4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1, Feit 2, Feit 3:
In het aanwezige proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]is opgenomen dat zij op 22 juni 2012 om 00.55 uur door de gemeenschappelijke meldkamer te Tilburg werden verzocht om te rijden naar de [straatnaam] te Breda, alwaar verdachte zijn ex-vriendin zou hebben bedreigd. Ter plaatse gekomen troffen zij [slachtoffer 2] aan, zijnde de bewuste ex-vriendin van verdachte. Zij was geëmotioneerd en zij vertelde de verbalisanten onder meer dat verdachte haar had geslagen en dat hij daarna naar zijn moeder was gegaan.
Vervolgens kregen de voornoemde verbalisanten de melding om te gaan naar de [straatnaam] te Breda. Daar zou een moeder worden bedreigd door haar zoon. Verbalisant [verbalisant 2] wist dat in deze straat de moeder van verdachte woonachtig is.
Ter plaatse gekomen werden de verbalisanten aangesproken door een buurtbewoner die verklaarde dat verdachte achter zijn moeder aan de straat was opgelopen. Zij zagen verdachte daarop lopen in de [straatnaam] te Breda en konden hem aanhouden.
Toen verdachte werd overgebracht naar het politiebureau, zag [verbalisant 1] een persoon op het fietspad liggen aan de [straatnaam] te Breda. [verbalisant 1] stapte uit zijn dienstvoertuig en nam waar dat daar een kleine vrouw met een tenger postuur op de grond lag. Bij het hoofd van de vrouw lag bloed. Tevens had zij bloed bij haar mond. De vrouw zei dat zij [slachtoffer 1] heette. Zij zei ook dat zij overal pijn had en dat zij was geslagen.
De verbalisanten vermelden voorts in het proces-verbaal bevindingen dat de locatie waar de gewonde vrouw zich bevond ongeveer 300 meter was verwijderd van de locatie waar verdachte was aangehouden.
Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingenblijkt dat eveneens de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] betrokken zijn geweest bij de bovenomschreven meldingen. [verbalisant 3] herkende het vrouwelijke slachtoffer als de moeder van verdachte. Deze verbalisanten zijn naar het ziekenhuis Amphia Molengracht te Breda gereden, alwaar zij foto’s hebben gemaakt van het aangezichtletsel van [slachtoffer 1]. Zij merken op dat haar ogen waren opgezwollen en geheel dichtzaten. Toen de vrouw werd gevraagd wie haar het letsel had toegebracht antwoordde zij tot drie maal toe “[verdachte]”.
De rechtbank heeft de foto’s aanschouwd van het letsel in het gezicht van [slachtoffer 1].
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de medische informatiedie de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 5] van de behandelend kaakchirurg Van Gemert hebben verkregen op 22 juni 2012 omstreeks 11.30 uur. [slachtoffer 1] heeft volgens deze chirurg een fractuur aan het linker jukbeen en een fractuur aan de linker onderkaak opgelopen.
De moeder van verdachte ([slachtoffer 1]) heeft aangiftegedaan tegen haar zoon. Zij heeft bevestigd dat verdachte degene is geweest die haar heeft geschopt en geslagen.
Uit de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1]is af te leiden dat verdachte en [slachtoffer 2] zich in de avond van 21 juni 2012 op de eerste verdieping in de woning van [slachtoffer 1] aan de [straatnaam] bevonden en dat zij op enig moment ruzie hadden. [slachtoffer 1] hoorde [slachtoffer 2] gillen en hoorde dat zij riep “au, au m’n kop” of woorden van gelijke strekking. Enkele ogenblikken later kwam verdachte samen met [slachtoffer 2] naar beneden. [slachtoffer 1] zag dat [slachtoffer 2] huilde en dat haar gezicht onder de bulten en blauwe plekken zat. [slachtoffer 1] zegt daarover ook: “Je kon zien dat ze kennelijk klappen in haar gezicht had gehad.” Volgens [slachtoffer 1] rende [slachtoffer 2] later die avond langs de voordeur de woning uit. Verdachte ging haar achterna. Aansluitend liep ook [slachtoffer 1] het huis uit en zij belde onderweg de politie. Zij zag op enig moment dat haar zoon terugliep en achter haar aan kwam rennen. Verdachte wist haar in te halen en pakte haar van achteren om haar nek beet. [slachtoffer 1] zag dat hij haar met kracht tegen de linkerzijde van haar hoofd sloeg. Zij weet nog dat zij daardoor op de grond viel. Wat er daarna gebeurde kan zij zich niet herinneren, omdat zij kennelijk bewusteloos raakte. Toen zij bij kennis kwam voelde zij pijn aan haar hoofd, armen, borst en rug. Deze pijn had zij nog niet toen zij op de grond was gevallen.
Getuige [getuige 1]zag vanuit zijn balkon een vrouw op de kruising [straatnaam] lopen die werd gevolgd door een man. [getuige 1] zag dat de man de vrouw op de kruising met de [straatnaam] vastpakte. De man trok haar terug in de richting van het fietspad. De man begon vervolgens de vrouw te slaan. Volgens [getuige 1] sloeg hij haar meermalen met kracht. “De man beukte op haar in”, aldus [getuige 1].
[getuige 1] zag tevens dat de vrouw viel en dat de man tegen haar gehele lichaam trapte, terwijl zij op de grond lag. Even later zag [getuige 1] dat de man die hij had zien schoppen en slaan werd gearresteerd door de politie. Hij herkende de man aan zijn postuur en kleding.
Naast de verklaring van [getuige 1] ligt er een getuigenverklaring van [getuige 2]die had gezien dat een vrouw met een bebloed gezicht op het fietspad langs de [straatnaam] lag en dat een man naast de vrouw stond die naar haar een schoppende beweging maakte.
Zoals hierboven is beschreven, heeft [slachtoffer 1] in haar aanvullende verklaring gerefereerd aan een incident, een ruzie, tussen haar zoon en [slachtoffer 2]. Door [slachtoffer 2]is hiervan aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij door verdachte in de avond van 21 juni 2012 op een slaapkamer in de [straatnaam] te Breda werd mishandeld. Verdachte zou volgens [slachtoffer 2] op enig moment kwaad op haar zijn geworden. Hij gooide haar op het bed, ging op haar zitten en begon haar met gebalde vuist op haar hoofd en gezicht te slaan. Zij ondervond daardoor pijn en liep blauwe plekken en een bult op haar hoofd op. Zij zag omstreeks 00.30 uur kans om de woning via de voordeur te verlaten en zich te begeven naar de woning van haar oom gelegen aan de [straatnaam].
Op grond van de aangehaalde feiten en omstandigheden, lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat verdachte de persoon is geweest die zijn moeder heeft gestompt en geschopt/getrapt. De rechtbank heeft daarvoor met name in ogenschouw genomen dat aangeefster [slachtoffer 1] meermalen haar zoon als de dader heeftaangewezen. De rechtbank gaat er van uit dat zij zich als moeder niet vergist in de persoon, nu de dader haar eigen zoon betreft en geen willekeurige voorbijganger. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] aangegeven dat de man die hij een vrouw zag slaan en trappen, dezelfde man was als die kort daarna door de politie werd aangehouden.
Het scenario dat [naam] (de vriend van [slachtoffer 2]) de dader zou zijn, zoals door de verdediging is opgeworpen, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Er zijn onvoldoende gegevens voorhanden om te kunnen bewijzen dat verdachte zijn moeder heeft geprobeerd te doden, nu uit de diverse verklaringen niet duidelijk naar voren komt dat verdachte zijn moeder dodelijk wilde raken, zoals door haar tegen het hoofd te schoppen. Uit de aangifte, de verklaring van [getuige 1], de foto’s en de medische informatie kan weliswaar worden afgeleid dat verdachte heeft gestompt tegen het hoofd van zijn moeder, maar de kans dat daardoor de dood intreedt is beduidend kleiner dan in het geval dat hij haar tegen het hoofd zou hebben geschopt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag.
Door zijn moeder meermalen met kracht te stompen en te schoppen/trappen heeft verdachte evenwel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat er sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit de informatie van de kaakchirurg die kenbaar heeft gemaakt dat het slachtoffer een tweetal breuken in het gezicht heeft opgelopen.
De rechtbank acht dan ook het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen. Dit gelet op de aangifte van [slachtoffer 2], de melding met betrekking tot het voorval tussen verdachte en zijn ex-vriendin, en de aangetroffen situatie door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De aangifte wordt bovendien ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1]. Zij hoorde immers [slachtoffer 2] gillen en roepen “au, au m’n kop” en nam bij haar blauwe plekken en bulten waar.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 2] heeft aangegeven dat verdachte - nadat hij haar had mishandeld - tegen haar had gezegd: “als je aangifte doet dan snij ik je strot door en dan begraaf ik je in de tuin bij mijn twee honden.”
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] leidt de rechtbank af dat verdachte op enig moment, doch voordat hij haar begon te stompen, tegen [slachtoffer 1] zei dat hij haar in de achtertuin naast de hond zou begraven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze verklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte bewoordingen heeft uitgesproken als “ik begraaf je in de tuin bij de hond” (zoals ook genoemd in de tenlastelegging). Het is echter onduidelijk aan welk adres deze bedreigende uitingen waren gericht, aan [slachtoffer 2] dan wel aan [slachtoffer 1]. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de uitingen, blijkens de beide aangehaalde verklaringen, in hetzelfde tijdsbestek hebben plaatsgevonden.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Feit 4:
[slachtoffer 3]heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 9 juni 2012, omstreeks 21.30 / 22.00 uur, zijn hond uitliet op de hoek van de [straatnaam] en de [straatnaam] te Breda. Hij zag toen de voor hem bekende verdachte uit een grijze Saab stappen en naar hem toelopen. [slachtoffer 3] liep hem tegemoet. Toen zij elkaar op vijf meter waren genaderd, liep verdachte volgens [slachtoffer 3] terug naar zijn auto en pakte daaruit een groot mes. Verdachte begaf zich met het mes in zijn rechterhand voor zijn borst met het lemmet omhoog richting [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] rende daarop weg. Hij zag dat verdachte achter hem kwam aanrennen met het mes voor zich met het lemmet omhoog. [slachtoffer 3] rende vervolgens naar huis en zag dat verdachte enkele minuten later voor de voordeur van zijn woning stond met het mes nog in zijn hand.
Een vriendin van verdachtes dochter, [getuige 4], was ten tijde van deze gebeurtenis in de woning van [slachtoffer 3] aanwezig. Zij zag vanaf de eerste verdieping verdachte uit een lichtgrijze Saab stappen en zag dat hij een soort zwaard of groot mes in zijn hand hield. Zij ging naar beneden en zag dat verdachte dreigend met het mes op het tuinpad stond. Volgens [getuige 4] stond [slachtoffer 3] op dat moment bij de voordeur.
Verbalisant [verbalisant 6]kreeg op 9 juni 2012 omstreeks 22.07 uur de melding om samen met zijn collega [verbalisant 7] te gaan naar de [straatnaam] te Breda alwaar ene [verdachte] zijn ex-partner zou bedreigen en een mes van ongeveer 30 à 40 cm zou vasthouden. Op de [straatnaam] zag [verbalisant 6] een lichtgrijze Saab rijden, welke uit de richting van de [straatnaam] reed. [verbalisant 6] zette zijn dienstvoertuig schuin voor de Saab. Hij zag dat de bestuurder de hem ambtshalve bekende verdachte betrof. Verdachte boog volgens [verbalisant 6] voorover en leek iets weg te leggen voor de bijrijdersstoel. [verbalisant 6] zag dat [verbalisant 7] vervolgens een samoeraizwaard vanaf de bijrijderszijde uit de auto haalde.
Uit de verklaring van verdachtekan worden opgemaakt dat hij op 9 juni 2012 bij de voordeur van de betreffende woning aan de [straatnaam] te Breda heeft gestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door hem een zwaard met het lemmet omhoog te tonen en hem daarmee achteraan te rennen.