In deze zaak, uitgesproken op 11 september 2013 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de heffingsbevoegdheid van Nederland over een pensioenuitkering van een in Portugal woonachtige belanghebbende centraal. De belanghebbende, die in 1994 vanuit Nederland naar Portugal is geëmigreerd, ontving in 2012 een pensioenuitkering van € 58.864 van een pensioenfonds. Hij verzocht om vrijstelling van loonheffing over deze pensioeninkomsten, maar de inspecteur van de Belastingdienst weigerde dit en legde loonbelasting en premie volksverzekeringen op over de periode van 1 juni tot en met 30 juni 2012. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd afgewezen door de inspecteur op 14 november 2012.
De rechtbank oordeelde dat Nederland geen heffingsbevoegdheid heeft over de pensioenuitkering, omdat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn pensioeninkomsten niet voor minder dan 90% in de Portugese belastingheffing zijn betrokken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de door de belanghebbende overgelegde Portugese belastingaanslag en berekeningen, waaruit bleek dat de pensioeninkomsten in Portugal waren aangegeven en belast. De inspecteur had betoogd dat de pensioeninkomsten mogelijk slechts voor 35% belast zouden worden, maar de rechtbank oordeelde dat het aan de inspecteur was om deze mogelijkheid te minimaliseren door informatie uit te wisselen met de Portugese autoriteiten.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verleende teruggaaf van de ingehouden loonheffing over het tijdvak van 1 juni tot en met 30 juni 2012. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.179 werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om adequaat om te gaan met internationale belastingverdragen en de heffingsbevoegdheid van Nederland in het licht van de belastingheffing in Portugal.