Op 28 augustus 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoekster in een bestuurszaak tegen Zorgkantoor West-Brabant. Het wrakingsverzoek was ingediend op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betrof de bestuursrechter mr. E.S.M. van Bergen. De verzoekster stelde dat de bestuursrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zonder overleg een zittingsdatum vast te stellen en geen uitstel te verlenen voor de zitting. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De rechtbank concludeerde dat de bestuursrechter niet de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De beslissing om de zitting op 17 juli 2013 te houden was genomen door de griffie en niet door de bestuursrechter zelf. De afwijzing van het uitstelverzoek was gebaseerd op onvoldoende onderbouwing van de verzoekster. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter niet onredelijk had gehandeld door een recente medische onderbouwing te verlangen voor het uitstelverzoek. Bovendien was de bestuursrechter niet verplicht om in te gaan op alle verzoeken van de verzoekster, vooral niet wanneer deze verzoeken niet aan de wederpartij waren voorgelegd.
De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid die deze onpartijdigheid in twijfel trok. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak met procedurenummer 13/199 AWBZ zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek.