ECLI:NL:RBZWB:2013:7248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
C/02/252179 / HA ZA 12-522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Louwerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en verjaring met betrekking tot gebruik van een pad en garage

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de vraag centraal of er sprake was van een erfdienstbaarheid die door verjaring was ontstaan. De eiser in conventie, wonende te [woonplaats], vorderde dat de gedaagde in conventie, eveneens wonende te [woonplaats], zou worden veroordeeld tot het staken van het gebruik van een pad dat door zijn perceel liep. De gedaagde in reconventie stelde daarentegen dat hij recht had op het gebruik van dit pad, omdat hij al meer dan 30 jaar gebruik maakte van het pad om zijn garage te bereiken, en dat er door verjaring een erfdienstbaarheid was ontstaan.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in reconventie inderdaad een erfdienstbaarheid had verkregen, omdat het gebruik van het pad niet alleen bestond uit het dulden van het gebruik van het pad, maar ook uit het dulden van de garage met deuren die op het pad uitkwamen. Dit gebruik was volgens de rechtbank 'voortdurend en zichtbaar', zoals vereist onder het oude Burgerlijk Wetboek. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad om deze conclusie te onderbouwen.

De rechtbank wees de vorderingen van de eiser in conventie af en verklaarde voor recht dat de gedaagde in reconventie rechthebbende was van de erfdienstbaarheid. Tevens werd de eiser in conventie veroordeeld tot het verwijderen van obstakels die het gebruik van het pad bemoeilijkten en tot betaling van een dwangsom indien hij hier niet aan voldeed. De kosten van het geding werden toegewezen aan de gedaagde in reconventie, die in het gelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/252179 / HA ZA 12-522
Vonnis van 25 september 2013
in de zaak van
[eiser in conventie/verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.B. van Die,
tegen
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.A.B. van Dam.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 september 2012 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de op 23 januari 2013 gehouden comparitie en plaatsopneming;
  • de akte uitlating van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], met vier producties (“bijlagen”);
  • de antwoordakte met de producties 9, 10 en 11 van [eiser in conventie/verweerder in reconventie];
  • de antwoordakte uitlating van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie];
  • extract uit het audiëntieblad van de rolbehandeling van 17 april 2013, waaruit blijkt dat de rolrechter verval van recht heeft verleend om een akte aan de zijde van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te nemen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] vordert
in conventiesamengevat - veroordeling van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] tot het staken van het gebruikmaken van het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], vermeerderd met kosten.
2.2.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] vordert
in reconventie– samengevat –, primair, voor recht te verklaren dat sprake is van een erfdienstbaarheid en subsidiair, dat sprake is van een buurweg. Voorts vordert [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zowel primair als subsidiair om [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te gebieden om zaken die het gebruik van het pad door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] verhinderen te verwijderen en veroordeling van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] in de kosten van het geding.
2.3.
Over en weer wordt verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie:
3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
3.2.
De rechtbank gaat voor de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten:
Op 30 november 2004 is [eiser in conventie/verweerder in reconventie] eigenaar geworden van een voormalige slagerij met woonhuis, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Het door [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gekochte perceel is volgens de kadastrale kaart ruim 100 meter lang en ongeveer 8 meter breed. De strook grond grenst met een breedtezijde aan de [adres] en staat als het ware haaks op die straat. De strook grenst met de andere breedtezijde aan een “brandgang” die breed genoeg is om daardoor met een auto te gaan. In de lengterichting van de strook grond van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], bevindt zich een deels bestraat pad van de brandgang naar de achterzijde van de woning van [eiser in conventie/verweerder in reconventie]. Het pad is ruim breder dan een auto. Via het pad kan de achterzijde van de woning van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] worden bereikt.
Evenwijdig aan de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], eveneens haaks op de [adres], bevindt zich de [adres 2]. Tussen de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en de [adres 2] bevinden zich een aantal rechthoekige percelen met woningen van mensen die aan de [adres 2] wonen. Hun percelen grenzen met een korte kant aan de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], aan de zijde waar het pad gelegen is.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is sinds 1961 eigenaar van een van die percelen en woont aan de [adres 2] 13. Zijn perceel bevindt zich vlakbij de toegang tot het pad vanaf de brandgang. Over de hele breedte van de zijde van zijn perceel die grenst aan de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], staat, een tweetal meters van de grens van het erf van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] af, de dubbele garage van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. De garage heeft twee garagedeuren aan de zijde die grenst aan de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie]. Het is niet mogelijk om de garage via de deuren anders te bereiken dan via het pad op de strook grond van [eiser in conventie/verweerder in reconventie].
Bij brief van 16 september 2009 heeft [eiser in conventie/verweerder in reconventie] [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] als volgt bericht:
“Wij gaan onze achtertuin herinrichten. Uw garage komt uit in onze achtertuin. Volgens de notariële akte hebt u geen recht van overpad. Er zijn verder ook geen andere stukken bekend die u dit recht toezeggen. Vanaf 1 oktober zullen wij u de toegang tot onze tuin ontzeggen, en eventueel in samenspraak een gepaste erfscheiding oprichten.”
Bij brief van 24 september 2009 heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] [eiser in conventie/verweerder in reconventie] bericht – kort gezegd – dat er al meer dan 30 jaar gebruik wordt gemaakt van het pad om te komen en te gaan van de openbare weg naar de garage en dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] heeft op de grens van zijn perceel en het perceel van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] metalen palen geplaatst en een metalen hekwerk. Direct naast het pad, tegenover de garage van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], heeft hij stenen en hout opgestapeld.
Bij brief van 28 december 2011 heeft de raadsman van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [eiser in conventie/verweerder in reconventie] medegedeeld dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] door verjaring ten laste van het erf van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] een erfdienstbaarheid van overpad verkregen heeft om met zijn voertuigen vanuit de garage naar de openbare weg te komen en omgekeerd. Verder is medegedeeld dat [eiser in conventie/verweerder in reconventie] in strijd hiermee palen en een hekwerk geplaatst heeft op de erfgrens als gevolg waarvan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] niet meer in of uit de garage kan komen, alsmede dat in- en uitrijden wordt bemoeilijkt door de opgeslagen stenen en hout aan de andere zijde van het pad. [eiser in conventie/verweerder in reconventie] is gesommeerd om een en ander ongedaan te maken.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan en heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gesommeerd om het gebruik van het perceel te beëindigen.
3.3.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht door zonder recht of titel gebruik te maken van zijn pad. Hij stelt verder dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die overeenkomstig het rapport Voorwerk begroot kunnen worden op € 904,00.
3.4.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] betwist dat hij onrechtmatig gebruik maakt van het pad. Hij stelt zich primair op het standpunt dat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan om al dan niet met vervoermiddelen vanaf de garage over het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] naar de openbare weg te gaan en omgekeerd. Subsidiair, indien geen sprake is van een erfdienstbaarheid, stelt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zich op het standpunt dat sprake is van een recht van buurweg als bedoeld in artikel 719 BW (oud). [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] betwist buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. Hij stelt tot slot dat [eiser in conventie/verweerder in reconventie] onrechtmatig handelt door hekken en andere attributen op het pad te plaatsen waardoor het voor [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onmogelijk is om met zijn auto en/of caravan gebruik te maken van het pad.
3.5.
Artikel 5:72 BW bepaalt dat erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door verjaring. Artikel 3:105 lid 1 BW bepaalt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dit goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Op grond van artikel 3:306 BW verjaart zo’n rechtsvordering door verloop van twintig jaren vanaf het moment dat het bezit aanvangt.
3.6.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] stelt dat hij al meer dan 40 jaar gebruik maakt van het pad door vanaf de garage naar de openbare weg te gaan en omgekeerd. Hij stelt dat hij in 1969 de toen op zijn perceel aanwezige, tegenaan de grens met het erf van thans [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gebouwde, houten garage heeft vervangen door een stenen garage, dat die stenen garage tegen de erfgrens was gebouwd over de hele breedte van zijn perceel en dat deze een garagedeur kende aan de zijde van het erf van thans [eiser in conventie/verweerder in reconventie] die uitkwam op dat erf. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] stelt dat hij zijn auto stalde in die garage en dat hij, wanneer hij die auto gebruikte, over het pad op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], diende te rijden. Hij vond het vanzelfsprekend om het pad te gebruiken omdat het een soort weg was waarvan ook leveranciers van de slagerij en andere mensen gebruik maakten. Hij stelt verder dat hij deze stenen garage in 1981 heeft verbouwd tot de thans aanwezige stenen garage met dubbele garagedeuren. Deze garage is enkele meters naar achteren geplaatst om met de toen aangeschafte caravan – daarvoor had hij een vouwwagen – op een behoorlijke manier het pad op te kunnen draaien, aldus [gedaagde in conventie/eiser in reconventie].
3.7.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft zijn stelling dat zich sinds 1969 een garage op zijn perceel bevindt met deuren die uitkomen op het pad dat zich op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] bevindt, alsmede zijn stelling dat hij en zijn gezin vanaf die tijd regelmatig gebruik hebben gemaakt van het pad op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] door daarover van de garage naar de openbare weg te gaan of te rijden en omgekeerd, bij akte onderbouwd met onder meer een hem op 7 maart 1969 verleende bouwvergunning om de bestaande garage door een stenen garage te vervangen, met bouwtekeningen, met foto’s van de huidige garage en de oude stenen garage, en met vele schriftelijke getuigenverklaringen. Vervolgens heeft [eiser in conventie/verweerder in reconventie] zijn verweer tegen deze stellingen niet langer gehandhaafd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van die stellingen. Weliswaar heeft [eiser in conventie/verweerder in reconventie] aangevoerd dat het gebruik van het pad door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] “vrij incidenteel” was, maar dit volgt niet uit de overgelegde verklaringen en evenmin uit hetgeen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] daarover tijdens de comparitie heeft verklaard. De rechtbank passeert deze stelling van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] als niet, althans onvoldoende onderbouwd.
3.8.
Zoals de rechtbank zelf tijdens de comparitie/plaatsopneming heeft geconstateerd, is het niet mogelijk om met de auto vanuit de garage naar de openbare weg te komen dan met gebruikmaking van het pad op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie]. De garagedeur die uitkomt op het pad zou geen functie hebben indien van het pad geen gebruik kan worden gemaakt. Dit moet ook worden aangenomen voor de stenen garage die in 1969 is gebouwd. Uit de plaatsing van de garage met de deuren die slechts toegang hebben tot het pad en het regelmatige gebruik van het pad, dient naar objectieve en uiterlijke kenmerken te worden geoordeeld dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] naar buiten toe pretendeerde rechthebbende te zijn van de door hem gestelde erfdienstbaarheid. Volgens huidig recht heeft hij dan ook vanaf 1969 een aanvang gemaakt met het bezit van die erfdienstbaarheid.
3.9.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] heeft naar voren gebracht dat volgens het toepasselijke oud Burgerlijk Wetboek een erfdienstbaarheid van weg of overpad niet kon worden verkregen door verjaring omdat deze niet-zichtbaar en niet-voortdurend waren. Volgens hem kan het bezit daarom niet eerder dan per 1 januari 1992 zijn aangevangen, met de inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek.
3.10.
De rechtbank overweegt dat het op zichzelf juist is dat onder het oud BW slechts zogenaamde voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden door verjaring konden ontstaan, een vereiste dat niet meer geldt voor het huidige BW. Indien de door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gepretendeerde erfdienstbaarheid niet als voortdurend en zichtbaar kan worden aangemerkt, vangt de termijn voor verkrijging ingevolge artikel 95 Overgangswet NBW niet eerder aan dan per 1 januari 1992. Het is derhalve van belang om vast te stellen of de door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gepretendeerde erfdienstbaarheid volgens het oude recht als zodanig kan worden aangemerkt.
3.11.
In het algemeen is het juist dat een erfdienstbaarheid van weg of overpad volgens het oude BW niet voortdurend is, aangezien voor de uitoefening van zo’n erfdienstbaarheid uit haar aard telkens van de zijde van de eigenaar van het heersend erf een handeling nodig is die rechtstreeks tot uitoefening van de erfdienstbaarheid strekt. De ratio van het vereiste van voortdurendheid en zichtbaarheid is de rechtszekerheid; de kenbaarheid van het recht. De erfdienstbaarheid van weg of overpad kan gelet op deze ratio niettemin als voortdurend en zichtbaar worden aangemerkt, indien deze niet alleen bestaat in het moeten dulden van het gebruik van een pad of weg, maar tevens in het moeten dulden van een gebouw dat dit gebruik noodzakelijkerwijs meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat van die laatstgenoemde situatie in het onderhavige geval sprake. Zoals hiervoor is vastgesteld, komen de deuren van de garage van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] uit op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en deze situatie is voor het dienende erf (dat van [eiser in conventie/verweerder in reconventie]) zichtbaar en voortdurend. Het gebruik van die deuren heeft logischerwijs het gebruik van het pad tot gevolg. Anders zouden deze geen functie hebben. Vgl. HR 27 september 1996, NJ 1997, 496.
3.12.
De verjaringstermijn is in 1969 aangevangen en derhalve twintig jaar later, in 1989 voltooid. Gelet op het bepaalde in artikel 93 Overgangswet NBW, heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] met ingang van 1 januari 1993 de door hem gestelde erfdienstbaarheid verkregen. Het gebruik door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] van het pad is mitsdien niet onrechtmatig. De door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] primair gevorderde verklaring voor recht dient daarom te worden toegewezen als na te melden, terwijl de vorderingen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] in conventie moeten worden afgewezen. De stellingen van partijen over de buurweg behoeven geen bespreking meer.
3.13.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] heeft niet weersproken dat de thans aanwezige hekken, stenen, houten paletten en andere goederen op het perceel van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk maken of onredelijk moeilijk maken. Dit is onrechtmatig jegens [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. Het gevorderde gebod tot verwijdering van deze zaken is derhalve toewijsbaar als na te melden.
3.14.
De rechtbank zal [eiser in conventie/verweerder in reconventie] veroordelen tot betaling van de gevorderde dwangsom indien hij niet voldoet aan het gebod, met dien verstande dat de rechtbank daaraan een maximum zal verbinden.
3.15.
[eiser in conventie/verweerder in reconventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in zowel conventie als in reconventie te worden veroordeeld. Omdat de reconventie voortvloeit uit de conventie, zal het salaris advocaat in reconventie op een halve punt van het in conventie toepasselijke liquidatietarief worden begroot. De kosten van de comparitie/plaatsopneming en de daarna genomen aktes zullen voor de helft aan de conventie en voor de helft aan de reconventie worden toegeschreven. Met deze uitgangspunten, bedragen de kosten van het geding in conventie die aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gevallen zijn € 73,00 wegens griffierecht en € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00) wegens salaris advocaat. De kosten in reconventie worden begroot op € 452,00 (2 punten x 0,5 x € 452,00).
3.16.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard voor zover dit de veroordelingen en het gebod betreft, nu dit is gevorderd en daartegen geen verweer is gevoerd.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] af;
4.2.
veroordeelt [eiser in conventie/verweerder in reconventie] in de kosten van het geding in conventie deze voor zover aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gevallen tot op heden begroot op € 977,00;
in reconventie:
4.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] rechthebbende is van een erfdienstbaarheid die bestaat in het dulden van de garage van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] met de deuren die uitkomen op het erf van [eiser in conventie/verweerder in reconventie], met het dulden van het gebruik van het pad van de garage naar de openbare weg en omgekeerd;
4.4.
gebied [eiser in conventie/verweerder in reconventie] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de thans aanwezige hekken, stenen, houten paletten en andere goederen die het gebruik van het pad onredelijk bemoeilijken of verhinderen te verwijderen en verwijderd te houden;
4.5.
veroordeelt [eiser in conventie/verweerder in reconventie] tot betaling aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [eiser in conventie/verweerder in reconventie] niet voldoet aan het hiervoor genoemde gebod en bepaalt het maximum van de te verbeuren dwangsommen op € 10.000,00;
4.6.
veroordeelt [eiser in conventie/verweerder in reconventie] in de kosten van het geding in reconventie deze voor zover aan de zijde van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gevallen tot heden begroot op € 452,00.
in conventie en in reconventie:
4.7.
verklaart dit vonnis voor zover dit de veroordelingen en het gebod inhoudt uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: