ECLI:NL:RBZWB:2013:7308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
C/12/55275 / HA ZA 06-572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil tussen Franse en Nederlandse vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, ging het om een geschil over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een zaak tussen de Franse vennootschap MIT Chartering SAS en de Nederlandse vennootschap Scheldepoort B.V. De rechtbank moest zich uitspreken over de vraag of de Franse rechter definitief onbevoegd was om de vordering van MIT Chartering te beoordelen. De rechtbank oordeelde dat de Franse rechter zich eerder onbevoegd had verklaard, wat betekende dat de Nederlandse rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De procedure begon met een incidentele vordering van Scheldepoort, die vroeg om onbevoegdverklaring van de rechtbank te Middelburg. Dit verzoek was gebaseerd op eerdere uitspraken van het gerechtshof te Rouen, die zich had uitgelaten over de vorderingen van MIT Chartering. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere onbevoegdverklaring van de rechtbank te Le Havre, waar Scheldepoort ook een vordering had ingediend, niet betekende dat de rechtbank te Middelburg niet bevoegd was om de schadevergoeding van MIT Chartering te beoordelen.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van Scheldepoort tot onbevoegdverklaring niet kon worden toegewezen, omdat de Franse rechter zich niet inhoudelijk had uitgesproken over de schadevergoeding die MIT Chartering vorderde. De rechtbank wees de vordering van Scheldepoort af en veroordeelde haar in de proceskosten. De zaak werd vervolgens doorverwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/55275 / HA ZA 06-572
Vonnis in incident van 2 oktober 2013
in de zaak van
de vennootschap naar Frans recht
MIT CHARTERING SAS,voorheen de vennootschap naar Frans recht
SOCIETÉ TRANSPORT DE PROJET INDUSTRIEL SNC,
gevestigd te Marseille, Frankrijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.H.J.G. van Huizen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
SCHELDEPOORT B.V.,
thans na naamswijziging
DAMEN SHIPREPAIR VLISSINGEN B.V.,
gevestigd te Vlissingen en kantoorhoudende te Ritthem,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.R. Groen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna TPI en Scheldepoort genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 10 oktober 2007
  • de akte naamswijziging en overlegging producties en verzoek tot voortprocederen van de zijde van TPI
  • de antwoordakte in het bevoegdheidsincident van Scheldepoort met productie
  • de akte uitlating productie van de zijde van TPI
  • de pleitaantekeningen van de zijde van TPI
  • de pleitnotities in het bevoegdheidsincident van de zijde van Scheldepoort.
De zaak is behandeld op 20 augustus 2013. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. De feiten

2.1.
Bij vonnis in incident van 10 oktober 2007 is de incidentele vordering van Scheldepoort tot onbevoegdverklaring door deze rechtbank toegewezen, in die zin dat de procedure in de hoofdzaak is aangehouden, totdat de bevoegdheid van de rechtbank te Le Havre vaststaat. Deze rechtbank had zich namelijk onbevoegd verklaard ten aanzien van de vordering die thans onderwerp uitmaakt van de hoofdzaak.
2.2.
Het gerechtshof te Rouen heeft bij uitspraak van 23 oktober 2008 onder meer het volgende overwogen en beslist.

Sur la compétence internationale concernant la demande de dommages et intérêts formée par la société Tpi
Le tribunal, faisant droit de ce chef aux prétentions de la société Scheldepoort, a écarté sa compétence pour statuer sur la demande de la société Tpi tendant à obtenir des dommages et intérêts sur le fondement de l’article 1382 afin de réparer le préjudice consécutif à la saisie conservatoire du navire et a renvoye la demanderesse à mieux se pouvoir.
Conformément à la demande de la société Tpi, il lui sera donné acte de ce qu’elle se désiste de son appel incident de ce chef.
In het dictum staat onder meer vermeld:

Donne acte à la société Transports de Projet Industriel de ce qu’elle se désiste de son appel incident de chef de la disposition du jugement l’ayant renvoyée à mieux se pourvoir sur sa demande de dommages et intérêts faite sur le fondement de l’article 1382 du code civil,
(…)
Confirme le jugement entrepris en toutes ses dispositions,
(…)

3.Het verdere geschil in het incident

3.1. Scheldepoort volhardt in haar incidentele vordering en vordert dat de rechtbank te Middelburg zich thans (definitief) onbevoegd verklaart.
Scheldepoort stelt dat het gerechtshof te Rouen zich heeft uitgelaten over de vorderingen van TPI die tevens voorliggen in onderhavige procedure, welke bovendien samenhangen met de Belgische, de andere Middelburgse en de Turkse procedures. Bovendien is met deze Franse beslissing een aantal belangrijke feiten rechtens komen vast te staan, die van belang zijn voor de onderhavige vordering van TPI. Dit betekent dat het de rechtbank te Middelburg niet meer vrij staat daarin te treden c.q. daarover anderszins te beslissen.
Volgens Scheldepoort stelt het Franse gerechtshof vast dat Scheldepoort geen aansprakelijkheid treft waar het aankomt op het door haar op 27 mei 2005 in Tuzla gelegde beslag op het m.s. “Clipper Cheyenne”, omdat TPI, althans haar bewindvoerder, op dat moment niet aan de (betalings)verplichtingen jegens Scheldepoort had voldaan.
Scheldepoort stond derhalve in haar recht toen zij het schip in Tuzla (Turkije) aan de ketting liet leggen en TPI kan in het licht van de door het Franse hof gegeven bindende vaststellingen en eindbeslissingen thans niet worden ontvangen.
Tenslotte verwijst Scheldepoort naar haar subsidiaire verweer met betrekking tot samenhang, zoals zij dat reeds in haar incidentele conclusie naar voren heeft gebracht.
3.2.
TPI verzoekt om voort te procederen bij deze rechtbank, nu er geen enkele procedure in Frankrijk meer aanhangig is tussen TPI en Scheldepoort.
TPI heeft haar (incidenteel) appel tegen de beslissing van de rechtbank van koophandel te Le Havre, dat zij onbevoegd was om zich uit te spreken over de schadeclaim wegens de onrechtmatigheid van het conservatoir beslag in Turkije op het m.s. Cheyenne, ingetrokken.
Het hof te Rouen heeft dit in zijn arrest van 23 oktober 2008 vastgesteld. TPI verwijst naar de inhoud van het arrest onder het kopje “sur la compétence internationale concernant la demande de dommages et intérêts formée par la société Tpi”.
Met de intrekking van de grief door TPI heeft de beslissing van de rechtbank van koophandel te Le Havre dat zij onbevoegd is om zich over de schadeclaim uit te spreken niet alleen kracht van gewijsde, maar ook gezag van gewijsde gekregen. Daarmee is de hele discussie over litispendentie en connexiteit geneutraliseerd en dient de rechtbank te Middelburg in dezen, als enige bevoegde rechter, zich uit te spreken over de vordering van TPI.

4.De verdere beoordeling in het incident4.1. De rechtbank verwijst naar haar vonnis in het incident van 10 oktober 2007. In dat vonnis is de procedure in de hoofdzaak aangehouden, totdat de bevoegdheid van de rechtbank te Le Havre vaststaat.In het vonnis van 10 oktober 2007 is overwogen dat de vordering tot schadevergoeding van TPI in onderhavige hoofdprocedure, dezelfde vordering betreft als de vordering ten aanzien waarvan de rechtbank te Le Havre zich onbevoegd heeft verklaard, namelijk “la demande de la société Tpi tendant à obtenir des dommages et intérêts sur le fondement de l’article 1382 afin de réparer le préjudice consécutif à la saisie conservatoire du navire”, de vordering op grond van artikel 1382 van de Code Civil tot vergoeding van de schade als gevolg van de conservatoire beslaglegging op het schip.Ten tijde van het wijzen van het vonnis van 10 oktober 2007 was het door TPI ingestelde incidenteel appel tegen de beslissing van de rechtbank te Le Havre dat zij onbevoegd was om van de betreffende vordering kennis te nemen, nog aanhangig.Thans staat vast dat TPI haar incidenteel appel tegen het oordeel van de rechtbank te Le Havre op dit punt heeft ingetrokken. Het hof te Rouen bevestigt in zijn uitspraak (slechts) dat TPI haar incidenteel appel intrekt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Hiermee staat de onbevoegdverklaring door de rechtbank te Le Havre ten aanzien van de betreffende vordering van TPI tot schadevergoeding vast. De primaire grondslag van de incidentele vordering van Scheldepoort tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank is hierdoor komen te vervallen.

4.2.
Ten aanzien van de stelling van Scheldepoort dat het de rechtbank te Middelburg niet meer vrij staat te oordelen over de betreffende vordering tot schadevergoeding, omdat het hof te Rouen zich daarover reeds heeft uitgelaten en - voor onderhavige vordering van TPI van belang zijnde - feiten heeft vastgesteld, en de vordering bovendien samenhangt met de Belgische, de andere Middelburgse en de Turkse procedures, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 23 oktober 2008 geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vordering tot schadevergoeding als gevolg van de conservatoire beslaglegging op het schip. Het heeft geoordeeld (pagina 9 een-na-laatste alinea van het arrest) dat het enkele feit dat TPI haar incidenteel appel tegen de beslissing van de rechtbank te Le Havre dat zij onbevoegd was ter zake van deze claim, heeft ingetrokken, niet impliceert dat zij daarmee afstand heeft gedaan van deze claim.
4.2.2.
Het hof heeft wel geoordeeld over de bevoegdheid met betrekking tot de vordering van TPI tot terugbetaling van het bedrag van € 149.800,00. Deze vordering is, anders dan de vordering tot schadevergoeding van Scheldepoort die is gegrond op artikel 1382 Code Civil, gebaseerd op de regels van het insolventierecht, zodat de rechtbank te Le Havre bevoegd was zich over deze vordering uit te speken, aldus het hof.
4.2.3.
Ten aanzien van de vordering van Scheldepoort tot betaling van een bedrag van
€ 149.800,00, “Sur la demande de dommages et intérêts de la société Scheldepoort” (pagina 8 van het arrest), welke vordering ziet op de vordering in het faillissement, heeft het hof geoordeeld dat deze moet worden afgewezen, omdat deze - kort gezegd - niet verenigbaar is met het plan zoals dat is vastgesteld door de Franse rechtbank voor alle crediteuren van de boedel, en ook niet is komen vast te staan dat TPI daaromtrent met Scheldepoort andere afspraken heeft gemaakt.
4.2.4.
Het hof heeft voorts nog geoordeeld omtrent de vordering tot schadevergoeding van TPI, op grond van misbruik van procesbevoegdheid, in dit geval appelbevoegdheid (pagina 10 van het arrest). Deze vordering is afgewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld - kort gezegd - dat het enkele feit dat Scheldepoort buiten de EU verhaal tracht te zoeken, nog geen misbruik van recht oplevert.
4.2.5.
Voornoemde vorderingen, waarover het hof heeft geoordeeld, hebben een ander(e) grondslag en toetsingskader dan de vordering die thans in onderhavige hoofdprocedure ter beoordeling voorligt. Er is uitdrukkelijk overwogen dat de rechtbank te Le Havre slechts bevoegd is, voor zover het betreft vorderingen die zijn gebaseerd op het insolventierecht. Ten aanzien van de vordering die is gestoeld op artikel 1382 van de Code Civil, is de Franse rechter niet bevoegd. De omstandigheid dat het hof te Rouen heeft geoordeeld dat Scheldepoort geen recht heeft op betaling van het bedrag van € 149.800,00, een vordering gebaseerd op het insolventierecht, staat er niet aan in de weg dat de rechtbank te Middelburg een oordeel velt omtrent de vordering tot schadevergoeding van TPI.
4.2.6.
Met betrekking tot de overige procedures in Middelburg, België en Turkije wordt als volgt overwogen.
De grondslag van de vordering tot schadevergoeding veroorzaakt door het onrechtmatig gelegde beslag in België en de dreiging van een onrechtmatig beslag in Nederland is gelegen in de beslissing dat na faillissement geen beslag meer mogelijk is op vermogensobjecten (binnen de EU) waarover het faillissement zich uitstrekt. De vordering in de onderhavige hoofdprocedure is gegrond op de - vermeende - onrechtmatigheid van het beslag in Turkije, in verband met onder meer niet-verschuldigdheid van de vordering waarvoor beslag werd gelegd. Er is dan ook geen sprake van litispendentie of connexiteit.
Daarvan is evenmin sprake met betrekking tot de procedure voor de Turkse rechter. In die procedure vordert Scheldepoort betaling van het bedrag van € 149.800,00, alsmede vaststelling van het aan haar beweerdelijk toekomend voorrecht tot verhaal op het ms Clipper Cheyenne op grond van boek 8 BW. De vordering van Scheldepoort is erkend in het faillissement van TPI. Bovendien heeft het hof te Rouen de vordering van Scheldepoort tot betaling van dit bedrag afgewezen.
4.2.7.
Tenslotte zij met betrekking tot het verweer van Scheldepoort nog overwogen dat het niet zo kan zijn dat, nu de Franse rechter zich onbevoegd heeft verklaard met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van TPI, TPI van een rechtsingang verstoken blijft.
Uit het voorgaande volgt dat deze rechtbank bevoegd is om van de vordering van TPI kennis te nemen.
4.3.
Scheldepoort zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TPI in de hoofdzaak worden begroot op € 3.500,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering van Scheldepoort tot onbevoegdverklaring door deze rechtbank af,
5.2.
veroordeelt Scheldepoort in de kosten van het incident, aan de zijde van TPI tot op heden begroot op € 3.500,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van 13 november 2013 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van Scheldepoort,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.FM