3.3De kantonrechter overweegt het volgende.
Recht op compensatie en buitengewone omstandigheden
3.3.1De kantonrechter stelt voorop dat uit het Sturgeon en Böck arrest en het Nelson en Tui arrest volgt dat passagiers (ook) bij vertraging van een zekere duur recht kunnen hebben op compensatie ex artikel 7 van de Verordening, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden ex artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.3.2Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige vertraging van ongeveer 12 uur in beginsel recht geeft op compensatie van € 400,00 per persoon. Voorts heeft [eiser] ter zitting verklaard -na de onderbouwing van Transavia bij conclusie van antwoord- dat hij niet langer betwist dat het probleem met de DEU zich op de vlucht voorafgaand aan de onderhavige vlucht heeft voorgedaan en dat dat de reden van de vertraging is geweest.
3.3.3Met verwijzing naar artikel 5 lid 3 van de Verordening voert Transavia aan dat zij niet gehouden [eiser] voor de vertraging te compenseren.
Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening hoeft de compensatie van artikel 7 niet te worden betaald indien de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de vertraging “
het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden”.
Ten einde vrijgesteld te worden van de compensatieverplichting, dient Transavia aldus aan te tonen (i) dat sprake is van buitengewone omstandigheden én (ii) dat de omstandigheden in kwestie niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
3.3.4De Verordening definieert niet wat onder buitengewone omstandigheden moet worden verstaan. Wel is in overweging 14 van de considerans van de Verordening bepaald dat buitengewone omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
3.3.5Het Hof heeft in het Wallentin arrest de buitengewone omstandigheid “onverwachte vliegveiligheidsproblemen” nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen, maar dat deze alleen dan als buitengewoon kunnen gelden, indien zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis (r.o. 23).
Het Hof heeft voorts in r.o. 24 en 25 van dit arrest overwogen dat het oplossen van een technisch probleem dat werd vastgesteld bij het onderhoud of dat het gevolg is van onvolkomenheden bij het onderhoud van een toestel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Alsdan is er geen sprake van een buitengewone omstandigheid.
Het Hof voegt daaraan toe (r.o. 26): “
Evenwel kan niet worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen, voor zover zij voortvloeien uit gebeurtenissen die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.” Hiervan zou volgens het Hof sprake kunnen zijn ingeval van een verborgen fabricagefout of schade vanwege sabotage of terrorisme.
Op voornoemde overwegingen is het Hof in latere arresten niet teruggekomen.
3.3.6Transavia stelt dat de DEU, zijnde een elektronisch onderdeel, geen onderhoud kent en daarom pas wordt vervangen aan het einde van de levensduur daarvan. Volgens Transavia volgt uit r.o. 24 en 25 van het Wallentin arrest dat, als het technische mankement niet onder het reguliere onderhoud van een luchtvaartuig valt, de luchtvaartmaatschappij er geen invloed op kan uitoefenen en er dan sprake is van een buitengewone omstandigheid.
De kantonrechter volgt deze lezing van Transavia niet. Uit de betreffende overwegingen van het Wallentin arrest kan niet (a contrario) worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het reguliere onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen.
Voorts zien de buitengewone omstandigheden in r.o. 26 van het Hof op technische problemen die ontstaan door invloeden van buitenaf, zoals een fabricagefout of sabotage. Ook kan daarbij gedacht worden aan een birdstrike. Indien hierdoor technische problemen ontstaan, dan vloeien deze voort uit een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit. Gesteld noch gebleken is dat het onderhavige technische probleem is ontstaan door een dergelijke omstandigheid.
Naar het oordeel van de kantonrechter is, gegeven het criterium in r.o. 23 van het Wallentin arrest, van een buitengewone omstandigheid geen sprake. De beslissing van Transavia om een DEU pas te vervangen aan het einde van de levensduur is zeer wel te begrijpen vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, gegeven de kostprijs van dit onderdeel ($ 300.000,00). Echter, deze beslissing en het feit dat een onderdeel (enkel door regulier gebruik) defect raakt, is, naar het oordeel van de kantonrechter,
juistinherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij.
Voor zover hieraan al toegekomen zou worden, heeft Transavia, anders dan zij stelt, ook daadwerkelijk invloed op het zich voordoen van deze omstandigheid. Het is een bedrijfseconomische keuze van Transavia om de DEU niet al op een eerder moment te vervangen. Indien deze omstandigheid zich dan voordoet en dit tot vertraging van een vlucht leidt, dient Transavia in dat geval passagiers die geconfronteerd worden met deze vertraging (binnen de kaders van de Verordening) te compenseren.
Transavia heeft ter zitting betreffende de zinsnede ‘geen daadwerkelijke invloed’ nog aangevoerd dat de Nederlandstalige versie van een arrest niet bepalend is, omdat de procestalen Engels en Duits zijn. De kantonrechter overweegt dat indien, zoals Transavia stelt, de Engelse vertaling (‘beyond actual control’) en de Duitse vertaling (‘tätsachlich nicht zu beherrschen’) al meer zeggenschap over de omstandigheid eisen, dan leidt dit nog niet tot een andere beoordeling dan hiervoor overwogen.
3.3.7Voorts overweegt de kantonrechter dat de door Transavia genoemde Beleidsregel en de uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Deze zien immers op een procedure in het kader van de handhaving van de Verordening.
3.3.8Ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de Verordening wijst Transavia op een daaraan gehechte lijst van al dan niet buitengewone omstandigheden (annex 1). Kort gezegd, zouden volgens deze lijst technische problemen die (zouden moeten) blijken tijdens onderhoud of een pre-flight check niet buitengewoon zijn en technische problemen die zich pas openbaren tijdens de vlucht wel buitengewoon zijn.
De kantonrechter stelt voorop dat nu nog sprake is van een voorstel en dat het nog niet zeker is of dit voorstel de uiteindelijk definitieve tekst wordt. Weliswaar betoogt Transavia niet dat vooruitgelopen moet worden op het voorstel, maar stelt zij dat de uitleg van buitengewone omstandigheden in het voorstel een codificatie is van het nu reeds geldende recht. Nog los van het feit dat het onderhavige technische probleem zich voorafgaand aan de onderhavige vlucht voordeed en niet tijdens de onderhavige vlucht, kan de verwijzing naar het voorstel Transavia niet baten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.3 tot en met 3.3.6 is overwogen, is het standpunt van Transavia dat het voorstel het nu geldende recht codificeert, namelijk onvoldoende onderbouwt.
3.3.9Gelet op het voorgaande heeft Transavia niet aangetoond dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Dit brengt mee dat de hoofdsom van € 1.600,00 (4 maal
€ 400,00) in beginsel kan worden toegewezen.
3.4.1Transavia vraagt de kantonrechter vervolgens om, op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de gevorderde vergoedingen te matigen naar 25% van hetgeen betaald is voor de vlucht. Nu de compensatieregeling van de Verordening in beginsel niet ziet op vertragingen is er naar haar mening geen rekening gehouden met situaties als de onderhavige.
[eiser] voert aan dat er geen ruimte is voor matiging, nu er sprake is van forfaitaire tarieven. Daarnaast voert hij aan dat matiging naar nationaal recht niet mogelijk is, nu er een matigingsmogelijkheid is opgenomen in artikel 7 lid 2 van de Verordening. Aan deze matigingsvereisten is niet voldaan, zodat matiging van de forfaitaire vergoedingen niet mogelijk is, aldus [eiser].
3.4.2 In artikel 7 lid 2 van de Verordening is bepaald dat het compensatiebedrag met 50% wordt verlaagd, indien de passagiers een andere vlucht wordt aangeboden en de aankomsttijd niet meer afwijkt dan in dat artikellid bepaald, van de geplande aankomsttijd.
De kantonrechter is van oordeel dat deze regeling niet kan worden gekwalificeerd als matigingsmogelijkheid, nu dit lid de hoofdregel van lid 1 aanvult. De Verordening bevat derhalve geen bepaling die aan toepassing van een in een nationale regelgeving neergelegde matigingsbevoegdheid in de weg zou staan.
3.4.3Aldus dient beoordeeld te worden of de toekenning van de vergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt in de zin van artikel 6:109 BW. Deze wettelijke maatstaf brengt mee dat de rechter zich bij de vraag of de vergoeding moet worden gematigd zeer terughoudend dient op te stellen. In dit kader overweegt de kantonrechter dat de bedoeling van de Verordening is om een hoog beschermingsniveau voor luchtreizigers te bieden door de schade die zij tijdens luchtvervoer lijden te vergoeden. De Verordening strekt er toe onmiddellijk en gestandaardiseerde compensatie voor schade te bieden, ook voor schade die bestaat in geleden tijdsverlies. De kantonrechter is van oordeel dat met deze uitgangspunten niet te verenigen is de situatie dat individuele rechters in voorkomende gevallen en in afwijking van hetgeen gemeenschappelijk is geregeld, afbreuk doen aan de uniformering door op grond van matiging andere bedragen voor compensatie toe te kennen dan de in de Verordening genoemde. De door Transavia aangehaalde omstandigheid dat de compensatie niet in verhouding staat tot de prijs van het ticket is voor matiging onvoldoende. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding de schadevergoeding te matigen ex artikel 6:109 BW.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
3.5.1[eiser] vordert een bedrag van € 50,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Transavia voert aan dat, nu [eiser] wordt bijgestaan door zijn rechtsbijstandverzekeraar, de kosten niet door [eiser], maar door zijn rechtsbijstandverzekeraar worden gedragen. De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten dient dan ook te worden afgewezen, aldus Transavia.
3.5.2De kantonrechter overweegt dat de kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert vermogensschade betreft aan de zijde van [eiser], welke in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. Dat de gevorderde kosten mogelijk door een verzekering worden gedekt doet hier niet aan af. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
3.5.3[eiser] heeft, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet derhalve geen reden tot matiging en zal het gevorderde bedrag toewijzen.
3.5.4[eiser] vordert vervolgens de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 juni 2012, de dag dat Transavia de claim van [eiser] afwees. Transavia voert aan dat zij nog niet in verzuim was op 4 juni 2012.
3.5.5De kantonrechter overweegt dat, gelet op artikel 6:83 sub b BW, de vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade terstond opeisbaar is en het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling op het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente is, naar het oordeel van de kantonrechter, dan ook toewijsbaar zoals gevorderd.
3.6.1Transavia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat de gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover Transavia de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 101,85 aan dagvaardingskosten, € 213,00 aan griffierecht en € 300,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 150,00 voor de dagvaarding en comparitie), zijnde een totaalbedrag van € 614,85.
3.6.2[eiser] vordert tot slot de nakosten. Transavia betwist gehouden te zijn de nakosten te betalen, nu nog niet is komen vast te staan dat nakosten zullen worden gemaakt. Gelet op de stellingen van partijen en het lokale beleid zullen de gevorderde nakosten voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Transavia niet vrijwillig binnen 14 dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 65,50. Dit bedrag wordt vermeerderd met een bedrag van € 34,00 indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend. De wettelijke rente over het bedrag van € 65,50 zal vanaf de 15e dag na aanschrijving door [eiser] worden toegewezen en de wettelijke rente over het bedrag van € 34,00 zal vanaf de betekeningdatum van het vonnis worden toegewezen.