ECLI:NL:RBZWB:2013:7316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
C/12/86928 / HA ZA 13-10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van as na overlijden en de wens van de overledene

In deze zaak vordert eiser, de zoon van de overledene, de afgifte van een derde deel van de as van zijn overleden vader, die op 1 januari 2012 is overleden. De overledene was gehuwd met gedaagde, die de urn met de as na de crematie heeft opgehaald. Eiser stelt dat er tijdens een gesprek op 2 januari 2012 mondelinge overeenstemming is bereikt over de verdeling van de as, maar gedaagde betwist dit en stelt dat de overledene heeft gewild dat zijn as bij haar zou blijven. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de opdracht tot crematie heeft gegeven en daarmee verantwoordelijk is voor de bestemming van de as. De rechtbank concludeert dat de wens van de overledene, zoals vastgelegd in een document dat door gedaagde is overgelegd, was dat de as bij gedaagde zou blijven. Eiser's verzoek om een tastbaar aandenken aan zijn vader in de vorm van een sieraad met as wordt afgewezen, omdat dit niet in overeenstemming is met de vermoedelijke wens van de overledene. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/86928 / HA ZA 13-10
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. A.J.W. Vugs te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. H.M. den Hollander te Oostburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 maart 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 31 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 januari 2012 is [erflater] overleden.
2.2.
[erflater] was tot zijn dood gehuwd met [gedaagde].
2.3.
Uit een eerder huwelijk heeft [erflater] twee zoons, onder wie [eiser].
2.4.
[erflater] heeft bij zijn testament, d.d. 6 september 2011, niet over zijn as beschikt.
2.5.
Op 2 januari 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde], [eiser], de broer van [eiser], de dochter van [gedaagde] en een medewerkster van Dela over de crematie van [erflater] en de asbestemming. [gedaagde] heeft tijdens dat gesprek een stuk (productie 1 bij conclusie van antwoord) getiteld “BERT Wil van Bert voor de crematie” aan [eiser] getoond. [eiser] heeft dat stuk bekeken. In dat stuk, dat is gedateerd 11 oktober 2011, staat onder meer het volgende.
“As blijft bij [gedaagde]”
“Speciaal verzoek van [erflater]: aub [naam zoon] meenemen naar de dienst en het afscheid.
Moeilijkste voor hem op dit moment is de gedachte aan [naam zoon].”
“Op een dinsdagmorgen onder tranen ingevuld samen met [gedaagde]
[erflater]”
2.6.
Het formulier waarbij de opdracht tot crematie van [erflater] is gegeven is door [gedaagde] ondertekend.
2.7.
Na de crematie heeft [gedaagde] de urn met daarin de as van [erflater] bij het crematorium opgehaald. De urn staat bij haar in huis.
2.8.
Op 17 februari 2012 heeft Dela de factuur betreffende de uitvaart van[erflater] aan [gedaagde] gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van 1/3 deel van de as van zijn vader binnen twee dagen na betekening het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[eiser] legt aan zijn vordering de mondelinge instemming door [gedaagde] met de gevorderde verdeling van de as ten grondslag. Die mondelinge overeenstemming is op 2 januari 2012 bereikt, tijdens een gesprek waarbij ook de broer van [eiser], de dochter van [gedaagde] en een medewerkster van Dela aanwezig waren. De wens van [erflater] met betrekking tot zijn asbestemming is niet bekend. [eiser] betwist dat het de wens van zijn vader was dat de as bij [gedaagde] zou blijven. Het stuk dat [gedaagde] als productie 1 bij conclusie van antwoord in het geding brengt, heeft zij voor zichzelf opgesteld. Misschien heeft zij dat gedaan, zodat ze dat later met [erflater] kon bespreken. [erflater] heeft daarover nooit iets verteld aan zijn zoons. Hij zou zijn zoons daar wel bij hebben betrokken. Het stuk is niet door[erflater] ondertekend. Dat de wens van [erflater] over zijn asbestemming niet bekend is, wil niet zeggen dat de asbestemming naar inzicht van [gedaagde] kan plaatsvinden. [gedaagde] kan op de gemaakte afspraak niet terugkomen en moet ook rekening houden met de belangen van [eiser]. [eiser] heeft emotioneel sterk behoefte aan een tastbaar aandenken aan zijn vader, bijvoorbeeld in de vorm van een sieraad waarin as van zijn vader is verwerkt. De opdracht tot crematie is door [gedaagde] en [eiser] gezamenlijk gegeven. Toen de medewerkster van Dela bij [eiser] kwam om het opdrachtformulier te ondertekenen heeft [eiser] gezegd dat het praktischer was als [gedaagde] zou tekenen. Dat heeft [gedaagde] toen ook gedaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Het was de wens van [erflater] dat zijn as bij [gedaagde] zou blijven. [erflater] heeft dat tegen [gedaagde] gezegd. De wensen van [erflater] zijn vastgelegd in een stuk dat [gedaagde] samen met [erflater] heeft opgesteld (productie 1 bij conclusie van antwoord). Daarin staat dat de as bij [gedaagde] blijft. [gedaagde] zal de urn als een goed huismoeder beheren en deze als de tijd daarvoor naar haar mening is gekomen aan de kinderen van [erflater] overdragen. Zij doet niets onherroepelijks met de as. [gedaagde] heeft de opdracht tot crematie gegeven. Om die redenen is zij de meest gerede partij om te bepalen wat er met de as gebeurt. [gedaagde] heeft er niet mee ingestemd dat de as zou worden verdeeld. [gedaagde] heeft emotioneel veel moeite met verdeling van de as. De stoffelijke resten van haar echtgenoot horen bij elkaar te blijven, zoals dat ook bij een begrafenis geschiedt.

4.De beoordeling

4.1.
Degene die het verlof voor de crematie aanvraagt dient, op grond van artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging (hierna te noemen: de wet), te voorzien in de lijkbezorging, waaronder wordt begrepen het geven van bestemming aan de as. Naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangenomen dat [gedaagde] het verlof voor de crematie heeft aangevraagd en derhalve in de bestemming van de as dient te voorzien. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. [gedaagde] heeft de opdracht tot crematie van [erflater] gegeven. [gedaagde] heeft het formulier waarbij de opdracht tot crematie werd gegeven immers ondertekend en de factuur voor de uitvaart is door Dela aan haar gestuurd. Gesteld noch gebleken is dat ook [eiser] op het hiervoor genoemde formulier als opdrachtgever is vermeld en/of dat de opdracht tot crematie op andere wijze dan middels het opdrachtformulier (mede) door of namens [eiser] aan het crematorium is verstrekt. Gelet op het feit dat [gedaagde] de opdracht tot crematie heeft gegeven, moet worden aangenomen dat [gedaagde] ook het verlof voor de crematie heeft aangevraagd. Gesteld noch gebleken is dat dit niet het geval is. Dat [gedaagde] voor de asbestemming dient te zorgen wil echter niet zeggen dat [gedaagde] naar eigen inzicht mag bepalen hoe dat gebeurt. Zij moet dat doen overeenkomstig de (vermoedelijke) wens van [erflater], zo bepaalt artikel 18 van de wet.
4.2.
[eiser] heeft zijn wens om over een tastbaar aandenken aan zijn vader te kunnen beschikken, bijvoorbeeld in de vorm van een sieraad waarin as van zijn vader is verwerkt, verwoord. Hij heeft daarvoor een invoelbare reden gegeven, namelijk dat hij op die manier het overlijden van zijn vader een plek kan geven. De wet neemt echter de (vermoedelijke) wens van de overledene omtrent de asbestemming tot uitgangspunt. Dat betekent dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen als de door hem gevorderde verdeling van de as niet in overeenstemming is met de wens van [erflater], zelfs indien – zoals Fransen stelt en [gedaagde] betwist – [gedaagde] aanvankelijk met die verdeling zou hebben ingestemd. De rechtbank zal de vordering van [eiser] derhalve aan de (vermoedelijke) wens van [erflater] toetsen.
4.3.
Partijen verschillen van mening over wat [erflater] wenste dat er met zijn as zou gebeuren. De rechtbank is van oordeel dat het stuk dat als productie 1 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht – hierna te noemen: het stuk – weergeeft wat [erflater] heeft gezegd over de door hem gewenste bestemming van zijn as, namelijk dat zijn as bij [gedaagde] blijft. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. De tekst van het stuk duidt er niet op, zoals [eiser] stelt, dat hetgeen erin staat nog met [erflater] moest worden besproken. Met name de zinnen “Speciaal verzoek van [erflater]: aub [naam zoon] meenemen naar de dienst en het afscheid. Moeilijkste voor hem op dit moment is de gedachte aan [naam zoon]”, “Op een dinsdagmorgen onder tranen ingevuld samen met [gedaagde]” en de afsluiting van het stuk (“[erflater]”) duiden er juist op dat in het stuk de wensen van [erflater] omtrent zijn crematie zijn verwoord naar aanleiding van een gesprek daarover tussen hem en [gedaagde]. De rechtbank heeft geen reden om aan de authenticiteit van het stuk te twijfelen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat [gedaagde] het stuk al op 2 januari 2012 aan [eiser] heeft getoond, terwijl gesteld noch gebleken is dat er voordien tussen partijen al een geschil was gerezen over de bestemming van de as van [erflater]. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het de wens van [erflater] was dat zijn as bij [gedaagde] blijft. Dat [erflater], zoals [eiser] stelt, zijn wens omtrent de bestemming van zijn as niet met zijn zoons heeft besproken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De vordering van [eiser] moet derhalve worden afgewezen.
4.4.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: MG