskosten (zie recent in deze zin ook Hof Den Bosch van 8 januari 2013 zaaknummer HD 200.109.068/ 01 en Hof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2013 zaaknummer 200.095.559 /01, beide overigens niet gepubliceerd). Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is, zodat de vordering door de kantonrechter ook zou zijn afgewezen indien daarover niet al eerder beslist was. Bovendien zijn de facturen ook op geen enkele wijze onderbouwd. Ook daarop zou de vordering van [eiser] zijn afgestuit.
“[eiser] merkt op dat zij pensioenschade zou leiden. Dit is echter niet per definitie het geval. [eiser] kan immers, zij het onder voorwaarden, mogelijk gebruik maken van doorbetaling van haar pensioenpremie door een beroep te doen op de Stichting FvVP. Dit fonds neemt alsdan de premiebetaling voor [eiser] onder voorwaarden voor haar rekening tot de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser].”In de ontbindingsbeschikking valt vervolgens te lezen:
“In reactie op het verweer van [eiser] dat zij pensioenschade zal leiden(opmerking kantonrechter: bedoeld zal zijn lijden)
heeft Stichting [gedaagde 2] in haar schrijven van 20 september 2010 toegelicht dat dit niet per definitie het geval is. “De mogelijkheid van instroom in de FvVP-regeling is per 1 januari 2011 echter definitief beëindigd. Instroom was onder meer alleen mogelijk voor werknemers die WW-gerechtigd waren. [eiser] was per 1 januari 2011 nog ziek in de zin van de Ziekte-wet (ZW). Zij heeft daardoor geen gebruik kunnen maken van deze regeling en lijdt derhalve toch -tegen de verwachting in- een forse pensioenschade, welke voor rekening en risico van [gedaagde 2] als werkgever behoort te komen, aldus [eiser].
€ 10.000,- aan immateriële schadevergoeding. Na de volstrekt ten onrechte opgelegde maatregel van non-activiteit heeft [gedaagde 2] langdurig een stressvolle situatie op de werkvloer in stand gehouden, die ertoe heeft geleid dat een door de huisarts van [eiser] ingeschakelde klinisch psycholoog uiteindelijk PTSS (post traumatisch stress syndroom) heeft gediag-nosticeerd. [eiser] biedt aan om bijvoorbeeld via een vertrouwensarts inzage te geven in haar patiëntendossier om aan de hand daarvan oorzaak, gevolg(en) en causaal verband te bewijzen c.q. aannemelijk te maken.
- een onderbouwing van de vordering of zelfs het noemen van een grondslag ontbreekt;
- het enkele feit dat het dienstverband is geëindigd, leidt niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor (vermeende) pensioenschade van [eiser];
1 november 2010 geen WW-uitkering heeft aangevraagd, maar een ZW-uitkering;
- de exclusieve werking van de ontbindingsvergoeding verzet zich tegen een verdere toetsing van deze vordering, nu de kantonrechter deze vermeende schade (of juist de afwezigheid daarvan) heeft meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding.
De kantonrechter stelt vervolgens vast dat de ontbindingsrechter in zijn beschikking van
12 oktober 2010 bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding zowel de kwestie van de pensioenschade als de kwestie van het slecht werkgeverschap heeft meegenomen. De kantonrechter verwijst daarvoor naar de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 van de ontbindingsbeschikking. Er bestaat thans dan ook geen ruimte meer om de vorderingen van [eiser] in een aparte procedure opnieuw te (laten) beoordelen en die vorderingen zullen reeds daarom worden afgewezen.
a. de kantonrechter het ook met [gedaagde 2] eens is dat [gedaagde 2] niet verweten kan worden dat [eiser] per 1 november 2010 geen WW-uitkering heeft aangevraagd, in welk geval zij per
1 januari 2011 wèl van de FvVp-regeling gebruik had kunnen maken; en
b. geenszins is komen vast te staan dat er bij [eiser] sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW.
-zijnde de periode van 8 december 2008 tot en met 12 oktober 2009- geen arbeid kunnen verrichten en daarom geen gebruik kunnen maken van de BAPO-regeling (bevordering arbeidsparticipatie ouderen). Toch is er in verband met de BAPO-regeling maandelijks een bedrag van € 118,51 op haar salaris ingehouden. [eiser] acht dat niet terecht. Ook over de maanden augustus, september en oktober 2010 heeft [gedaagde 2] volgens [eiser] ten onrechte
€ 118,51 ingehouden. In totaal maakt [eiser] daarom aanspraak op een bedrag van (13 x
€ 118,51) € 1.540,63, vermeerderd met 8% (gederfde) vakantietoeslag, zijnde € 1.663,88.
5.De beslissing
€ 800,-;
2 oktober 2013.