Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2013, staat de vraag centraal of de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkelijke uitgaven voor het privégebruik van een auto lager zijn dan de heffingsmaatstaf die is berekend op basis van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting die was opgelegd voor het tijdvak van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De Hoge Raad had eerder in een arrest van 30 november 2012 geoordeeld dat de forfaitaire berekeningsmethode van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking niet op proportionele wijze rekening houdt met de daadwerkelijke omvang van het privégebruik van de auto. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van de werkelijke uitgaven, maar de belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat de werkelijke kosten lager zijn dan de forfaitaire heffingsmaatstaf.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. D. Hund, rechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.