ECLI:NL:RBZWB:2013:7200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
BRE 13/2859 WWB
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 14 maart 2013, waarbij zijn recht op bijstand werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vanaf 7 maart 2011 een WWB-uitkering ontving en dat hij in de periode van 26 oktober tot 11 november 2012 meerdere keren in een shoarmazaak aanwezig was, waar hij werkzaamheden verrichtte zoals het opnemen van de telefoon en het bereiden van voedsel. De rechtbank oordeelde dat deze werkzaamheden op geld waardeerbare activiteiten zijn en dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de WWB-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. De eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op (aanvullende) bijstand, omdat hij niet kon bewijzen dat hij in de relevante periode aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/2859 WWB

uitspraak van 19 september 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde],
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2013 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking en terugvordering van zijn recht op bijstand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 augustus 2013. Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanaf 7 maart 2011.
Het team Handhaving Sociale Zekerheid heeft in de periode van 26 oktober tot 11 november 2012 waargenomen dat eiser meerdere malen aanwezig was in een shoarmazaak in Tilburg, waarbij hij achter de toonbank stond en voedsel bereidde.
Bij primair besluit van 7 december 2012 (hierna: primair besluit 1) heeft het college het recht op WWB-uitkering van eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2012 ingetrokken. Eiser heeft niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht, omdat hij niet heeft gemeld dat hij vanaf 1 mei 2012 betaalde arbeid verrichtte bij de shoarmazaak.
Bij primair besluit van 10 december 2012 (hierna: primair besluit 2) heeft het college de door eiser ontvangen WWB-uitkering over de periode van 1 mei tot 31 oktober 2012 teruggevorderd. In totaal wordt er een bedrag van € 5.614,22 teruggevorderd van eiser.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1 en 2.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.
Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. De WWB-uitkering mocht niet worden ingetrokken. De inlichtingenplicht is niet geschonden. Eiser heeft geen betaalde arbeid verricht in de periode van 1 mei 2012 tot 31 oktober 2012. Hij heeft enkel als wederdienst voor geboden hulp en ten behoeve van zijn eigen gezondheid geregeld in de shoarmazaak meegeholpen. Dit blijkt ook uit zijn bestedingspatroon op grond van de bankafschriften uit die periode, waarin het college geen onrechtmatigheden heeft gevonden. Voor zover eiser de werkzaamheden had moeten doorgeven aan het college, behield hij recht op een WWB-uitkering omdat hij geen inkomsten had. Indien vast komt te staan dat eiser aanspraak had moeten maken op het minimumloon, dan verdiende hij minder dan de bijstandsnorm zodat hij vanaf 1 mei 2012 recht had op aanvullende bijstand. Verder mocht het college in ieder geval de teveel ontvangen WWB-uitkering niet terugvorderen. Eiser wordt daardoor namelijk uit het schuldhulpverleningstraject gezet. Gezien de psychische toestand van eiser kan dit tot ernstige gevolgen leiden.
3.
In artikel 17, eerste lid, van de WWB is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de WWB, zoals dit tot 1 juli 2013 luidde en voor zover hier van belang, is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB, zoals dit tot 1 januari 2013 luidde, is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.
In artikel 25, eerste lid, van de Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2012 van de gemeente Tilburg (Verzamelverordening) is bepaald dat het college de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, IOAW-, IOAZ- of Bbz-uitkering als gevolg van het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen volledig terugvordert.
In artikel 25, tweede lid, van de Verzamelverordening is bepaald dat het college regels stelt met betrekking tot herziening, terug- en invordering.
In artikel 2 van de Beleidsregels terug- en invordering Tilburg 2012 (Beleidsregels) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Van het nemen van een herzienings-of intrekkingsbeschikking kan slechts op grond van dringende redenen worden afgezien.
In artikel 3 van de Beleidsregels is bepaald dat ten onrechte verstrekte bijstand in beginsel altijd wordt teruggevorderd met uitzondering van de situaties waarin dit in deze beleidsregels is vastgelegd.
In artikel 4 van de Beleidsregels is bepaald dat het college afziet van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiervoor een zeer dringende reden aanwezig is.
In de algemene toelichting bij de Beleidsregels is bepaald dat onder zeer dringende reden wordt verstaan een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende en diens gezin. Of het moet gaan om levensbedreigende omstandigheden.
5.
Vaststaat dat eiser vanaf 7 maart 2011 een WWB-uitkering ontvangt. Eiser moet daarom onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn recht op bijstand. Tussen partijen is in geschil of eiser zich aan deze inlichtingenplicht heeft gehouden.
Eiser betwist niet dat hij werkzaamheden heeft verricht in de shoarmazaak. Deze werkzaamheden bestaan uit het opnemen van de telefoon, het helpen van de eigenaar van de zaak waar nodig en het bereiden van het eten. De vraag is of hij deze werkzaamheden had moeten melden. Daarvoor moet het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn dat deze werkzaamheden van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand. Dit is onder andere het geval als de werkzaamheden op geld waardeerbare activiteiten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden in de shoarmazaak op geld waardeerbare activiteiten zijn. Eiser verrichtte immers geregeld deze werkzaamheden die de kern vormen van de activiteiten in een shoarmazaak. Dit gaat verder dan het verlenen van een wederdienst door incidenteel te helpen.
Het verweer van eiser dat zijn activiteiten geen inkomen hebben opgeleverd en dus niet van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand, brengt hierin geen verandering. Naast inkomen waarover feitelijk wordt beschikt, kan ook inkomen waarover redelijkerwijs kan worden beschikt ingevolge artikel 31 van de WWB van invloed zijn op het recht op bijstand. Nu het om op geld waardeerbare activiteiten gaat, had eiser aanspraak kunnen maken op betaling daarvoor en dus redelijkerwijs over inkomen kunnen beschikken. Eiser heeft dus zijn inlichtingenplicht geschonden.
6.
Aangezien eiser niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan, kan het college de WWB-uitkering intrekken met terugwerkende kracht van 1 mei tot 1 oktober 2012 indien deze schending heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Volgens vaste rechtspraak zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 augustus 2012, LJN: BX6120 levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat indien wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, recht op bijstand of aanvullende bijstand bestond. Tussen partijen is dit in geschil.
De stelling van eiser dat hij geen inkomsten heeft ontvangen, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat het recht op bijstand is vast te stellen. Zoals hierboven al is beschreven, moet op grond van artikel 31 van de WWB onder inkomen ook worden verstaan het inkomen waarover eiser redelijkerwijs had kunnen beschikken. Dit fictieve inkomen moet dus vast komen te staan om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
Eiser stelt dat dit fictieve inkomen kan worden vastgesteld aan de hand van zijn werkzaamheden in de shoarmazaak in der periode van 1 oktober 2011 tot 1 mei 2012. Eiser werkte toen 18 uur per maand waardoor hij recht had op een bruto salaris van € 160,56 exclusief vakantietoeslag. Aangezien dit bedrag onder de bijstandsnorm ligt, heeft eiser recht op aanvullende bijstand.
Eiser miskent hiermee naar het oordeel van de rechtbank dat niet meer is vast te stellen of hij over de periode van 1 mei tot 1 oktober 2012 18 uur per maand heeft gewerkt, aangezien enige vorm van administratie hiervan ontbreekt. Het feit dat hij dit eerder zo heeft gedaan, onderbouwt niet dat hij dit ook in deze periode deed.
Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat als hij aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, hij recht had op (aanvullende) bijstand.
7.
Eiser heeft niet aan de inlichtingenplicht voldaan, waardoor het recht op (aanvullende) bijstand niet is vast te stellen. Het college heeft daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB de bevoegdheid om de WWB-uitkering van eiser in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de bevoegdheid om deze terug te vorderen. Het college hanteert voor de invulling van beide bevoegdheden beleidsregels die zijn vastgelegd in de Verzamelverordening en de Beleidsregels. Hieruit volgt dat het college bij een schending van de inlichtingenplicht waardoor de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de WWB-uitkering intrekt en in beginsel alle ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand volledig terugvordert. Dit is slechts anders indien er sprake is van een zeer bijzondere situatie. Het college heeft dit begrip in haar beleidsregels gedefinieerd als “een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende en diens gezin” of “het moet gaan om levensbedreigende omstandigheden.” Tussen partijen is in geschil of er een dergelijke zeer bijzondere situatie aanwezig is.
Eiser stelt dat zijn schuldhulpverleningstraject door de terugvordering is beëindigd. Het gevolg hiervan is dat hij mogelijk uit zijn huis gezet zal worden en dat dit gezien zijn psychische toestand tot ernstige gevolgen kan leiden. Eiser heeft deze gevolgen op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank ziet daarom in hetgeen door eiser is aangevoerd met betrekking tot zijn woon- en financiële situatie, alsmede zijn psychische toestand geen grond voor het oordeel dat sprake is van een zeer bijzondere situatie in de zin van de Beleidsregels of van bijzondere omstandigheden die het college aanleiding hadden moeten geven om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid af te wijken.
8.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van N. van Asten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.