In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een sportcomplex voor de onroerende-zaakbelastingen. De heffingsambtenaar had de waarde van het sportcomplex vastgesteld op € 1.505.000, welke waarde in de uitspraak op bezwaar was verlaagd tot € 1.404.000. Belanghebbende, gebruiker van het sportcomplex, betwistte deze waardering en stelde een waarde van € 1.100.000 voor. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde van het sportcomplex op de waardepeildatum niet lager was dan € 1.404.000. Het taxatierapport dat door de heffingsambtenaar was overgelegd, voldeed niet aan de eisen van een deugdelijke onderbouwing. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het sportcomplex op de waardepeildatum in goede justitie moest worden vastgesteld op € 1.200.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en stelde de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig vast. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 1.414 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.