In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2013 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een inwoner van Frankrijk die een tweede woning in Nederland bezit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffing in box 3 over deze woning aan Nederland is toegewezen. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote in Frankrijk woont, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting die was opgelegd voor het jaar 2010. De aanslag betrof een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.423. De rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.711, waarbij de helft van het inkomen aan de echtgenote is toegerekend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de waarde van de woning en de bijbehorende schuld terecht heeft meegenomen bij het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen. De WOZ-waarde van de woning was vastgesteld op € 1.118.000, met een gemiddelde schuld van € 359.410. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving, zoals de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting met Frankrijk, in haar overwegingen betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat Nederland het recht heeft om belasting te heffen over de woning, en dat de inspecteur de WOZ-waarde moest volgen.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.048. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.