ECLI:NL:RBZWB:2013:6476

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
AWB-12_5129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering heffingskorting inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na verrekening negatief inkomen partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de navordering van de gecombineerde heffingskorting voor het jaar 2005. De belanghebbende had over 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, waarbij een gecombineerde heffingskorting van € 2.761 was verleend. Dit bedrag was aan de belanghebbende uitbetaald, terwijl zij zelf over dat jaar geen inkomen had. De heffingskorting was verleend op basis van artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij het inkomen van de partner van belanghebbende voldoende was om de korting te rechtvaardigen.

Echter, in 2008 had de partner van belanghebbende een negatief inkomen, wat leidde tot een verrekening met het inkomen van 2005. Na deze verrekening bleek dat het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en heffingskorting voor de partner nihil was. De inspecteur heeft daarop de heffingskorting van belanghebbende nagevorderd, wat door de rechtbank als terecht werd beoordeeld op basis van artikel 16, zesde lid, van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR).

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de heffingskorting, aangezien de gecombineerde heffingskorting ten onrechte was verleend. De inspecteur had binnen de wettelijke termijn gehandeld en de rechtbank volgde zijn standpunt dat er geen sprake was van een vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en de inspecteur. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover het de heffingsrente betrof, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/5129
Uitspraak van 5 september 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.
12/5129
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) en de daarbij vastgestelde heffingsrente van € 612 (aanslagnummer [aanslagnummer].H57)
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde], en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover het de heffingsrente betreft;
  • vernietigt de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2005 met dagtekening 7 november 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) opgelegd, waarbij de gecombineerde heffingskorting van € 2.761 werd verleend. Dit bedrag is aan belanghebbende uitbetaald. Belanghebbende had over 2005 zelf geen inkomen.
De heffingskorting is aan belanghebbende verleend ingevolge artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de partner was hiervoor hoog genoeg.
2.2.
Over het jaar 2008 was het inkomen van de partner negatief. Met dagtekening 17 augustus 2011 is dit negatieve inkomen verrekend met het inkomen van de partner in 2005. Na deze verrekening is over 2005 het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting voor de partner nihil. De inspecteur heeft in verband hiermee op 28 oktober 2011 de onder 2.1 genoemde heffingskorting van belanghebbende nagevorderd. In geschil is of dit terecht is.
2.3.
Ingevolge artikel 16, zesde lid, van de AWR blijft, indien een heffingskorting tot een te hoog bedrag is verleend aan de belastingplichtige doordat het maximumbedrag van artikel 8.9 Wet IB 2001 is overschreden, de bevoegdheid tot navorderen bestaan tot acht weken na het tijdstip waarop de verminderingsbeschikking van de fiscale partner onherroepelijk is geworden.
2.4.
Gelet op de feiten vermeld onder 2.1 en 2.2 voldoet belanghebbende, achteraf bezien, niet aan de voorwaarden van artikel 8.9 van de Wet IB. Immers, door de verrekening bij de partner van het negatieve inkomen van 2008 met zijn inkomen van 2005, overtreft de gecombineerde inkomensheffing van de partner over het jaar 2005 de gecombineerde heffingskorting niet meer. De gecombineerde heffingskorting is dan ook ten onrechte aan belanghebbende verleend. De inspecteur heeft dit op grond van artikel 16 van de AWR terecht hersteld. Hij is hierbij binnen de wettelijke termijn gebleven.
2.5.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur maakt belanghebbende niet aannemelijk dat er tussen haar en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten. De brief van de inspecteur van 20 oktober 2010 biedt hiervoor geen aanknopingspunten en de inhoud van die brief staat ook overigens niet aan de mogelijkheid tot navordering in de weg. Er zijn ook geen overige omstandigheden waaruit het bestaan van een vaststellingsovereenkomst kan worden afgeleid.
2.6.
Uit de stukken van het geding blijkt dat van een overschrijding van de redelijke
termijn geen sprake is, zodat geen grond bestaat voor een schadevergoeding.
2.7.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij, gelet op de omstandigheden van het geval, aanleiding ziet om te concluderen dat de beschikking heffingsrente moet worden vernietigd. De rechtbank zal de inspecteur hierin volgen.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld.

3.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). De door belanghebbende genoemde kosten voor PostNL van € 7,50 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van afgerond € 15.
Deze uitspraak is gedaan op 5 september 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.